ECLI:NL:TADRARL:2025:144 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-919/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:144
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 04-06-2025
Zaaknummer(s): 24-919/AL/MN
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Gegrond verzet. De voorzitter heeft miskend dat de klacht niet alleen zag op de bijstand in een kwestie over het ten onrechte niet toekennen van een bijstandsuitkering, maar ook op het verhaal van schade van klager op de gemeente. De raad oordeelt vervolgens dat de bijstand van verweerster in de schadekwestie ontoereikend was verweerster heeft klager onvoldoende geadviseerd. De klacht is in zoverre gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 mei 2025
in de zaak 24-919/AL/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 februari 2025 op de klacht van:

klager


over

verweerster

gemachtigde: mr vD

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

.1 Op 22 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 10 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2352048/FM/SD van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 3 februari 2025 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 februari 2025 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Daarbij waren klager en gemachtigde van verweerster aanwezig.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

I) De voorzitter heeft miskend dat verweerster het verzoek van klager om de zaak op kantoor met haar te bespreken heeft genegeerd. Ter onderbouwing wijst klager op berichten die hij verweerster op 10 januari 2022 heeft gestuurd en waarin hij laat weten dat hij zijn verhaal wil doen.

II) De voorzitter heeft miskend dat klager de zaak tegen de gemeente heeft gewonnen, maar dat de schade van klager niet volledig is vergoed. Dit komt omdat verweerster klager stil heeft gehouden tijdens de zitting het de CRvB.

III) De voorzitter heeft miskend dat verweerster klager niet goed heeft bijgestaan bij het verhalen van de schade die het gevolg is van de omstandigheid dat klager enkele jaren geen uitkering heeft ontvangen. Verweerster heeft klager op dit punt niet goed geadviseerd.

2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN

3.1 De raad heeft voor de beoordeling van het verzet de door de voorzitter vastgestelde feiten aangevuld.

3.2 Op 10 december 2020 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij hem zal bijstaan in het hoger beroep inzake de afwijzing van een bijstandsuitkering.

3.3 Op 7 december 2021 heeft klager aan verweerster laten weten dat hij geïnteresseerd is in de door de CRvB voorgestelde GOO-zitting (Gericht op Oplossing).

3.4 Op 2 februari 2022 hebben klager en verweerster elkaar telefonisch gesproken. Na dat gesprek heeft klager verweerster om 14.13 uur een bericht gestuurd waarin hij onder meer schrijft dat ze het niet hebben gehad “over voertuigen die bij mij voor de deur zijn weggehaald door de belastingdienst”. Bij zijn bericht heeft hij verder een artikel uit de krant gevoegd waaruit blijkt dat de gemeente waar klager woont heeft besloten om sneller bijstandsuitkeringen toe te kennen aan jongeren, om te voorkomen dat jongeren in financiële problemen komen. Om 15.32 uur heeft verweerster onder meer het volgende aan klager geschreven:

“(…) Je bent van mening dat de gemeente jouw aanvraag voor een bijstandsuitkering niet mocht afwijzen. Omdat ze dat wel hebben gedaan, heb je een lange tijd zonder inkomen gezeten en ben je van het ene probleem in het andere gerold. Er zijn schulden ontstaan, en die schulden zijn opgelopen omdat jij niet in staat was deze te voldoen. Je wilt graag een financiële compensatie van de gemeente en een erkenning dat destijds wel aan jou een uitkering moest worden toegekend. (…) zal ik in mijn mail aan de gemeente de gemeente verzoeken om met een voorstel voor financiële compensatie te komen? (…)”

3.5 In de dagen erna hebben klager en verweerster gecorrespondeerd naar aanleiding van de beroepszaak en, in het bijzonder, vragen die verweerster ter voorbereiding van de zitting nog had voor klager. Op 7 februari 2022 heeft klager aan verweerster geschreven dat hij al zijn door de belastingdienst in beslag genomen goederen terug wil. Verweerster heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:

“(…) in jouw mail van vanochtend geef je aan dat je ook de inbeslaggenomen spullen terug wilt. Dat is heel begrijpelijk, maar ook dat gaat helaas niet via de gemeente. Wellicht kan ons kantoor je daar nog bij helpen. Als je de bewijzen van inbeslagname voor me hebt, kan ik onderzoeken of we iets kunnen ondernemen (bijvoorbeeld in de vorm van het indienen van een klaagschrift geven de inbeslagname).”

3.6 Op 10 februari 2022 heeft verweerster het volgende geschreven aan klager:

“Zoals je weet heb ik richting de gemeente uiteengezet dat jij graag een financiële compensatie wenst te ontvangen. De gemeente heeft zojuist gereageerd en aangegeven dat zij bereid zijn EUR 750,00 toe te kennen tegen finale kwijting over en weer (dat houdt in dat daarmee de procedure is afgerond en dat er niet op een later moment nog aanspraak kan worden gemaakt op een ander bedrag). De gemeente meent nog steeds dat de grondslag voor de weigering van de uitkering terecht is geweigerd, maar geeft aan je wel op deze manier tegemoet te willen komen. Ik hoor graag wat jouw reactie hierop is. Mocht je dit voorstel niet willen accepteren, dan zullen we volgende week naar de zitting gaan.”

3.7 Klager heeft met het voorstel van de gemeente niet ingestemd en het hoger beroep is mondeling behandeld op 15 februari 2022 door de CRvB. Uit het veertien pagina’s tellende proces-verbaal van de zitting blijkt dat de zaak eerst is besproken, waarbij ook klager aan het woord is gekomen, en vervolgens is geschikt. De schikking houdt in dat de gemeente een bedrag van € 11.386,- aan bijstand zou betalen en dat klager het hoger beroep zou intrekken. Uit het proces-verbaal blijkt dat de schikking overeenkomt met dat wat de CRvB zou hebben geoordeeld, afgezien van de proceskosten die in het kader van de schikking door beide partijen zelf worden gedragen. Partijen hebben elkaar bij het sluiten van de schikking over en weer finale kwijting verleend.

3.8 Na de zitting heeft verweerster een bericht naar klager gestuurd, waarin ze hem onder meer heeft gevraagd om haar te informeren wanneer hij de betaling van de gemeente heeft ontvangen.

3.9 Op 10 maart 2022 heeft klager verweerster laten weten dat hij nog niets had ontvangen van de gemeente. Verweerster heeft dezelfde dag geantwoord dat zij contact zal opnemen met de gemeente.

3.10 Op 9 april 2022 heeft klager aan verweerster laten weten dat de gemeente het bedrag heeft overgemaakt.

3.11 Op 20 mei 2022 heeft klager verweerster gevraagd of zij voor hem een civiele zaak wil beginnen tegen de gemeente. Verweerster heeft geantwoord dat haar kantoor geen civiele zaken doet en zij heeft klager naar een ander kantoor verwezen.

3.12 Op 9 juni 2022 heeft verweerster het schikkingsproces-verbaal van de zitting naar klager gestuurd.

3.13 Uit correspondentie van klager aan verweerster vanaf medio 2023 blijkt dat klager zich op het standpunt stelt dat hij als gevolg van het aanvankelijk niet ontvangen van een bijstandsuitkering schade heeft geleden en dat hij die op de gemeente wenst te verhalen. Klager heeft hierover advies ingewonnen bij mr. W. Mr. W heeft negatief geadviseerd. Enerzijds omdat het voor klager lastig zal zijn om zijn schade te bewijzen en anderzijds omdat klager en de gemeente elkaar met het aangaan van de schikking bij de CRvB finale kwijting hebben verleend. Op 12 juli 2023 heeft klager het advies van mr. W naar verweerster gestuurd met het verzoek om een reactie.

3.14 Verweerster heeft op 12 juli 2023 aan klager geschreven dat een schadevordering onderbouwd moet worden door te bewijzen dat schade is geleden, dat deze het gevolg is van handelen van de gemeente en wat de omvang van de schade is.

3.15 In zijn e-mail van 15 juli 2023 aan verweerster heeft klager geschreven dat hij niet begrijpt dat hij niet kan worden gecompenseerd voor het nadeel dat hij heeft ondervonden en op dat moment nog altijd ondervindt, doordat de gemeente hem ten onrechte geen uitkering heeft toegekend.

3.16 Op 18 juli 2023 heeft verweerster klager laten weten dat zij zijn frustratie begrijpt. Ze heeft geschreven dat klager niet in het gelijk is gesteld door de CRvB, omdat geen einduitspraak is gedaan en dat een schikking is getroffen. Verweerster heeft in dit bericht het advies van mr. W onderschreven.

3.17 Op 28 juli 2023 heeft klager als volgt gereageerd:

“Is dat niet iets waar je van dacht laat me hem dat nu pas vertellen ???
Is dat waarom je mij pushde om eerste aanbod gelijk aan te nemen
ik vergeeft je dit niet”

3.18 Op 29 juli 2023 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:

“ik denk dat je me niet goed begrijpt. Er is geen uitspraak gedaan en om die reden geef ik aan dat je niet in het gelijk bent gesteld. De gemeente daarentegen is ook niet in het gelijk gesteld. De schikking is getroffen omdat de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de gemeente zorgvuldiger onderzoek had moeten doen, terwijl jij niet voldoende informatie aan de gemeente hebt verschaft. Om de zaak te beëindigen en voor iedereen duidelijkheid te creëren is voorgesteld om over een schikking na te denken. Die is getroffen. De gevolgen van de schikking zijn door ons een-op-een en ook door de voorzitter van de Centrale Raad van Beroep besproken voordat deze werd getroffen. Als je het wenst, kan ik je telefonisch nog een en ander toelichten.”

3.19 In zijn reactie heeft klager laten weten dat hij zeer teleurgesteld en ontevreden is over de bijstand van verweerster en de uitkomst van de zaak.

3.20 Op 7 augustus 2023 heeft klager zijn ongenoegen over de bijstand kenbaar gemaakt bij het kantoor van verweerster.

3.21 Op 9 augustus 2023 heeft mr. Van D, kantoorgenoot van verweerster, gereageerd. Hij heeft uitgelegd welke bedragen klager in het kader van de schikking heeft ontvangen. Hij heeft verder het volgende geschreven:

“(…) Het was in die zaak verder niet mogelijk allerlei andere kosten te verhalen, zoals (im)materiële schade et cetera. Dat zou dan aan bod moeten komen in een civiele aparte procedure. Civiele zaken doen wij zelf overigens niet, maar ik kan u wel doorsturen naar een goede civiele advocaat die mogelijk bereid is een schadecliam in te dienen, want dat is denk ik wat u bedoelt?”

3.22 Op 22 juni 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a) Verweerster heeft klager onvoldoende gehoord en geadviseerd.
Klager stelt dat verweerster hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de schikking met de gemeente. Tijdens de zitting bij de CRvB zijn de standpunten en belangen van klager niet goed besproken. Klager is door deze gang van zaken benadeeld.

b) Verweerster is onzorgvuldig geweest.
Klager heeft geprobeerd om met verweerster een afspraak te maken om de zaak te bespreken, maar dat werd door verweerster genegeerd.

5 VERWEER

5.1 Het verweer dat verweerster heeft gevoerd tegen het verzet en de klacht zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

6 BEOORDELING

Verzet gegrond

6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

6.2 Naar het oordeel van de raad is hiervan sprake. Uit de feiten blijkt dat het klager niet alleen dwars zat dat hij geen bijstandsuitkering ontving van de gemeente, maar ook dat hij als gevolg daarvan werd geconfronteerd met andere (financiële) nadelen. Klager wilde voor dat nadeel worden gecompenseerd en wenste ook op dat punt bijstand van verweerster. De voorzitter heeft dit aspect van de zaak niet besproken in de voorzittersbeslissing, naar het oordeel van de raad ten onrechte. Dit betekent dat de raad het verzet gegrond verklaart en dat de klacht door de raad opnieuw zal worden beoordeeld.

Klacht gedeeltelijk gegrond

6.3 De kern van de klachtonderdelen is dat de bijstand van verweerster van onvoldoende kwaliteit was en dat zij onvoldoende heeft gecommuniceerd met klager. De klachten zijn gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond. De raad licht dat als volgt toe.

6.4 Naar het oordeel van de raad verwijt klager verweerster ten onrechte dat zij elkaar niet op haar kantoor hebben gesproken ter voorbereiding op de zitting bij de CRvB. De raad stelt vast dat uit het dossier blijkt dat er voorafgaand aan de zitting bij het CRvB uitvoerig contact is geweest over de zaak, via e-mail en telefonisch. Daarbij is klager niet altijd goed te bereiken geweest voor verweerster, die enkele malen tevergeefs een (bel)afspraak met hem heeft willen maken. Niet valt uit de sluiten dat de keuze om de zaak uiteindelijk op die manier voor te bereiden te maken had met de coronamaatregelen die in de eerste maanden van 2022 nog golden. De raad kan gelet hierop niet vaststellen dat het verweerster valt te verwijten dat zij klager destijds niet op haar kantoor heeft ontvangen. De klacht is in zoverre ongegrond.

6.5 De uitkomst van de zaak tegen de gemeente is verder in zoverre positief dat klager alsnog de bijstandsuitkering voor daklozen heeft ontvangen. De raad onderschrijft het oordeel van de voorzitter dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster in haar bijstand op dit punt is tekortgeschoten. De klacht is ook in zoverre ongegrond.

6.6 Voor zover het gaat om het (overige) nadeel dat klager heeft ondervonden doordat hij aanvankelijk geen bijstandsuitkering ontving, komt de raad tot een ander oordeel. Op dit punt heeft verweerster klager niet voldoende voorgelicht en daarmee onvoldoende zorgvuldig gehandeld. De raad licht dat als volgt toe.

6.7 Uit de correspondentie die klager en verweerster voor de zitting bij de CRvB hebben gevoerd blijkt dat het bij verweerster bekend was dat klager nadeel had ondervonden omdat de gemeente hem gedurende enkele maanden geen uitkering had toegekend. Verweerster heeft immers zelf geschreven dat klager van het ene probleem in het andere rolde en dat daardoor schulden ontstonden. Verweerster heeft ook zelf aan klager gevraagd om informatie over in beslag genomen voertuigen (zie 3.4 en 3.5). Het was verweerster dus ook bekend dat klager een vorm van compensatie wenste voor het overige nadeel.

6.8 Verweerster heeft klager tijdens of na de zitting bij het CRvB echter niet verder over die voertuigen en het andere nadeel geadviseerd. Zij heeft klager niet (schriftelijk) uitgelegd wat er nodig is voor een geslaagde schadevordering en ook niet dat de procedure bij de CRvB in beginsel slechts ging over het recht op een bijstandsuitkering.

6.9 Uit het proces-verbaal van de zitting bij de CRvB blijkt dat het bijkomende nadeel dat klager stelt te hebben ondervonden niet is besproken. Klager heeft onweersproken verklaard dat hij tijdens de schorsing van de zitting bij de CRvB aan verweerster heeft gevraagd of de inbeslaggenomen voertuigen en het andere nadeel nog besproken moesten worden.

6.10 Gelet op enerzijds de bij verweerster bekende wens van klager om voor het nadeel te worden gecompenseerd en anderzijds de vraag die hij verweerster tijdens de schorsing stelde, lag het naar het oordeel van de raad op de weg van verweerster om het overige nadeel van klager tijdens de zitting bij de CRvB ter sprake te brengen. De raad neemt bij dit oordeel in aanmerking dat de voorzitter van de CRvB had laten weten dat op een GOO-zitting van alles mogelijk is en dat hij ruim wilde meedenken over een goede uitkomst voor klager. Hoewel de zaak bij de CRvB dus formeel slechts ging over de aanspraak op een bijstandsuitkering, gaf de aard van de zitting een aanknopingspunt om het overige nadeel van klager ter sprake te brengen. Verweerster had verder kunnen proberen om te bedingen dat een vordering in verband met het overige nadeel zou worden uitgesloten van de finale kwijting.

6.11 Verweerster heeft dit alles echter niet gedaan. De raad kan ook niet vaststellen dat verweerster na de zitting nog is teruggekomen op de in beslag genomen voertuigen. De raad kan ook niet vaststellen dat verweerster klager tijdens of na de zitting goed heeft uitgelegd wat de (mogelijke) gevolgen zijn van de finale kwijting die met de gemeente is overeengekomen. In het bijzonder heeft verweerster deze uitleg niet gegeven toen klager haar in mei 2022 vroeg om een civiele zaak tegen de gemeente te starten. Zij heeft klager toen slechts verwezen naar een ander kantoor. Ook hier is verweerster naar het oordeel van de raad tekortgeschoten. Verweerster wist immers enerzijds van het aanvullende nadeel dat klager stelde te hebben geleden en zijn wens om dat te verhalen en anderzijds van de met de gemeente overeengekomen finale kwijting. Het lag op de weg van verweerster om klager nader te informeren.

6.12 Dat de tekortschietende bijstand van verweerster nadeel heeft veroorzaakt blijkt ook uit het verschil van inzicht tussen advocaten over de reikwijdte van de overeengekomen finale kwijting. Mr. W en verweerster stellen dat de finale kwijting in de weg staat aan een schadevordering, terwijl de gemachtigde (en kantoorgenoot) van verweerster in zijn bericht van 9 augustus 2023 (zie 3.21) en op de zitting bij de raad heeft gesteld dat de finale kwijting niet ziet op een schadevordering en dat het dus nog mogelijk is om de gemeente aan te spreken. Daargelaten of klager in staat zal zijn schade aan te tonen, zal klager bij een schadevordering eerst moeten aantonen dat de met de gemeente overeengekomen finale kwijting daaraan niet in de weg staat. Verweerster heeft niet geprobeerd om dit nadeel voor klager te voorkomen.

7 MAATREGEL

7.1 De raad is van oordeel dat verweerster klager onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn mogelijkheden om een schadevergoeding te vorderen van de gemeente. Zij heeft hem ook onvoldoende uitgelegd wat het betekent om finale kwijting overeen te komen. Zij heeft niet geprobeerd om de mogelijkheid om schade te vorderen open te houden. De bijstand van verweerster aan klager was op dit punt ontoereikend. De raad acht de maatregel van een waarschuwing daarom passend.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

8.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

8.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

8.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht ongegrond zoals overwogen in 6.4 en 6.5;

- verklaart de klacht voor het overige gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.4.


Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Kuyp en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 26 mei 2025