ECLI:NL:TADRARL:2025:160 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-920/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:160
Datum uitspraak: 23-06-2025
Datum publicatie: 23-06-2025
Zaaknummer(s): 24-920/AL/OV
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad heeft een klacht over de advocaat van de wederpartij (gedeeltelijk) gegrond verklaard. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en rekening houdend met de omstandigheden dat verweerder geen inzicht in het verwijtbare van zijn handelen heeft getoond en bovendien al eerder door de raad tot een maatregel is veroordeeld, is de raad van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke schorsing van twee weken passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 23 juni 2025
in de zaak 24-920/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 juli 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2357979 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 februari 2025. Daarbij was alleen verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder treedt sinds mei 2022 als (derde) advocaat op voor de ex-vrouw van klager in een familierechtelijke procedure.
2.2 De echtscheiding tussen klager en zijn ex-vrouw is uitgesproken, maar de boedelscheiding is nog niet afgehandeld. Partijen twisten onder andere nog over de eigendom van een Volkswagen Golf en de waarde van de BV van klager.
2.3 Verweerder heeft namens de ex-vrouw in februari 2024 een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt, onder andere met de vorderingen tot afgifte van de Volkswagen Golf aan de ex-vrouw en tot betaling van een voorschot ter zake de boedelscheiding. Daarnaast heeft verweerder namens de ex-vrouw de advocaatkosten gevorderd ten bedrage van € 20.000,- vanwege openstaande declaraties, waaronder een voorschotdeclaratie van € 5.000,-.
2.4 Bij akte vermindering van eis en overlegging producties heeft verweerder namens zijn cliënte haar eis verminderd, in die zin dat zij niet langer vordert een betaling van advocaten declaraties.
2.5 In de boedelscheidingsprocedure is namens de ex-vrouw op 14 oktober 2021 een productie in het geding gebracht, een koopovereenkomst betreffende de Volkswagen Golf, gedateerd 13 augustus (zonder jaartal). In de kortgedingprocedure op 12 februari 2024 heeft verweerder namens zijn cliënte een identieke koopovereenkomst, gedateerd 13 augustus 2023, overgelegd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door dat:
a) er sprake is van belangenverstrengeling en verweerder onvoldoende professionele distantie in acht neemt nu hij een affectieve relatie heeft met de moeder van klager -met wie klager een zakelijk conflict heeft dat tot procedures leidt- en hij optreedt tegen klager namens de ex-vrouw van klager in een familierechtelijke procedure;
b) hij namens zijn cliënte in de kort geding procedure, die diende op 12 februari 2024, heeft gevorderd klager te veroordelen tot betaling aan zijn cliënte van een bedrag van € 20.000,- vanwege openstaande declaraties kosten advocaat, terwijl zijn cliënte op een toevoeging procedeerde;
c) dat hij in het kader van datzelfde kort geding willens en wetens een geantedateerde koopovereenkomst van een Volkswagen Golf in het geding heeft gebracht, waardoor de rechtbank onjuist is ingelicht.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Klachtbehandeling door de deken
5.1 Verweerder heeft betoogd dat de behandeling van de klacht door de deken niet volgens de regels is gebeurd, wat zou moeten leiden tot de afwijzing van de klacht. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat klager vier reacties aan de deken heeft gestuurd en hij slechts twee. De raad is hierover van oordeel dat de omstandigheid dat klager meer reacties aan de deken heeft gestuurd dan verweerder niet tot de conclusie leidt dat de klachtbehandeling door de deken daarom niet volgens de regels is gebeurd. Verweerder heeft op alle stellingen van klager kunnen reageren. Bovendien heeft verweerder op de zitting van de raad zijn standpunt naar voren kunnen brengen.
Maatstaf
5.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.3 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.4 De raad stelt op grond van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder de ex-partner van klager heeft bijgestaan. Klager stelt dat verweerder dit niet had mogen doen omdat verweerder een relatie met zijn moeder heeft en klager een financieel conflict met zijn moeder heeft. Dat conflict raakt de waarde van de BV van klager en heeft dus ook betekenis voor de boedelscheiding. De raad is van oordeel dat deze situatie in beginsel onwenselijk is en wellicht ook negatief kan zijn voor het bereiken van een minnelijke regeling. Er zijn echter geen harde aanwijzingen dat verweerder in deze zaak onvoldoende professionele distantie heeft gehad en ook is op grond van het klachtdossier niet vast komen te staan dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan (tuchtrechtelijk verwijtbare) belangenverstrengeling. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.5 Verweerder heeft in een kortgedingprocedure namens zijn cliënte de advocaatkosten ten bedrage van € 20.000,- vanwege openstaande declaraties, waaronder een voorschotdeclaratie van € 5.000,-, gevorderd. De raad is van oordeel dat deze vordering in strijd is met de waarheid. Verweerder heeft zijn cliënte immers bijgestaan op basis van een toevoeging. Dat is door verweerder ook erkend en verweerder heeft ook verklaard dat zijn cliënte hem nooit heeft betaald. Van een openstaande declaratie is dan ook geen sprake. De door verweerder aangevoerde omstandigheid dat de toevoeging waarschijnlijk zou worden vernietigd, maakt niet dat verweerder deze vordering wel had mogen indienen. Ook het feit dat verweerder deze vordering (na een opmerking hierover van de advocaat van klager) heeft ingetrokken, maakt niet dat verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt meer kan worden gemaakt. De raad is van oordeel dat verweerder door op deze wijze te handelen - in strijd met gedragsregel 8 - feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was. Dat betekent dat dit klachtonderdeel gegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.6 Verweerder heeft namens zijn cliënte in de kortgedingprocedure in februari 2024 een koopovereenkomst van een Volkswagen Golf gedateerd 13 augustus 2023 in het geding gebracht. Eerder (op 14 oktober 2021) is een identieke koopovereenkomst van diezelfde Volkswagen Golf namens de cliënte van verweerder in de boedelscheidingsprocedure ook al in het geding gebracht. De door verweerder ingebrachte koopovereenkomst kan daarom, gelet op de datum die er op staat, niet juist zijn. Hoewel verweerder in 2021 nog niet optrad voor zijn cliënte, zat de eerder overgelegde koopovereenkomst wel in zijn dossier. Naar het oordeel van de raad had verweerder daarom kunnen en moeten weten dat de door hem in 2024 overgelegde koopovereenkomst onjuist was en had hij deze niet in het geding mogen brengen. Door dat wel te doen, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft twee klachtonderdelen gegrond verklaard. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en rekening houdend met de omstandigheden dat verweerder geen inzicht in het verwijtbare van zijn handelen heeft getoond en bovendien al eerder door de raad tot een maatregel is veroordeeld, is de raad van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke schorsing van twee weken passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen b) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van twee weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.


Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, M.M. Kuyp, M.M. Strengers en L.S. Wachters, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 23 juni 2025