ECLI:NL:TADRARL:2025:140 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-832/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:140
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 04-06-2025
Zaaknummer(s): 24-832/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 mei 2025
in de zaak 24-832/AL/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 februari 2025 op de klacht van:


klaagster


over



verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 24 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 13 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2345316 van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 10 februari 2025 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Op 9 maart 2025 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

I) Volgens klaagster is de beslissing van de voorzitter niet in overeenstemming met de feiten en juridische gronden die zij heeft aangevoerd. In het bijzonder heeft klaagster erop gewezen dat de voorzitter in overweging 1.1 van de voorzittersbeslissing een verkeerde datum heeft genoemd en dat dat betekent dat moet worden getwijfeld aan de zorgvuldigheid waarmee met deze klacht is omgegaan.

II) De beslissing van de voorzitter dat de klacht ongegrond is, is volgens klaagster onjuist en niet in overeenstemming met de feiten zoals door haar “uitgebreid en concreet onderbouwd”. Op grond van de “feitelijke en juridisch relevante gronden” blijft klaagster van oordeel dat haar klacht gegrond is en zij acht een herziening van de beslissing van de voorzitter daarom noodzakelijk.

III) Klaagster verzoekt de raad de stukken waarin zij de klacht uiteen heeft gezet en onderbouwd te betrekken in de heroverweging.

3 FEITEN EN KLACHT

3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter

4 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster in het verzet niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij haar verzet niet heeft onderbouwd. Dit verweer slaagt niet. Weliswaar is de onderbouwing van het verzet summier, maar het is niet zo dat iedere onderbouwing ervan ontbreekt. Klaagster is in haar verzet dus ontvankelijk.

Maatstaf

4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten of een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast.

Feiten

4.3 De raad stelt vast dat de stukken die partijen ter onderbouwing van hun standpunten hebben overgelegd door de voorzitter zijn opgenomen onder de feiten. De raad kan dus niet vaststellen dat de feitenvaststelling onvolledig is. Inderdaad heeft de voorzitter in 1.1. van de voorzittersbeslissing de datum 6 oktober 2023 opgenomen, terwijl dat 16 oktober 2023 had moeten zijn. Het gaat echter om een kennelijke verschrijving die voor het verdere oordeel over de klacht niet van doorslaggevend belang is. Aan deze kennelijke verschrijving kan naar het oordeel van de raad evenmin de conclusie worden verbonden dat de voorzitter bij het beoordelen van de klacht onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Het verzet is in zoverre daarom ongegrond.

Klacht

4.4 Volgens klaagster heeft de voorzitter niet alle aspecten van de klacht betrokken in haar beoordeling.

4.5 De raad stelt vast dat klaagster in haar klacht van 24 mei 2024 vijf punten aan de deken heeft voorgelegd. De voorzitter heeft, in navolging van de deken, deze punten samengevat tot drie klachtonderdelen. De raad stelt vast dat in de drie klachtonderdelen de vijf punten die klaagster naar voren heeft gebracht aan bod zijn gekomen. Punten 1, 2, 3 en 5 uit de klacht komen aan bod in klachtonderdeel a. Punt 4 uit de klacht komt aan bod in de klachtonderdelen b en c. Dit betekent dat het verzet ook in zoverre geen doel treft.

Overige gronden van verzet

4.6 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde gronden van verzet ook overigens niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Dat klaagster het met het oordeel van de voorzitter niet eens is, is onvoldoende voor het slagen van verzet. In redelijkheid hoeft niet te worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is.

4.7 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Kuyp en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op : 26 mei 2025