ECLI:NL:TADRARL:2025:149 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-905/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:149
Datum uitspraak: 02-06-2025
Datum publicatie: 04-06-2025
Zaaknummer(s): 24-905/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klagers hadden moeten worden geïnformeerd over verloop van kosten (declaraties aan rechtsbijstandsverzekeraar) en over mogelijke overschrijding van de maximale dekking.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 2 juni 2025
in de zaak 24-905/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

1. [naam]
2. [naam]

klagers, hierna ook wel klager 1 en klaagster 2

over


verweerder
gemachtigde: [naam]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 9 januari 2024 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 5 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2024 KNN002 / 2294999 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 april 2025. Daarbij waren klagers en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 02 1 t/m 3 (3.1 t/m 3.35), 03 t/m 05.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klagers hebben voor de verbouw van hun woning met bijgebouwen in september 2020 een aannemingsovereenkomst gesloten met een aannemer. De aannemer diende de woning van klagers compleet te renoveren, een schuur, een stal en een vlonder te bouwen en een chalet aan te sluiten. In de overeenkomst is de aanneemsom bepaald op € 332.447,50 inclusief btw. In dit bedrag is een bedrag van € 109.114,20 exclusief btw aan stelposten begrepen. Het gaat om 15 stelposten, waarbij aan iedere stelpost een bedrag is gekoppeld.

2.2 Op enig moment heeft de aannemer de aannemingsovereenkomst voor de resterende werkzaamheden buitengerechtelijk ontbonden omdat hij vond dat klagers nalatig waren in de betaling van zijn facturen. Een belangrijk deel van het gefactureerde bedrag bestaat uit het in rekening brengen van de werkelijke kosten voor de werkzaamheden waarvoor in de aannemingsovereenkomst stelposten zijn opgenomen.

2.3 De aannemer heeft vervolgens de eindfactuur opgesteld en, toen betaling uitbleef, conservatoir beslag op de bankrekening en de woning van klagers gelegd.

2.4 In kort geding hebben klagers opheffing van het beslag gevorderd, waarbij klagers zijn bijgestaan door een advocaat van hun rechtsbijstandsverzekeraar.

2.5 Gelijktijdig met het kort geding is de aannemer een bodemprocedure gestart, waarin hij heeft gevorderd te verklaren voor recht dat de overeenkomst voor de resterende werkzaamheden partieel is ontbonden en klagers te veroordelen om hem € 132.478,03. aan hoofdsom betalen, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en veroordeling van klagers in de proceskosten. Klagers zijn in januari 2022 gedagvaard.

2.6 Op 8 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter in kort geding de beslagen opgeheven onder de voorwaarde van het stellen van een bankgarantie van € 173.000,- met compensatie van de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

2.7 De rechtsbijstandsverzekeraar heeft de bodemprocedure begin februari 2022 uitbesteed aan het kantoor van verweerder. In de bevestiging daarvan in een brief van 9 februari 2022 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar onder meer geschreven: “Omdat het wenselijk is dat ook verzekerde op de hoogte blijft van het kostenverloop, verzoekt [de verzekeraar] om verzekerde separaat een kopie van uw declaraties met urenspecificaties te sturen” Verder heeft de rechtsbijstandsverzekeraar in die brief bevestigd dat er een kostenlimiet is opgenomen voor extern verzekerde kosten van € 50.000,- all-in.

2.8 In een e-mail van 14 februari 2022 heeft een kantoorgenoot van verweerder aan klagers bericht dat er overeenstemming is bereikt over de uitbesteding van de bodemprocedure en dat de kwestie vanuit de aard van de zaak bewerkelijk is, waarbij de werkzaamheden in de bodemzaak tot en met een (tussen)vonnis na een naar verwachting te houden comparitie na antwoord zijn begroot op 81 uur tegen een uurtarief van € 215,- excl. btw. De kantoorgenoot heeft klagers laten weten dat hij en verweerder aan de zaak zullen werken. Verder is in die e-mail klagers gevraagd om in contact te treden met de rechtsbijstandsverzekeraar over de uitbesteding van het instellen van hoger beroep tegen het kortgedingvonnis.

2.9 Op 18 februari 2022 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar aan verweerder laten weten dat klagers wensten door hem te worden bijgestaan in het hoger beroep tegen het kortgedingvonnis. Daarbij is bevestigd dat de rechtsbijstandsverzekeraar de kosten vergoedt tegen het afgesproken uurtarief van € 215,- excl. btw een maximale tijdsbesteding van 20 uur daarbij in aanmerking nemend. Ook heeft de rechtsbijstandsverzekeraar gemeld dat beide dossiers (het hoger beroep tegen het kortgedingvonnis en de bodemprocedure) onder een en dezelfde kostenlimiet vielen van € 50.000,-.

2.10 Op 3 maart 2022 heeft verweerder namens klagers hoger beroep ingesteld tegen het kortgedingvonnis.

2.11 In juli 2022 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar laten weten dat uit coulance de kosten van de procedure in hoger beroep tegen het kortgedingvonnis niet ten laste komen van de kostenlimiet.

2.12 In een arrest van 7 maart 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het kortgedingvonnis (alleen) vernietigd voor zover de proceskosten zijn gecompenseerd en voor het overige bekrachtigd. Het hof heeft in dat arrest (in rechtsoverweging 4.12 onder meer overwogen: “In ieder geval staat vast dat [klagers] c.s. een aantal facturen niet (volledig) heeft betaald. Daardoor kan het zijn dat [de aannemer], zoals hij stelt, gerechtigd was zijn werkzaamheden op te schorten en uiteindelijk de aannemingsovereenkomst partieel te ontbinden.”

2.13 In de bodemprocedure hebben klagers in april 2023 voor antwoord geconcludeerd en in reconventie gevorderd te verklaren voor recht dat de aannemer toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst en de aannemer te veroordelen tot betaling van schadevergoeding.

2.14 In een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 22 november 2023 heeft de rechtbank de vorderingen van de aannemer toegewezen en de vorderingen van klagers afgewezen. De aannemer heeft klagers vervolgens gesommeerd om tot betaling over te gaan.

2.15 Op 29 november 2023 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar aan verweerder laten weten dat de kostenlimiet bijna was bereikt waardoor slechts € 9.479,37 van de proceskosten (van € 10.535,29) werd vergoed.

2.16 Op 3 en 5 december 2023 hebben klagers verweerder gevraagd een voorstel te doen voor het leggen van beslag ten laste van de aannemer om hun vordering op de aannemer zeker te stellen. Ook hebben zij toen gevraagd om een overzicht van de declaraties van verweerder aan de rechtsbijstandsverzekeraar.

2.17 Op 6 december 2023 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar aan verweerder laten weten het dossier te sluiten en dat klagers de kosten voor een hoger beroep zelf zouden moeten voldoen omdat de kostenlimiet was bereikt. Verweerder heeft dit bericht doorgestuurd naar klagers, waarna klagers verweerder weer gevraagd hebben om een overzicht van de declaraties van verweerder aan de rechtsbijstandsverzekeraar.

2.18 Op 7 december 2023 heeft verweerder aan klagers bericht dat hij het leggen van conservatoir beslag ten laste van de aannemer niet opportuun achtte gezien de daaraan verbonden proces- en financiële risico’s.

2.19 Om betaling van het toegewezen bedrag te verkrijgen van klagers, heeft de advocaat van de aannemer op verzoek van de bank een driepartijenovereenkomst opgesteld en op 8 december 2023 naar verweerder verzonden.

2.20 Op 11 december 2023 hebben klagers verweerder weer gevraagd om een overzicht van zijn declaraties aan de rechtsbijstandsverzekeraar. Verweerder heeft klagers die dag een overzicht gestuurd.

2.21 Op 13 december 2023 heeft verweerder klagers een aangepaste overeenkomst met de aannemer en de bank laten ondertekenen, waaraan hij heeft toegevoegd dat klagers een bewijs van doorhaling van het beslag moeten ontvangen. Die dag heeft de advocaat van de aannemer laten weten dat het beslag uiterlijk 15 december 2023 wordt opgeheven, onder de voorwaarde dat klagers dan hebben betaald.

2.22 Op 14 december 2023 hebben klagers verweerder verzocht om een gespecificeerd overzicht van zijn declaraties aan de rechtsbijstandsverzekeraar. Verweerder heeft klagers op 15 december 2023 een gespecificeerd overzicht toegestuurd.

2.23 Op 15 december 2023 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder en zijn kantoorgenoot.

2.24 Klager en zijn kantoorgenoot hebben klagers in een e-mail van 18 december 2023 laten weten dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan als gevolg waarvan zij klagers niet langer bij zullen staan.

2.25 Klagers hebben op 19 december 2023 de vordering van de aannemer voldaan en die dag is het beslag doorgehaald.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klagers onvoldoende te informeren over de mogelijke juridische relevantie van het onbetaald laten van de facturen van de aannemer, klagers onvoldoende op de hoogte te houden van belangrijke informatie, feiten en afspraken en na te laten klagers adequaat te adviseren en te informeren over de mogelijke gevolgen.

b) niet kordaat te handelen na het vonnis in de bodemzaak. Nadat het verzekerd budget voor rechtsbijstand was overschreden, werd de dienstverlening op een laag pitje gezet en voelden klagers zich door verweerder in de steek gelaten. Klagers vroegen verweerder naar de mogelijkheid om beslag te leggen om hun schade te verhalen, maar hier werd geen vervolg aan gegeven.

c) declaraties in te dienen bij de rechtsbijstandsverzekeraar van klagers die het maximale budget overschrijden. Er was expliciet afgesproken dat elke overschrijding toestemming vereiste. Daarnaast zijn de declaraties, ondanks de afspraak dat deze maandelijks door verweerder aan klagers zouden worden verstuurd, niet aan klagers verzonden en hebben zij hier na afloop van de procedure meermaals om moeten verzoeken, nu verweerder deze niet op eerste verzoek heeft toegestuurd.


4 VERWEER

De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De kern van de klachtonderdelen ziet op de kwaliteit van de dienstverlening en de communicatie van verweerder met klager.

5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden (zie Hof van Discipline 31 maart 2025, ECLI:NL:TAHVD:2025:56).

Klachtonderdeel a)

5.3 De raad stelt voorop dat deskundige bijstand veronderstelt dat de advocaat zijn cliënten een gedegen voorlichting geeft over de risico’s (de goede en kwade kansen van een zaak) en de gevolgen en dit alles ook schriftelijk vastlegt. De advocaat moet zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen strategie voldoende overziet. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een ‘informed consent’ zijn: het zich bewust zijn van de risico’s die aan een bepaalde keuze kleven. Dit geldt zowel bij aanvang van de zaak als ook nadien, steeds indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

5.4 Zo had verweerder in zijn procesanalyse moeten betrekken dat in het in kort geding gewezen arrest van het hof Arnhem-Leeuwaren van 7 maart 2023 is overwogen dat het kan zijn dat de aannemer gerechtigd was zijn werkzaamheden op te schorten en de aannemingsovereenkomst partieel te ontbinden, omdat klagers een aantal facturen niet (volledig) hadden betaald. Op dat moment had verweerder nog niet de conclusie van antwoord met de reconventionele vordering ingediend. De omstandigheid dat klagers eerst werden bijgestaan door een advocaat van de rechtsbijstandsverzekeraar ontslaat verweerder niet van die verplichting.

5.5 De raad stelt vast dat een schriftelijke analyse van de zaak in de bodemprocedure en advisering over de goede en kwade kansen ervan geheel ontbreekt. Verweerder is daarmee voorbij gegaan aan zijn verplichting om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen, ter voorkoming van onduidelijkheid. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat hij met klagers uitvoerig mondeling overleg heeft gevoerd, maar dat is onvoldoende. Bovendien bestrijden klagers dat verweerder hen mondeling heeft voorgelicht over de goede en kwade kansen van hun zaak in de bodemprocedure. Verweerder heeft niet aangetoond dat hij klagers heeft geïnformeerd.

5.6 Verweerder is dus tekortgeschoten in de (schriftelijke) voorlichting van klagers. Dat is onzorgvuldig en onbetamelijk en de klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.7 Het is de raad niet gebleken dat verweerder na het vonnis van 22 november 2023 niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.8 Verweerder heeft uiteengezet dat hij na het vonnis van 22 november 2023:
- met klagers gesprekken heeft gevoerd over de betalingsverplichting die klagers op grond van het vonnis tegenover de aannemer hadden omdat zij dat bedrag niet ineens konden betalen;
- namens klagers met de (advocaat van de) aannemer heeft gecorrespondeerd over latere betaling.
- heeft gecorrespondeerd met de advocaat van de aannemer en met de bank omdat beslag rustte op de bankrekening van klagers;
- betrokken is geweest bij de overeenkomst die daarover tussen de bank, klagers en de aannemer is gesloten, dat hij die overeenkomst op eigen briefpapier heeft gezet met de aanvullingen van klagers en ondertekend naar de bank heeft gestuurd, die vervolgens tot uitbetaling is overgegaan.

5.9 Klagers hebben dit handelen van verweerder niet weersproken. De raad ziet niet hoe verweerder hier tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken.

5.10 Verweerder is niet overgegaan tot het leggen van (conservatoir) beslag ten laste van de aannemer. Het is de raad niet gebleken dat verweerder daarmee een keuze heeft gemaakt die een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden niet gemaakt zou hebben. Hierbij geldt dat verweerder, gelet op de hem als advocaat toekomende vrijheid bij de keuze hoe de zaak te behandelen, daartoe niet verplicht is. Als klagers zich niet konden vinden in de aanpak van verweerder, dan had het op hun weg gelegen om een second opinion te vragen of een andere advocaat in te schakelen. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.11 Het uitgangspunt is dat een advocaat die rechtsbijstand verleent op kosten van de rechtsbijstandsverzekeraar van zijn cliënt, zijn cliënt een kopie dient te zenden van de declaraties die hij bij die verzekeraar indient, en telkens wanneer bij de aanpak van de zaak beleidskeuzes kunnen worden gemaakt, het kostenaspect van de voorhanden alternatieven dient te betrekken in het overleg met zijn cliënt, een en ander om te voorkómen dat de cliënt voor de verrassing komt te staan dat het maximum van de dekking wordt bereikt voordat de rechtsbijstand tot een einde is gebracht (zie Hof van Discipline 8 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:64). Deze verplichting heeft verweerder op grond van het tuchtrecht. Bovendien heeft de rechtsbijstandsverzekeraar aan verweerder ook expliciet verzocht om verzekerde (klagers derhalve) op de hoogte te houden het kostenverloop en daarom verweerder verzoekt om verzekerde separaat een kopie van zijn declaraties met urenspecificaties te sturen.

5.12 Anders dan verweerder en de kantoorgenoot klagers op 22 december 2023 hebben geschreven, is het niet zo dat de rechtsbijstandsverzekeraar aan verweerder en de kantoorgenoot € 50.000,- ter beschikking heeft gesteld. Een rechtsbijstandsverzekeraar biedt dekking voor kosten die verweerder aan klagers in rekening kan brengen.

5.13 Dat de maximale dekking op de polis van klagers € 50.000,- was, betekent niet dat verweerder met betrekking tot de kosten van de behandeling van de zaak geen zorgplicht had tegenover klagers. Verweerder was vanaf de aanvang van de behandeling van de zaak gehouden om klagers rechtstreeks en tijdig te informeren over het verloop van de kosten.

5.14 De raad stelt vast dat verweerder klagers in onvoldoende mate heeft geïnformeerd over zijn kosten. Vaststaat dat verweerder de op naam van klagers gestelde nota’s alleen naar de rechtsbijstandsverzekeraar heeft gestuurd. Verweerder heeft niet gelijktijdig een kopie van die nota’s aan klagers verstrekt. Pas in december 2023 ontvingen klagers de gespecificeerde nota’s, overigens nadat zij daar herhaaldelijk om hadden gevraagd. Op dat moment was de maximale dekking op de polis van klagers al overschreden. Ook heeft verweerder klagers niet tijdig gewaarschuwd voor mogelijke overschrijding van het maximum van het door de rechtsbijstandsverzekeraar ter beschikking gestelde bedrag. Klagers kwamen er pas na een voor hen nadelig eindvonnis achter dat € 9.479,37 van de proceskosten van € 10.535,29 werd vergoed en dat zij de kosten van een hoger beroep zelf zouden moeten betalen. Klachtonderdeel c) is dus gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Naar het oordeel van de raad is sprake van een optelsom van verwijten die raken aan de kernwaarde kwaliteit. Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter. Daarom is de maatregel van berisping passend.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers]. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 24-905/AL/NN.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker, H.K. Scholtens, S.J. de Vries en V.S.A.W. Wegter, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 2 juni 2025