ECLI:NL:TADRARL:2025:151 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-248/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:151
Datum uitspraak: 02-06-2025
Datum publicatie: 05-06-2025
Zaaknummer(s): 25-248/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat verweerster duidelijke afspraken heeft gemaakt met klager over de betaling van het voorschot en hem ook meermaals heeft gewezen op de gevolgen van niet tijdige betaling daarvan. Niet is gebleken dat klager tegen de door verweerster gestelde voorwaarde of tegen de hoogte van het aan hem in rekening gebrachte voorschot bezwaar heeft gemaakt. Het voorschot, dat gelijk was aan het griffierecht en de eigen bijdrage, kon verweerster ook in redelijkheid aan klager in rekening brengen. Klager heeft het voorschot niet op tijd betaald. Dat klager daartoe niet in staat was, kan verweerster niet worden aangerekend. Klager had ervoor kunnen kiezen om een andere advocaat in te schakelen, maar heeft dat niet gedaan waardoor de Hogerberoepstermijn is verstreken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 2 juni 2025
in de zaak 25-248/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over


verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 14 april 2025 met kenmerk 2385355.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager is een kort geding gestart tegen Stichting W wegens het niet aanwijzen van een woning waarvoor klager volgens hemzelf in aanmerking kwam. In het vonnis van 26 september 2024 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht (hierna: de kantonrechter) de vordering van klager afgewezen.

1.2 Op 1 oktober 2024 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek om op basis van een toevoeging binnen vier weken voor hem in hoger beroep te gaan tegen het kortgedingvonnis.

1.3 Op 9 oktober 2024 heeft verweerster aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin heeft zij aangegeven dat klager uiterlijk op 16 oktober 2024 een voorschot van € 514,- voor het griffierecht en voor zijn eigen bijdrage moet betalen. Verder heeft zij daarin gemeld dat zolang het voorschot door klager niet tijdig is betaald zij geen zaak voor klager zal doen en geen hoger beroep zal instellen. Ook heeft verweerster klager gewezen op de termijn van hoger beroep en de gevolgen van het niet tijdig voldoen van de voorschotnota.

1.4 Klager heeft in zijn e-mails van 16 oktober 2024 aan verweerster laten weten het griffierecht niet op tijd te kunnen voldoen omdat hij geen inkomen heeft, zijn uitkeringsaanvraag nog loopt en hij dakloos is. Klager heeft om coulance gevraagd en aan verweerster alternatieve opties voorgehouden. Verweerster heeft diezelfde dag meermaals schriftelijk aangegeven vast te houden aan de betaling van de voorschotnota binnen de gegeven termijn en bij niet tijdige betaling de zaak van klager niet in behandeling te zullen nemen. Om 14:47 uur heeft verweerster aan klager bevestigd dat omdat klager niet in staat is om de voorschotnota te voldoen de zaak van klager door haar niet in behandeling wordt genomen en verweerster aldus geen hoger beroep zal instellen.

1.5 Klager heeft in de dagen erna geprobeerd verweerster te bewegen de zaak in behandeling te nemen. Verweerster heeft in haar e-mails van 17 en 25 oktober 2024 nogmaals aangegeven geen hoger beroep in te zullen stellen namens klager.

1.6 Op 24 oktober 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) te weigeren hoger beroep in te stellen zonder voorafgaande betaling van de voorschotnota.
Toelichting: Verweerster had aangegeven hoger beroep voor klager in te stellen als hij uiterlijk 16 oktober 2024 de voorschotnota zou voldoen. Volgens klager was die eis van verweerster onredelijk gelet op zijn (financiële) situatie en betalingsonmacht, waarover hij verweerster tijdig meermaals heeft ingelicht;

b) in strijd met artikel 6 EVRM de mogelijkheid tot hoger beroep verloren te laten gaan;

c) te weigeren ondersteuning te bieden bij het betaald krijgen van de voorschotnota via bijzondere bijstand;
Toelichting: Volgens klager heeft verweerster nagelaten om een officiële verklaring of toelichting te verstrekken die nodig zou zijn voor een tegemoetkoming van de Sociale Dienst. Daardoor kon klager de voorschotnota niet tijdig aan verweerster betalen;

d) niet te reageren op het beroep van klager op zijn betalingsonmacht.

Toelichting: Verweerster weigerde te reageren op de situatie van klager zonder inkomen en zonder woning. Daarmee heeft zij een gebrek aan medewerking en proportionaliteit laten zien en de belangen van klager geschaad.


3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdelen a) en b)

3.2 Tijdens de intake en in de opdrachtbevestiging heeft zij duidelijk gemaakt dat alleen als klager de voorschotnota op uiterlijk 16 oktober 2024 zou hebben voldaan, zij hoger beroep voor hem zou instellen. Zij heeft deze voorwaarde daarna nog meerdere malen herhaald en klager daarbij duidelijk gewezen op de risico’s van het laten verstrijken van die termijn. Klager had toen ook nog de mogelijkheid om een andere advocaat te zoeken maar heeft daar niet voor gekozen. Klager heeft de voorschotnota niet op 16 oktober 2024 betaald, zodat zij geen hoger beroep heeft ingesteld en het dossier heeft gesloten. Het verstrijken van de termijn voor hoger beroep komt voor rekening en risico van klager, aldus verweerster.

Klachtonderdeel c)

3.3 Van enige weigering van haar kant was geen sprake. Het was niet haar taak om klager ondersteuning te bieden bij zijn aanvraag voor bijzondere bijstand. Zij is hem daarbij wel behulpzaam geweest door snel aan klager haar opdrachtbevestiging te sturen, een toevoeging voor hem aan te vragen en hem de voorschotnota te sturen voor het verschuldigde griffierecht en de eigen bijdrage. Klager had deze voorschotnota naar de Sociale Dienst kunnen sturen bij zijn aanvraag voor bijzondere bijstand.

Klachtonderdeel d)

3.4 Vanaf het begin af aan was voor klager duidelijk dat zij de zaak alleen na betaling van het voorschot in behandeling zou nemen. Zij heeft klager ook uitgelegd dat zij vanwege het risico op een onbetaalde nota om een voorschot vroeg. Klager reageerde daar telefonisch begripvol op. Of aan klager een geslaagd beroep op betalingsonmacht zou toekomen was toen ook niet duidelijk. Dat zou pas in een lopende procedure bij een gerecht duidelijk kunnen worden. Dat laat onverlet dat verweerster betaling van het voorschot als voorwaarde voor haar werkzaamheden mocht stellen.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan die advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn vanwege het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet.

4.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de voorzitter als uitgangspunt dat de tuchtrechter ook tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.

Klachtonderdelen a) en b)

4.3 Vanwege de onderlinge samenhang van deze verwijten zal de voorzitter deze gelijktijdig beoordelen.

4.4 Het is een advocaat toegestaan om aan een cliënt een voorschot te vragen voor de te verrichten werkzaamheden (gedragsregel 19 lid 1). Geen (rechts)regel verbiedt een advocaat om tijdige betaling van de voorschotnota als voorwaarde te stellen voordat met de werkzaamheden wordt gestart. Een advocaat is wel verplicht om bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken te maken over het honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren (gedragsregel 17 lid 2).

4.5 Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat verweerster duidelijke afspraken heeft gemaakt met klager over de betaling van het voorschot en hem ook meermaals heeft gewezen op de gevolgen van niet tijdige betaling daarvan. Niet is gebleken dat klager tegen de door verweerster gestelde voorwaarde of tegen de hoogte van het aan hem in rekening gebrachte voorschot bezwaar heeft gemaakt. Het voorschot, dat gelijk was aan het griffierecht en de eigen bijdrage, kon verweerster ook in redelijkheid aan klager in rekening brengen.

4.6 Vast staat dat klager niet uiterlijk op 16 oktober 2024 het voorschot aan verweerster heeft betaald. Als gevolg daarvan heeft verweerster geen zaak voor klager in behandeling genomen. Dat klager niet in staat was om dat voorschot tijdig te betalen, kan verweerster niet worden aangerekend. Zij heeft klager herhaaldelijk duidelijk gewezen op de gevolgen van niet tijdige betaling van het voorschot. Klager had toen de tijd, en ook nog een week ná 16 oktober 2024, om een andere advocaat in te schakelen die allicht zonder voorschot alsnog tijdig hoger beroep had willen instellen. Klager heeft daarvoor niet gekozen en daarmee de hogerberoepstermijn laten verstrijken.

4.7 Op grond van vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk in dezen geen verwijt treft. De klachtonderdelen a) en b) zullen kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdelen c) en d)

4.8 Vanwege de onderlinge samenhang van deze verwijten zal de voorzitter deze gelijktijdig beoordelen.

4.9 Uit de stukken volgt niet dat klager aan verweerster ook heeft opgedragen om voor hem bijzondere bijstand bij de Sociale Dienst te regelen om daarmee zijn griffierecht en eigen bijdrage te betalen. Klager had bovendien naar het oordeel van de voorzitter een eigen verantwoordelijkheid om die kosten te betalen door daarvoor zo nodig geld te lenen of bijzondere bijstand bij de Sociale Dienst aan te vragen. Van een advocaat kan niet worden verlangd zelf voor de kosten van de cliënt op te draaien of die voor te schieten. Verweerster is klager naar het oordeel van de voorzitter ook voldoende ter wille geweest door snel een toevoeging voor hem aan te vragen en de vastgestelde eigen bijdrage aan klager te declareren. Met die gegevens had klager zelf zijn bijzondere bijstand kunnen aanvragen, maar dat heeft hij kennelijk niet gedaan.

4.10 Het beroep van klager op betalingsonmacht van griffierecht is in de huurkwestie van klager overigens niet aan de orde geweest; dat geldt alleen in bestuursrechtzaken. Verweerster heeft daarin op juiste wijze gehandeld.

4.11 Naar het oordeel van de voorzitter is verweerster niet tekortgeschoten in haar zorgplicht voor klager als haar cliënt. Tuchtrechtelijk kan haar geen verwijt worden gemaakt, zodat de voorzitter ook de klachtonderdelen c) en d) kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 2 juni 2025