ECLI:NL:TADRARL:2025:143 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-886/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:143
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 04-06-2025
Zaaknummer(s): 24-886/AL/GLD
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 mei 2025
in de zaak 24-886/AL/GLD

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 januari 2025 op de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 31 augustus 2023 en 5 september 2023 heeft klaagster bij het hof van discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 6 mei 2024 heeft het hof van discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken)

1.2 Op 29 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 24/L01 van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 27 januari 2025 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 februari 2025 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Daarbij waren klaagster en verweerder (via Teams) aanwezig.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

2.2 Het verzet komt erop neer dat in opeenvolgende beslissingen - de visie van verweerder, de beslissing van de voorzitter van het hof van discipline, de beslissingen van de tuchtrechter over de klacht van de heer A en de thans voorliggende voorzittersbeslissing – stelselmatig is miskend dat sprake was van ne bis in idem omdat de heer A meerdere malen had geklaagd over hetzelfde.

2.3 Verweerder had de heer A slechts mogen voorhouden dat de tuchtrechter hem hoogstwaarschijnlijk niet-ontvankelijk zou verklaren. Door ten onrechte te ontkennen dat sprake was van ne bis in idem heeft verweerder de heer A hoop gegeven dat zijn klacht kans van slagen had. Vervolgens is klaagster belast met een onnodige procedure en onnodige kosten. De voorzitter heeft dit alles in zijn beslissing miskend.

2.4 Volgens klaagster schrijft de Advocatenwet voor dat een deken een poging moet doen om te bemiddelen. Verweerder heeft dat echter niet gedaan. De voorzitter heeft gewezen op de beleidsvrijheid die dekens toekomst, maar heeft daarmee miskend dat een deken juist op dit punt geen vrijheid toekomt.

2.5 Tegen de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT

3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter

4 BEOORDELING

Omvang van het verzet

4.1 Klaagster beperkt zich in verzet tot het oordeel van de voorzitter over het onderzoek en de visie van verweerder naar de klacht van de heer A en dus tot klachtonderdeel a. Dit betekent dat het oordeel van de voorzitter over klachtonderdeel b vaststaat.

Maatstaf

4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

Feiten

4.3 Klaagster heeft in verzet wel gesteld dat de voorzitter is uitgegaan van onvolledige en onjuiste feiten, maar zij heeft dit niet feitelijk en ondubbelzinnig onderbouwd. Reeds daarom slaagt deze grond van het verzet niet.

Bemiddeling

4.4 De raad stelt vast dat klaagster het verwijt dat verweerder geen poging heeft gedaan om te bemiddelen tussen haar en de heer A niet eerder dan in verzet naar voren heeft gebracht. Het vormt geen onderdeel van de klacht. Het punt is daarom ook niet aan de orde gekomen in de voorzittersbeslissing en kan ook niet leiden tot gegrondheid van het verzet.

Ne bis in idem?

4.5 De kern van het verzet is dat verweerder volgens klaagster ten onrechte heeft gesteld dat inzake de klacht van de heer A geen sprake was van ne bis in idem en dat de voorzitter daar onvoldoende oog voor heeft gehad in de voorzittersbeslissing.

4.6 Klaagster miskent met deze grond van haar verzet dat de vraag of sprake was van ne bis in idem voorbehouden is aan de tuchtrechter die heeft geoordeeld over de klacht van de heer A. Dat dat in die zaak niet expliciet is gedaan, geeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om dat in deze, met de klacht van de heer A samenhangende klachtzaak, alsnog te doen. De voorzitter heeft terecht geen oordeel gegeven over de vraag of sprake was van ne bis in idem en het verzet op dit punt slaagt dus niet.

4.7 De raad voegt niettemin toe dat uit jurisprudentie van het hof van discipline blijkt dat slechts sprake is van ne bis in idem als de tuchtrechter over een klacht heeft geoordeeld en dat dat ook geldt wanneer sprake is van herhaalde klachten bij de deken over dezelfde kwestie (ECLI:NL:TAHVD:2023:151).

Overige gronden van verzet

4.8 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde gronden van verzet niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Daarmee hoeft in redelijkheid niet te worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is.

4.9 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Kuyp en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 26 mei 2025