ECLI:NL:TADRARL:2025:15 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-321/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:15
Datum uitspraak: 20-01-2025
Datum publicatie: 21-01-2025
Zaaknummer(s): 24-321/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad heeft een deel van de klacht gegrond verklaard. Verweerder heeft klagers – zijn voormalige cliënten – onvoldoende geïnformeerd over belangrijke informatie, hij heeft op een onduidelijke wijze gedeclareerd en hiermee onzorgvuldig gehandeld en hij heeft in een procedure tegen klagers informatie over schikkingsonderhandelingen in de procedure gebracht. Gelet op de aard en de ernst van deze gedragingen is de oplegging van een berisping passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 20 januari 2025

in de zaak 24-321/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

gemachtigde:

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 26 september 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 1 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN122 / 2271006 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 september 2024. Daarbij waren klager [H], de gemachtigde van klagers en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 In de periode vanaf ongeveer 2017 tot januari 2022 zijn klagers in diverse procedures bijgestaan door [naam advocatenkantoor] uit [plaatsnaam]. Deze werkzaamheden werden in het bijzonder door verweerder verricht.

2.2 Verweerder was van mening dat hij aanspraak maakte op de betaling van het resterende openstaande bedrag van € 105.441,26 voor verrichtte werkzaamheden in de periode van februari 2020 tot 6 januari 2022. Verweerder heeft namens [naam advocatenkantoor] diverse maatregelen genomen om de betaling door klagers zeker te stellen c.q. af te dwingen waaronder het onder zich houden van dossiers, indienen van een faillissementsaanvraag en (uiteindelijk) instellen van een dagvaardingsprocedure. Daarin is op 15 november 2023 eindvonnis gewezen. Klagers zijn veroordeeld tot betaling van € 71.824,28 als hoofdsom. Klagers hebben tegen dit vonnis appel ingesteld en hebben incidenteel schorsing van de tenuitvoerlegging gevorderd.

2.3 Verweerder heeft over het beroep op retentierecht, het doen van een faillissementsaanvraag, het leggen van beslag en het instellen van de dagvaardingsprocedure overleg met de deken gevoerd.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) geen opdrachtbevestiging te sturen en 2. belangrijke informatie niet vast te leggen;

b) ondoelmatige belangenbehartiging en geen redelijk honorarium te hanteren c.q. excessief te declareren;

c) zich nodeloos grievend over klager uit te laten;

d) onoverzichtelijk en onzorgvuldig te declareren;

e) 1. faillissement aan te vragen en 2. beslag te leggen en beroep op retentierecht te doen;

f) zijn geheimhoudingsverplichting te schenden;

g) in rechte informatie over schikkingsonderhandelingen te overleggen;

h) de belangen van de wederpartij onevenredig te schaden;

i) het afdwingen van het intrekken van hoger beroep en van de klacht.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Ontvankelijkheid k lachtonderdelen a.1) en e.1)

5.1 In deze klachtonderdelen verwijten klagers verweerder dat hij geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd (klachtonderdeel a) en dat hij het faillissement van klager heeft aangevraagd (klachtonderdeel e)).

5.2 De raad overweegt hierover het volgende. Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring na afloop van de vervaltermijn van drie jaar achterwege blijft als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.3 De voorzitter stelt vast dat verweerder klagers vanaf 2017 heeft bijgestaan. In die periode heeft verweerder dus - in de ogen van klagers - nagelaten om een opdrachtbevestiging te sturen. De faillissementsaanvraag heeft verweerder gedaan in augustus 2020. De vervaltermijn van drie jaar voor het indienen van een klacht is dan ook op 2017 (met betrekking tot klachtonderdeel a) en augustus 2020 (met betrekking tot klachtonderdeel e) aangevangen en drie jaar later geëindigd. Door de klacht over verweerder pas op 26 september 2023 bij de deken in te dienen, hebben klagers te laat geklaagd.
Bijzondere omstandigheden op grond waarvan deze termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht, zijn niet aanwezig. Dat betekent dat deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk worden verklaard.

Maatstaf klachtonderdelen a.2), b) en d)

5.4 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

5.5 Bij klachten anders dan over de kwaliteit van de dienstverlening toetst de tuchtrechter bij de beoordeling van een aan de advocaat verweten handelen of nalaten naar vaste jurisprudentie eveneens aan de in art. 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a.2) en d)

5.6 Klagers verwijten verweerder - zakelijk weergeven - dat hij klagers niet dan wel onvoldoende heeft geïnformeerd over de te varen koers en over de goede en kwade kansen. Ook zijn klagers van mening dat verweerder onoverzichtelijk en onzorgvuldig heeft gedeclareerd.

5.7 De raad overweegt hierover al volgt. Gedragsregel 16 lid 1 bepaalt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt dat een advocaat er zorg voor draagt dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, en de wijze van declareren. Gedragsregel 17 lid 4 bepaalt dat een advocaat zijn declaratie zo moet inrichten dat de cliënt eenvoudig kan vaststellen hoeveel wordt gerekend voor honorarium, verschotten en omzetbelasting en in hoeverre voorschotten worden verrekend. De advocaat declareert zijn honorarium in beginsel periodiek en deugdelijk gespecificeerd onder opgave van tarief en tijdsbesteding of een andere overeengekomen grondslag.

5.8 Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat klagers voldoende door verweerder zijn geïnformeerd over de te volgen strategie, alsmede over de kansen en de risico’s in de gevoerde procedures. Een schriftelijk stuk waaruit zou kunnen blijken dat verweerder dat wel heeft gedaan, ontbreekt. Voor zover verweerder heeft willen aanvoeren dat hij klagers hierover wel mondeling heeft geïnformeerd, is de raad van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre verweerder klagers heeft geïnformeerd. Verweerder heeft dat immers niet schriftelijk vastgesteld. Dit is een omstandigheid die voor risico van verweerder komt.

5.9 Met betrekking tot de wijze van declareren acht de raad van belang dat verweerder in 2022 een declaratie aan klagers heeft gestuurd voor zijn werkzaamheden die hij over een zeer lange periode heeft uitgevoerd. Die declaratie voldoet niet aan de eisen die gedragsregel 17 aan een declaratie stelt. Omdat verweerder klagers in een lange periode in meerdere zaken tegelijkertijd heeft bijgestaan, was het voor klagers onduidelijk op welke door verweerder verrichte werkzaamheden deze declaratie zag. Deze declaratie was daarom ondoorzichtig en onvoldoende overzichtelijk.

5.10 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet, zoals in het bijzonder is uitgewerkt in gedragsregel 16 en 17. De raad zal deze klachtonderdelen gegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.11 Klager stellen dat verweerder zijn belangen ondoelmatig heeft behartigd en geen redelijk honorarium in rekening heeft gebracht. De raad is van oordeel dat deze niet met stukken onderbouwde stellingen van klagers tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door verweerder onvoldoende zijn onderbouwd. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Maatstaf klachtonderdelen c), e.2), f), g) h), i)

5.12 In de volgende klachtonderdelen heeft verweerder opgetreden voor [naam advocatenkantoor] in de zaak tegen klagers. Deze klachtonderdelen hebben dus betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Klachtonderdeel c)

5.13 Klagers stellen dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten in een processtuk. De raad is van oordeel dat de inhoud van dit door klagers genoemde processtuk niet onnodig grievend is. Verweerder heeft daarmee de hem toekomende (grote) vrijheid van handelen als advocaat van de wederpartij niet overschreden. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel e.2)

5.14 Verweerder heeft diverse maatregelen genomen om de betaling door klagers van zijn nog openstaande declaraties zeker te stellen. Verweerder heeft onder meer beslag gelegd en dossiers onder zich gehouden. De raad overweegt dat het nemen van deze maatregelen door een advocaat in beginsel niet is verboden. Nu verweerder heeft aangegeven dat hij deze stappen in overleg met de deken heeft genomen – hetgeen door de deken in de aanbiedingsbrief is bevestigd – en klagers niet concreet hebben onderbouwd waarom verweerder deze stappen niet had mogen nemen, is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel f)

5.15 Klagers stellen dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door bij zijn beslagrekest alle producties te overleggen, zodat de derdebeslagenen ook kennis hebben gekregen van vertrouwelijke informatie over klagers. Verweerder heeft dit verwijt betwist en hierover aangevoerd dat hij overeenkomstig de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft gehandeld.

5.16 Nu klagers alleen hebben gesteld (en niet verder hebben onderbouwd) dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en verweerder deze stelling gemotiveerd heeft betwist, is de juistheid van genoemde stelling van klagers en daarmee de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel g)

5.17 Verweerder heeft in de procedure tegen klagers in zijn conclusie van dupliek – zonder toestemming van de advocaat van klagers – verwezen naar schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft dit ook erkend. De raad is hierover van oordeel dat verweerder daarmee heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 27. In die gedragsregel is immers bepaald dat over de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

Klachtonderdeel h)

5.18 Klagers stellen dat verweerder hun belangen onevenredig hebben geschaad doordat verweerder niet wilde schikken en geen genoegen nam met een gespreide betaling. Verweerder heeft betoogd dat hij zich wel degelijk heeft ingezet om een regeling met klagers te treffen en bereid was om een gespreide betaling te accepteren, mits daar finale kwijting tegenover zou staan. Gelet op de tegengestelde verklaringen van klagers en verweerder op dit punt, kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich onvoldoende heeft ingezet om tot een regeling te komen of dat verweerder de belangen van klagers anderszins onevenredig heeft geschaad. Dat leidt er toe dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel i)

5.19 Klagers stellen ten slotte dat verweerder klagers onder druk heeft gezet om het hoger beroep en de klacht in te trekken door de door klagers voorgestelde betalingsregeling daarvan afhankelijk te maken. De raad begrijpt uit de stukken dat klagers met verweerder dan wel [naam advocatenkantoor] hebben onderhandeld over een regeling. Onderdeel van die onderhandelingen was dat alle lopende procedures worden gestaakt en dat partijen over en weer finale kwijting verlenen. Uit de inhoud van het klachtdossier is niet gebleken dat verweerder in die onderhandelingen ongeoorloofde druk op klagers heeft uitgeoefend. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

6. MAATREGEL

6.1 De raad heeft een deel van de klacht gegrond verklaard. Verweerder heeft klagers – zijn voormalige cliënten – onvoldoende geïnformeerd over belangrijke informatie, hij heeft op een onduidelijke wijze gedeclareerd en hiermee onzorgvuldig gehandeld en hij heeft in een procedure tegen klagers informatie over schikkingsonderhandelingen in de procedure gebracht. Gelet op de aard en de ernst van deze gedragingen is de oplegging van een berisping passend en geboden.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

  1. € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klagers,
  2. € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
  3. € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a.1) en e.1) niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdelen a.2), d) en g) gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans,
P. Rijnsburger, M. Tijseling en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 20 januari 2025