ECLI:NL:TADRARL:2025:161 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-277/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:161
Datum uitspraak: 23-06-2025
Datum publicatie: 25-06-2025
Zaaknummer(s): 25-277/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder op zorgvuldige wijze de belangen van klager behartigd. Dat klager het met het meermaals toegelichte (negatieve) advies van verweerder niet eens was, heeft geleid tot een patstelling tussen hen. Verweerder heeft zich met inachtname van het bepaalde in regel 14 daarna aan de zaak onttrokken. Voor de gedane werkzaamheden mocht verweerder kosten in rekening brengen en die verrekenen met het voorschot. Het restant daarvan is onverwijld door verweerder aan klager overgemaakt. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 juni 2025
in de zaak 25-277/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 23 april 2025 met kenmerk 2025 KNN011 / 2456704.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In een e-mail van 3 januari 2025 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij op zoek is naar een advocaat die bij voorkeur namens stichting Z in een bodemzaak nakoming van een afgeleide huurovereenkomst zou kunnen vorderen.
1.2 Verweerder heeft schriftelijk op 7 januari 2025 de door klager aan hem verstrekte opdracht bevestigd. Afgesproken is dat verweerder klager bijstand verleent c.q. adviseert bij een geschil met mevrouw D. Klager heeft het in rekening gebrachte voorschot van € 2.000,- betaald.
1.3 In een e-mail van 15 januari 2025 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:

Ik stel voorop dat ik niet over het volledige dossier beschik, omdat in ieder geval de twee vaststellingsovereenkomsten van 2 oktober 2020 en 6 januari 2022 ontbreken. Vermoedelijk ontbreken meer stukken. Ook is mij niet duidelijk wat u verstaat onder een afgeleide huurovereenkomst. Dat gezegd hebbende, kom ik – op basis van de door u gestuurde stukken – tot het oordeel dat uit niets blijkt dat een huurovereenkomst tussen mevrouw [D] enerzijds en stichting [Z] anderzijds is ontstaan. Ook begrijp ik dat u het gehuurde per 1 februari 2023 hebt verlaten en heb ik gezien dat mevrouw [D] inmiddels geen eigenaar meer is van het gehuurde. Kortom, ik zie geen kansen om succesvol een procedure tegen mevrouw [D] te starten om daarin nakoming van een huurovereenkomst betreffende het appartement aan [adres] te vorderen. Mocht u onverhoopt over andere stukken/aanvullende informatie beschikken verneem ik dat graag. Als u naar aanleiding van het voorgaande vragen heeft, weet u mij bereid dit telefonisch dan wel tijdens een bespreking te beantwoorden.

1.4 Op 17 januari 2025 heeft een bespreking op het kantoor van verweerder plaatsgevonden. Daarbij waren klager, verweerder en een advocaat-stagiaire aanwezig. Verweerder heeft klager gemeld dat hij geen juridische grondslag zag om succesvol de door klager gewenste rechtsmaatregelen te treffen.
1.5 Klager heeft op 20 januari 2025 een klacht bij verweerder ingediend. De klachtenfunctionaris van het kantoor heeft deze interne klacht in behandeling genomen.
1.6 Op 5 februari 2025 heeft de klachtenfunctionaris de klacht van klager ongegrond verklaard. Klager heeft zijn opdracht daarna ingetrokken, waarop verweerder het dossier heeft gesloten.
1.7 Op 13 februari 2025 heeft verweerder de einddeclaratie met urenspecificatie naar klager gestuurd. Voor honorarium is een bedrag van € 381,25 in rekening gebracht. Van het door verweerder ontvangen voorschot is toen een bedrag van € 1.511,- aan klager terugbetaald.
1.8 Op 8 februari 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.9 In zijn e-mail van 13 februari 2025 heeft klager bij verweerder ernstig bezwaar gemaakt tegen het aan hem in rekening gebrachte honorarium voor een botte weigering op basis van een kennelijk misleidende opdrachtbevestiging.

2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich niet adequaat in te spannen maar de opdracht van klager bot te weigeren;
b) geld toe te eigenen door het betaalde voorschot niet onverwijld en volledig aan klager te restitueren.

3 VERWEER
Op het verweer van verweerder komt de voorzitter, voor zover relevant, bij de beoordeling terug.

4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan die advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn vanwege het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet.
4.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de voorzitter als uitgangspunt dat de tuchtrechter ook tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Klachtonderdelen a) en b)
4.3 De voorzitter ziet, gelet op hun samenhang, aanleiding om deze verwijten gelijktijdig te beoordelen.
4.4 Vast staat dat verweerder de opdracht om aan klager rechtsbijstand te verlenen in een huurgeschil heeft aanvaard. Dit maakt echter niet dat verweerder verplicht is om daadwerkelijk de door klager in die kwestie gewenste (rechts)maatregelen te nemen. Verweerder is als advocaat ‘dominus litis’ wat betekent dat verweerder geacht wordt om bij zijn rechtsbijstand zelfstandig en onafhankelijk te bepalen met welke vorm van rechtsbijstand de belangen van zijn cliënt het meest gediend zijn en welke processtrategie daarbij past.
4.5 Verweerder stelt in zijn verweer dat hij op basis van de beschikbare stukken op basis van zijn deskundigheid heeft geoordeeld dat een procedure tegen de door klager aangewezen tegenpartij onvoldoende kans van slagen zou hebben en hij niet bereid was om dat te doen.
4.6 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder handelen zoals door hem is gedaan en heeft hij dat op zorgvuldige wijze gedaan. Dat klager het met het meermaals toegelichte advies van verweerder niet eens was, heeft geleid tot een patstelling tussen klager en verweerder. In het geval er sprake is van een onoverbrugbaar verschil van inzicht over de te volgen strategie dan moet een advocaat zich volgens gedragsregel 14 als advocaat terugtrekken. Verweerder mocht na bestudering van en advisering over het dossier verdere werkzaamheden voor klager dan ook weigeren. Ook mocht hij voor zijn gedane werkzaamheden kosten in rekening brengen. Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder na beëindiging van de opdracht door klager zijn redelijke einddeclaratie aan klager heeft gestuurd. Verweerder mocht zijn declaratie in mindering brengen op het van klager ontvangen voorschot en gebleken is dat verweerder het restantbedrag onverwijld aan klager heeft terugbetaald. Aldus heeft verweerder gehandeld zoals van hem als advocaat verwacht mocht worden.
4.7 Nu verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft, zal de voorzitter de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 23 juni 2025