ECLI:NL:TADRARL:2025:142 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-885/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:142 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-05-2025 |
Datum publicatie: | 04-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-885/AL/GLD |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 mei 2025
in de zaak 24-885/AL/GLD
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 januari 2025 op de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 september 2023 heeft klager bij het hof van discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 6 mei 2024 heeft het hof van discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken).
1.2 Op 29 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 24/L02 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 27 januari 2025 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Op 26 februari 2025 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Daarbij waren klager en verweerder (via Teams) aanwezig.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
2.2 Omdat in redelijkheid moet worden getwijfeld aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter moet het verzet gegrond worden verklaard.
2.3 Volgens klager heeft de voorzitter onjuiste feiten ten grondslag gelegd aan de voorzittersbeslissing en bij zijn beoordeling een verkeerde maatstaf toegepast.
2.4 Klager verwijt verweerder in verzet traagheid bij de behandeling van de klacht van mevrouw Van D.
2.5 Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
2.6 Dat wat klager in verzet verder naar voren heeft gebracht zal hierna, voor zover van belang, worden besproken
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing
van de voorzitter.
4 BEOORDELING
Omvang beoordeling in verzet
4.1 Klager is bij de onderbouwing van zijn klacht en het verzet uitvoerig ingegaan op de stellingname in de klacht van mevrouw Van D tegen klager en zijn kantoorgenoot. Klager is verder uitvoerig ingegaan op de gang van zaken die voorafging aan het onderzoek van de onderhavige klacht door de deken Gelderland. De raad wijst erop dat het oordeel over (de stellingname van beide partijen in) de klacht van mevrouw Van D thans bij het hof van discipline ligt. De aanvankelijke beslissing van de voorzitter van het hof van discipline om de klacht van klager tegen verweerder niet te verwijzen is in verzet gecorrigeerd door de meervoudige kamer van het hof van discipline. Klager lijkt te miskennen dat in deze zaak slechts wordt geoordeeld over gedragingen van verweerder. De raad oordeelt niet nogmaals of aanvullend over de klacht van mevrouw Van D tegen klager en ook niet over de gang van zaken bij het hof van discipline.
4.2 Gelet hierop is het terecht dat de voorzitter in zijn beslissing niet expliciet aandacht heeft besteed aan dat wat partijen in re- en dupliek naar voren hebben gebracht. Dit is geen verzuim en kan dus niet leiden tot gegrondheid van het verzet.
Traagheid
4.3 De raad stelt vast dat klager het verwijt dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij de behandeling van de klacht van mevrouw Van D niet eerder dan in verzet naar voren heeft gebracht. Het vormt geen onderdeel van de klacht. Het punt is daarom ook niet aan de orde gekomen in de voorzittersbeslissing en kan ook niet leiden tot gegrondheid van het verzet.
Maatstaf in verzet
4.4 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten of een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast.
Feiten
4.5 Volgens klager heeft de voorzitter onder de feiten ten onrechte vastgesteld dat klager de advocaat van Van D was, terwijl klager slechts waarnam voor zijn kantoorgenoot.
4.6 De raad stelt voorop dat het antwoord op de vraag of klager optrad als de eigen advocaat van Van D of als waarnemer voor zijn kantoorgenoot voor de beoordeling van de klacht tegen verweerder van ondergeschikt belang is. Het punt kan van belang zijn bij de beoordeling van de klacht van mevrouw Van D tegen klager en is daarom ter beoordeling van de tuchtrechter die oordeelt over die zaak. Uit de verklaring van klager zelf blijkt dat hij, en niet zijn kantoorgenoot, het leeuwendeel van de werkzaamheden voor mevrouw Van D heeft verricht, hetgeen het standpunt van klager naar het oordeel van de raad onbegrijpelijk maakt. Dit punt kan hoe dan ook niet leiden tot gegrondheid van het verzet.
4.7 Volgens klager had de voorzitter in zijn beslissing meer informatie moeten opnemen over het standpunt dat hij heeft ingenomen in zijn bericht van 11 januari 2024. De raad wijst erop dat klager in dit bericht (aanvullend) verweer heeft gevoerd in de klacht van mevrouw Van D tegen hem. Met zijn stelling dat de voorzitter dit verweer in de voorzittersbeslissing had moeten opnemen miskent klager dat de boordeling van het verweer van klager in de klachtzaak van mevrouw Van D tegen hem thuishoort bij de tuchtrechter die oordeelt in die klachtzaak. Dat is thans het hof van discipline. In de onderhavige zaak gaat om het handelen van verweerder en in die context is het tegen de klacht van mevrouw Van D door klager gevoerde verweer van ondergeschikt belang. Ook dit punt kan niet leiden tot gegrondheid van het verzet.
Door de voorzitter gehanteerde maatstaf
4.8 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de juiste maatstaf toegepast, namelijk de maatstaf die geldt voor advocaten die optreden in een andere hoedanigheid en waarbij moet worden getoetst of het vertrouwen in de advocatuur is beschaamd. Dat deze maatstaf het uitgangspunt is, is door klager ook niet (ondubbelzinnig) betwist in verzet.
4.9 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter verder terecht geoordeeld dat aan verweerder beleidsvrijheid toekomt en dat de wijze waarop hij zijn onderzoek heeft gedaan valt binnen die beleidsvrijheid. Dat klager graag had gezien dat verweerder zijn onderzoek anders had ingericht en een poging tot bemiddeling had gedaan rechtvaardigt niet de conclusie dat het onderzoek ondeugdelijk was en dat verweerder daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
4.10 De voorzitter heeft ook terecht geoordeeld dat verweerder gehouden was om onderzoek te doen naar de klacht van mevrouw Van D, hoewel ook een interne klachtenprocedure bij het kantoor van klager en een procedure bij de geschillencommissie aanhangig waren.
4.11 Aan de stelling van klager dat het aan verweerder te wijten is dat bij verschillende fora is gedebatteerd over hetzelfde geschil en dat de voorzitter dit heeft miskend ontbreekt iedere grond.
4.12 Het was immers mevrouw Van D, niet verweerder, die bepaalde dat de klacht tegen klager zou worden voorgelegd aan de tuchtrechter. Dat valt verweerder bezwaarlijk te verwijten. Uit de verklaring van klager ter zitting is gebleken dat het klager is die in de klachtzaak van mevrouw Van D beroep heeft ingesteld. Het waren ook klager en zijn kantoor die de kwestie met mevrouw Van D hebben voorgelegd aan de geschillencommissie. Verweerder heeft op een en ander geen invloed gehad. Het is, tot slot, klager geweest die deze klacht tegen verweerder heeft ingediend en na onderzoek door de deken heeft voorgelegd aan de tuchtrechter. Ook hierop heeft verweerder geen invloed gehad.
Slotsom
4.13 De raad is kortom van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden van verzet niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Daarmee hoeft in redelijkheid niet te worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is.
4.14 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Kuyp en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 mei 2025