ECLI:NL:TADRARL:2025:145 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-960/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:145
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 04-06-2025
Zaaknummer(s): 24-960/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De raad verklaart een klacht over de inhoudelijke aanpak van de zaak ongegrond.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 26 mei 2025
in de zaak 24-960/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:


klaagster

over


verweerder
gemachtigde: mr. H

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 21 november 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 20 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2281447 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 maart 2025. Daarbij waren klaagster, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klaagster is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 14 mei 2001 en diverse advocaten hebben haar bijgestaan in de afwikkeling van haar aanspraken op schadevergoeding. De verzekeraar waar de schade mee geregeld moest worden is Nationale Nederlanden (NN).

2.2 In september 2013 heeft klaagster zich gewend tot X Letselschade Advocaten en is de zaak behandeld door mr. DW. In 2019 is de zaak overgenomen door verweerder, de kantoorgenoot van mr. DW, vanwege het vertrek van mr. DW bij X Letselschade Advocaten.

2.3 In een brief van 21 januari 2020 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

Geachte mevrouw [achernaam], beste [voornaam],
In aansluiting op onze bespreking van 17 januari jl. bij mij op kantoor, waar ook LB, BB, PC en P aanwezig waren, bericht ik je als volgt.
Tijdens voornoemde bespreking hebben we eerst kort de laatste correspondentie/ontwikkelingen in jouw dossier besproken. Daarnaast bespraken we hoe we verder moeten. Ik geef hieronder een korte samenvatting.
Laatste ontwikkelingen/correspondentie
Onze bespreking begon met de brief die MW aan de wederpartij stuurde op 22 mei 2018.
Na deze brief- waar geen schriftelijke reactie op is gekomen - heeft er op 4 februari 2019 een bespreking plaatsgevonden tussen de heer T - die voor CED werkt en is ingeschakeld door Nationale Nederlanden - en MW . De heer W heeft je op 5 februari jl. van de relevante punten op de hoogte gesteld. Hij vroeg je na te denken over een nieuw voorstel en deed daarvoor een suggestie (€ 650.000,00; uitgaande van het percentage aansprakelijkheid 75% zou die een slotbetaling van rond de € 400.000 betekenen).
MW heeft je op 20 maart jl. thuis bezocht en heeft het voorstel nogmaals met je besproken.
Op 21 maart 2019 liet je per e-mail weten dat je akkoord bent met dit nieuwe voorstel. Diezelfde dag nog heeft MW het (nieuwe) voorstel verstuurd aan de wederpartij.
Niet lang daarna heeft hij L (B) gevraagd om jou te gaan begeleiden. Dit is zijn laatste actie geweest in jouw dossier, want op 18 april is MW feitelijk gestopt als advocaat.
L heeft op 24 april 2019 een intakegesprek met je gehad en rond die periode nam ik jouw dossier over. Omdat ik altijd eerst een cliënt wil zien voordat ik verder ga met een dossier, was mijn eerste actie het plannen van een kennismakingsgesprek. Dit vond plaats op 25 juni 2019. Op dat moment was de begeleiding van L in volle gang.
We spraken af dat we de begeleiding door L voorlopig zouden volgen.
Op 4 oktober 2019 werd ik door L uitgenodigd bij jou thuis. Tijdens dit huisbezoek spraken we onder meer af dat ik zo snel mogelijk - voor 1 januari 2020 - een regelingsgesprek zou hebben met de wederpartij.
Dit gesprek vond (telefonisch) plaats op 5 november 2019. Tijdens dit gesprek herhaalde de heer T het standpunt van NN. Hij gaf aan dat hij dit ook al aan MW had laten weten op 4 februari 2019 en daar een intern verslag van had gemaakt dat hij diezelfde middag aan mij stuurde. We hebben dit verslag uitgebreid besproken en ook stilgestaan bij de risico's die in het verslag worden genoemd.
Verder liet de heer T weten dat NN ondanks het standpunt bereid is jouw dossier te sluiten na betaling van een slotuitkering van € 300.000,00. Hij merkte hierbij ook op dat je zelf een en ander zou moeten regelen met de sociale dienst.
Hoe nu verder?
Het uitgangspunt is dat je het liefste zo snel mogelijk jouw dossier wil sluiten en verder wil met jouw leven. Probleem bij het huidige voorstel van de wederpartij is dat je zal moeten afrekenen met de sociale dienst, zodat er niet veel voor jou overblijft. Je gaf namelijk aan dat je ongeveer € 180.000,00 aan uitkeringen hebt gehad de afgelopen jaren.
P (C) deed hierop een suggestie voor een tegenvoorstel: een slotuitkering van € 350.000,00 plus een bijstandsgarantie, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid in de praktijk neerkomt op een verhoging van de slotuitkering met€ 180.000,00. Als NN met dit tegenvoorstel akkoord zal gaan, dan komt dat neer op een slotbetaling van € 530.000,00.
Zelf heb je ook nagedacht over een tegenvoorstel en je kwam met een andere redenering die onder aan de streep in de buurt van de suggestie van P komt.
Ik heb je gevraagd of ik het voorgaande tegenvoorstel mag voorleggen aan NN, waarop je hebt aangegeven daar nog even over na te willen denken.
Ook heb ik aangegeven dat het alternatief op dit moment niet rooskleurig is en het nog maar zeer de vraag is of NN überhaupt akkoord zal gaan met een tegenvoorstel. Maar goed, we kunnen het op zijn minst voorleggen.
Graag verneem ik jouw reactie,

2.4 Na deze brief hebben klaagster en verweerder uitgebreid over deze zaak gecorrespondeerd. Tussen klaagster en verweerder is (onder meer) het volgende uitgewisseld. In een e-mail van 10 november 2020 heeft klaagster aan verweerder laten weten dat zij toch geen behoefte aan een procesadvies heeft en zij heeft aangegeven dat er nog even moet worden gewacht. Op 14 december 2020 heeft verweerder naar de toestand van klaagster gevraagd. Klaagster heeft daarop op 17 december 2020 gereageerd en geschreven dat het niet goed met haar gaat en dat ze in januari 2021 weer contact met verweerder zou opnemen. Op 22 januari 2021 heeft verweerder opnieuw bij klaagster geïnformeerd. Op 3 februari 2021 heeft klaagster daarop gereageerd en aangegeven dat ze op dat moment niet (verder) behandeld werd voor haar pijnklachten en daardoor minder haast had bij het afronden van haar zaak, omdat de bijstandsuitkering haar zekerheid gaf. Klaagster heeft in die e-mail voorgesteld om tussen april en mei 2021 weer contact te hebben om vervolgens een tegenbod te doen.


3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) de hem opgedragen zaak niet zorgvuldig en niet voortvarend te behandelen;

b) haar niet (schriftelijk) op de hoogte te houden van belangrijke informatie.

3.2 Verweerder heeft in zijn schriftelijke dupliek de (deel)verwijten die klaagster hem maakt opgesomd. Op de zitting van de raad heeft klaagster bevestigd dat dit de verwijten zijn die zij hem maakt. Het gaat om de volgende verwijten:
- de wijze waarop verweerder de letselschadezaak van DW heeft overgenomen;
- tekort te schieten in de op hem rustende verplichting om het door klaagster eerder aanvaarde percentage van 25 procent eigen schuld ongedaan te maken;
- tekort te schieten in de op hem rustende verplichting om het door klaagster beoogde minimum onderhandelingsresultaat uit te onderhandelen;
- haar onvoldoende zekerheid te bieden over haar bijstandssituatie en over het netto bedrag dat ze uiteindelijk onder aan de streep zal overhouden;
- druk op haar uit te oefenen om het finale voorstel van NN te accepteren;
- herhaaldelijk de vertrouwensrelatie te misbruiken;
- de vertrouwensrelatie niet te willen herstellen;
- de hem gegeven opdracht niet voortvarend uit te voeren;
- niet schriftelijk maar telefonisch te communiceren;
- onvoldoende aandacht te hebben gehad voor het causaal verband en de medische situatie van klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. In deze klacht speelt gedragsregel 16 een rol. Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit gedragsregel 16 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.3 De raad ziet aanleiding om de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen en stelt allereerst vast dat deze zaak al loopt vanaf 2001 en dat klaagster eerder door drie andere advocaten is bijgestaan. Verweerder heeft klaagster pas vanaf 2019 bijgestaan. Voor zover klaagster ook klaagt over een handelen van één van de advocaten die klaagster heeft bijgestaan voordat verweerder de zaak heeft overgenomen, is de klacht in zoverre ongegrond. Eventuele fouten in de behandeling van de zaak voordat verweerder klaagster is gaan bijstaan, kunnen immers niet aan verweerder worden verweten.

5.4 De raad constateert dat klaagster verweerder diverse verwijten maakt, maar begrijpt uit de klachtbrief dat het belangrijkste verwijt is dat verweerder haar met betrekking tot (onder meer) de te volgen strategie onvoldoende (schriftelijk) heeft geïnformeerd.

5.5 De raad is hierover van oordeel dat (in het bijzonder) uit de hierboven opgenomen brief van verweerder aan klaagster van 21 januari 2020 blijkt dat verweerder nadat hij deze zaak van zijn collega had overgenomen, klaagster uitgebreid (telefonisch en schriftelijk) heeft geïnformeerd en met haar heeft overlegd over de te volgen strategie (en in hoeverre die afwijkt van de strategie van mr. W). Ook heeft verweerder de te voeren communicatie in de richting van de verzekeraar over de afwikkeling van de zaak en de hoogte van het schadebedrag besproken. Deze informatie heeft verweerder ook schriftelijk vastgelegd en aan klaagster gestuurd. Ook uit de zich in het klachtdossier bevindende e mailcorrespondentie tussen verweerder en klaagster volgt dat verweerder haar op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken van de procedure en haar vragen over onduidelijkheden heeft beantwoord. Uit de correspondentie blijkt niet dat klaagster iets niet goed heeft begrepen of dat zij de gevolgen van de gekozen strategie niet heeft overzien. Uit die correspondentie blijkt ook niet dat verweerder heeft gecommuniceerd op een wijze die klaagster niet prettig vond en evenmin volgt daaruit dat verweerder klaagster onder druk zou hebben gezet of dat verweerder misbruik zou hebben gemaakt van hun vertrouwensrelatie. Die verwijten worden door verweerder ook gemotiveerd betwist.

5.6 Klaagster verwijt verweerder ook dat hij de zaak onvoldoende voortvarend heeft behandeld. De raad stelt hierover vast dat er in een bepaalde periode inderdaad weinig werkzaamheden zijn verricht. Uit de stukken volgt echter dat dat hoofdzakelijk op verzoek van klaagster zelf was. Mede gelet op die - in rechtsoverweging 2.4 genoemde - correspondentie is niet gebleken dat verweerder van deze vertraging een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook uit andere stukken is niet gebleken dat verweerder deze zaken onvoldoende voortvarend heeft behandeld.

5.7 De raad is ten slotte van oordeel dat uit de inhoud van het klachtdossier en het verhandelde op de zitting van de raad niet is gebleken dat de inhoudelijke aanpak van de zaak en de gekozen strategie door verweerder onjuist waren. De juistheid van de verwijten van klaagster die daarop zien zijn daarom, ook door de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan.

5.8 De raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder niet is gebleken en dat daarom geen van de gemaakte verwijten doel treft. Dat betekent dat de klacht op alle onderdelen ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op : 26 mei 2025