ECLI:NL:TADRARL:2025:153 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-272/AL/MN 25-273/AL/MN 25-274/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:153 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2025 |
Datum publicatie: | 05-06-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over een advocaat van de wederpartij gedeeltelijke niet-ontvankelijk omdat er al eerder op dat onderdeel van de klacht door de raad is beslist. De voorzitter verklaart de rest van de klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 2 juni 2025
in de zaken 25-272/AL/MN, 25-273/AL/MN en 25-274/AL/MN
naar aanleiding van de klachten van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven met bijlagen volgens de inventarislijsten van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van:
- 23 april 2025 met kenmerk Z 2268581/FB/SD (25-272);
- 23 april 2025 met kenmerk Z 2268588/FB/SD (25-273);
- 23 april 2025 met kenmerk Z 2268589/HH/SD (25-274).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op de klachtdossiers, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft in het verleden onderwijs gevolgd bij een opleidingsinstelling dat onderdeel is van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). In eerste instantie betrof dat een bacheloropleiding en later stapte klager over op contractonderwijs. Deze onderwijsrelatie heeft geleid tot een al jarenlang lopende rechtsstrijd over uiteenlopende zaken. In dat verband zijn diverse procedures gevoerd. Verweerder heeft in een aantal van die procedures opgetreden voor de EUR.
1.2 Op 18 december 2023 heeft de voorzitter een klacht van klager tegen verweerder kennelijk ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2023:389). Het gaat om de zaak met kenmerk 23-709/AL/MN. Het verzet tegen de beslissing is ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2024:199). De aanleiding voor de klacht lag in de bijstand die verweerder aan de EUR verleende in een geschil tussen klager en de EUR. In dat geschil liep een procedure die eindigde met een beslissing van de voorzieningenrechter van 12 november 2021. De klacht in de zaak met kenmerk 23-709/AL/MN luidde als volgt:
“dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich onnodig grievend over hem uit te laten;
b) feitelijke informatie te verstrekken waarvan hij weet, althans behoort te weten,
dat deze onjuist is;
c) in strijd met de AVG te handelen;
d) bij het overleggen van stukken geen rekening te houden met zijn gerechtvaardigde
belangen.”
1.3 Bij beslissing van 9 december 2024 heeft de voorzitter de klacht van klager tegen verweerder in zaak 24-623/AL/MN kennelijk ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2024:295). Het verzet tegen de beslissing is ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2025:110). De aanleiding voor deze klacht is ook gelegen in een geschil tussen klager en de EUR waarbij verweerder de EUR bijstond. Meer in het bijzonder ging het om de bijstand van verweerder aan de universiteit in een beroepsprocedure naar aanleiding van een WOB-verzoek. De klacht in deze zaak luidde als volgt:
“dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
1. niet te handelen als een behoorlijk advocaat betaamt door onrechtmatige gegevensverwerking
volgens de AVG en het niet tijdig indienen van processtukken;
2. vertrouwelijke informatie te verstrekken zonder het gerechtvaardigde belang
van hem daarbij in acht te nemen;
3. feitelijke informatie in rechte te verstrekken waarvan hij wist, althans behoorde
te weten, dat deze onjuist was;
4. bij het (tijdstip van het) overleggen van stukken geen rekening te houden
met zijn (gerechtvaardigde) belangen;
5. zich in een aanhangig geding tot de rechter te wenden zonder hem als wederpartij
gelijktijdig te berichten.”
1.4 Bij beslissing van 22 april 2025 heeft de raad de klacht van klager tegen verweerder in zaak 24-859/AL/MN ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2025:117). Ook hier was de onderliggende zaak een geschil tussen klager en de EUR en de bijstand van verweerder aan de EUR onderwerp van de klacht. De klacht in deze zaak luidde als volgt:
“dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet te handelen als een behoorlijk advocaat betaamt (gedragsregel 1);
b) vertrouwelijke informatie te verstrekken zonder het gerechtvaardigde belang
van hem daarbij in acht te nemen (gedragsregel 3);
c) niet te streven naar een minnelijke oplossing (gedragsregel 5);
d) zich onnodig grievend over hem uit te laten (gedagsregel 7);
e) feitelijke informatie in rechte te verstrekken waarvan hij wist, althans behoorde
te weten, dat deze onjuist was (gedragsregel 8);
f) bij het (tijdstip van het) overleggen van stukken geen rekening te houden
met zijn (gerechtvaardigde) belangen (gedragsregel 20); g) zich in een aanhangig
geding tot de rechter te wenden zonder hem als wederpartij gelijktijdig te berichten
(gedragsregel 21).”
1.5 Klager heeft tevergeefs geklaagd tegen andere advocaten die de EUR hebben bijgestaan bij onderdelen van het geschil tussen klager en de EUR. Het gaat om de zaken:
- 23-779/AL/MN: kennelijk ongegrond (ECLI:NL:TADRARL:2023:391), verzet ongegrond
(ECLI:NL:TADRARL:2024:201);
- 23-710/AL/MN: kennelijk ongegrond (ECLI:NL:TADRARL:2023:390), verzet ongegrond
(ECLI:NL:TADRARL:2024:200);
1.6 Klager heeft geklaagd tegen andere advocaten die in diverse hoedanigheden betrokkenheid hebben bij de EUR:
- 24-916/AL/MN: klacht ingetrokken;
- 24-820/DH/RO, 24-821/DH/RO, 24-822/DH/RO, 24-824/DH/RO, 24-82/DH/RO, kennelijk
ongegrond (ECLI:NL:TADRSGR:2025:10), verzet ingesteld;
- 24-967/DB/OB, kennelijk ongegrond (ECLI:NL:TADRSHE:2025:23), verzet ingesteld.
1.7 Klager heeft in verband met het geschil met de EUR diverse bestuursrechtelijke procedures gevoerd bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), telkens tevergeefs. In de beslissing van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2897) heeft de Afdeling als volgt geoordeeld:
"4.4. Uit het samenstel van de uitspraken van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2702, waarin zij heeft bevestigd dat het campusverbod civielrechtelijk van aard is, en die van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1101, waarin onder meer is geoordeeld dat zolang dat campusverbod van kracht is [appellant] niet kan studeren aan de [onderwijsinstelling], wordt [appellant] geacht te weten dat ook dit beroep evident geen kans van slagen heeft. Desondanks stelt hij consequent rechtsmiddelen in tegen het niet tijdig nemen van een beslissing en het ongegrond verklaren van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van die beslissingen.
4.5. De Afdeling begrijpt dat [appellant] graag zou willen studeren aan de [onderwijsinstelling]
en dat hij het campusverbod aan de orde wil kunnen stellen dat daaraan in de weg staat.
Zij stelt echter ook vast dat zij al meerdere keren heeft geoordeeld dat de bestuursrechtelijke
weg hiervoor niet open staat. Gelet op wat onder 4.3 is overwogen heeft [appellant]
de bevoegdheid om beroep in te stellen zonder redelijk doel aangewend. De Afdeling
zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing niet-ontvankelijk
verklaren wegens misbruik van recht. […]”
1.8 Op 17 september 2023 heeft klager de onderhavige drie klachten over verweerder bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder in de drie klachtzaken het volgende:
1. meermalen onjuiste informatie te verstrekken (strijd met gedragsregel 8);
2. in strijd te handelen met de AVG (strijd met gedragsregel 3);
3. in strijd met gedragsregel 20 te handelen;
4. in strijd met gedragsregel 1 te handelen;
5. in strijd met gedragsregel 21 te handelen;
6. geen minnelijke regeling na te streven (strijd met gedragsregel 5);
7. geen doelmatige behandeling van de zaak na te streven (strijd met gedragsregel 6);
8. ongepaste uitlatingen te doen (strijd met gedragsregel 7);
9. niet mee te werken aan het klachtonderzoek (strijd met gedragsregel 29).
2.2 De aanleiding voor de drie klachten is de bijstand van verweerder aan de EUR in de jaren 2021 tot en met 2023.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klachten gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Misbruik van klachtrecht
4.1 Klager klaagt in de drie onderhavige zaken over dezelfde gedragingen waarover hij eerder ook al klaagde. De nieuwe klachten zijn, zoals de vorige, te herleiden tot klagers aanhoudende geschil met de EUR en de bijstand van verweerder aan de EUR. Uit de feiten blijkt bovendien dat klager ook klaagt over andere advocaten die betrokkenheid hebben bij de EUR. Naar het oordeel van de voorzitter maakt klager met dit alles misbruik van het recht om te klagen. Klager moet er daarom rekening mee houden dat een volgende klacht niet meer in behandeling zal worden genomen, door de raad noch de deken.
Ne bis in idem
4.2 Voor zover de onderhavige klachten zien op zaken waarover klager heeft geklaagd, althans in de klachtzaken 23-709/AL/MN en 23-623/AL/MN en 24-859/AL/MN had kunnen klagen geldt dat hij kennelijk niet-ontvankelijk is. Het zogenaamde “ne bis in idem-beginsel”, dat is vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet, staat aan ontvankelijkheid in de weg. Het beginsel van “ne bis in idem” houdt in dat niet opnieuw kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De achtergrond van dit beginsel is dat een advocaat, over wie een klacht is ingediend, er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op moet kunnen vertrouwen dat de klacht daarmee is afgewikkeld en dat het handelen waarop de klacht betrekking heeft niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.
4.3 Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld
over een klacht die een bepaalde verhouding of een bepaald feitencomplex betreft,
wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag
vindt in dezelfde verhouding of datzelfde feitencomplex. De goede procesorde vergt
immers dat klachten geconcentreerd worden aangevoerd als deze hun oorsprong vinden
in dezelfde verhouding of hetzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke)
beslissing van de tuchtrechter op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld
is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten
of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering
van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. Het is
de voorzitter niet gebleken dat daarvan sprake is.
Klachten voor het overige kennelijk ongegrond
4.4 Voor zover de klachten zien op gedragingen van verweerder van na 18 november 2023, de datum waarop klager klacht 24-859/AL/MN indiende bij de deken, geldt dat klager dit deel van de klachten onvoldoende kernachtig en ondubbelzinnig heeft onderbouwd. Klager maakt verweerder een veelheid aan verwijten over handelingen die verweerder namens de EUR heeft verricht en standpunten die hij namens de EUR heeft ingenomen. Klager lijkt met zijn klachten te miskennen dat enerzijds verweerder de vrijheid heeft om namens zijn cliënt standpunt in te nemen en dat anderzijds klager binnen de betreffende procedure verweer kan voeren. Dat het optreden van verweerder voor de EUR onwelgevallig is, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van onbetamelijk of onzorgvuldig handelen. De klachten zijn in zoverre kennelijk ongegrond.
4.5 Zoals hiervoor al opgemerkt zijn de klachten weinig kernachtig en is sprake van een lastig te doorgronden geheel. Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere dan de hiervoor weergegeven klachten aan de tuchtrechter voor te leggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klachten duidelijk te formuleren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk
zoals overwogen in 4.2 en 4.3;
de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, voor het overige kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 2 juni 2025