ECLI:NL:TADRARL:2025:14 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-973/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:14
Datum uitspraak: 17-01-2025
Datum publicatie: 20-01-2025
Zaaknummer(s): 24-973/AL/MN
Onderwerp: Artikel 60 b e.v.
Beslissingen: Overige (tussen)beslissingen
Inhoudsindicatie: Verzoek opheffing schorsing op grond van artikel 60ab Advocatenwet. De raad stelt vast dat verzoeker zich met ingang van 2 januari 2025 van het tableau heeft laten uitschrijven. Verzoeker is dus niet meer als advocaat werkzaam. Gelet op die omstandigheid is niet gebleken dat verweerder nog enig belang heeft bij het verzoek om de opgelegde schorsing op te heffen. Ook tijdens de zitting van de raad heeft (de gemachtigde van) verzoeker desgevraagd niet aangegeven welk belang hij nog bij dit verzoek heeft. De raad zal wegens het ontbreken van enig belang het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. 4.2 Ten overvloede overweegt de raad nog het volgende. Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60ab lid 6 Advocatenwet moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de in de beslissing van de raad van 14 oktober 2024 opgelegde schorsing niet meer aanwezig zijn. Daarover heeft verweerder echter niets aangevoerd en de deken heeft gemotiveerd aangevoerd dat die gronden nog onverkort aanwezig zijn. Bij die stand van zaken is er naar het oordeel van de raad geen grond om tot opheffing van de schorsing over te gaan. De aangevoerde omstandigheid dat verzoeker het oneens is met het handelen van de deken is voor de beoordeling van dit verzoek niet van belang.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 17 januari 2025
in de zaak 24-973/AL/MN
naar aanleiding van het verzoek van 24 december 2024 strekkende tot opheffing van de door de Raad van Discipline bij beslissing van 14 oktober 2024 aan verzoeker opgelegde schorsing op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet van

verzoeker


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 september 2024 heeft de deken een verzoek op grond van artikel 60AB lid 1 en/of artikel 60 b van de Advocatenwet (Aw) ingediend jegens verweerder. Het verzoek is behandeld op de zitting van de raad van 30 september 2024. Bij deze behandeling is verweerder niet verschenen. Bij uitspraak van 14 oktober 2024 heeft de raad het verzoek van de deken op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van de praktijk.
1.2 Op 24 december 2024 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot opheffing van de schorsing.
1.3 Verweerder heeft zich op 2 januari 2025 laten uitschrijven van het tableau.
1.4 In een e-mail van 6 januari 2025 heeft de deken een reactie gegeven op het verzoek.
1.5 Het verzoek is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2025. Daarbij waren verzoeker, zijn gemachtigde, de deken en een stafjurist van het ordebureau aanwezig.


2 VERZOEK
2.1 Verzoeker heeft – zakelijk weergegeven - ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat de deken geen gebruik had moeten maken van haar discretionaire bevoegdheid om een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet bij de raad in te dienen. Volgens verzoeker hebben de deken en haar medewerkers hem onder ontoelaatbare druk gezet gedurende zijn ziekte, operatie en het hierop volgende revalidatieproces, onder andere door bezoeken bij verzoeker af te leggen, hem opdrachten te geven en inzage en afgifte van dossiers te eisen.


3 REACTIE DEKEN
3.1 De deken stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. De deken voert aan dat het verzoek niet inhoudelijk ingaat op de redenen/gronden waarom de raad op 14 oktober 2024 de schorsing aan verweerder heeft opgelegd en verweerder heeft in zijn verzoekschrift niet gemotiveerd waarom de schorsing moet worden opgeheven, althans dat de gronden die geleid hebben tot de onmiddellijke schorsing niet meer aanwezig zijn. Verder heeft de deken aangevoerd dat verweerder geen belang (meer) heeft bij zijn verzoek omdat hij zich per 2 januari 2025 (volgens verzoeker reeds op 29 december 2024) heeft laten uitschrijven van het tableau.


4 BOORDELING
4.1 De raad stelt vast dat verzoeker zich met ingang van 2 januari 2025 van het tableau heeft laten uitschrijven. Verzoeker is dus niet meer als advocaat werkzaam. Gelet op die omstandigheid is niet gebleken dat verweerder nog enig belang heeft bij het verzoek om de opgelegde schorsing op te heffen. Ook tijdens de zitting van de raad heeft (de gemachtigde van) verzoeker desgevraagd niet aangegeven welk belang hij nog bij dit verzoek heeft. De raad zal wegens het ontbreken van enig belang het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
4.2 Ten overvloede overweegt de raad nog het volgende. Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60ab lid 6 Advocatenwet moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de in de beslissing van de raad van 14 oktober 2024 opgelegde schorsing niet meer aanwezig zijn. Daarover heeft verweerder echter niets aangevoerd en de deken heeft gemotiveerd aangevoerd dat die gronden nog onverkort aanwezig zijn. Bij die stand van zaken is er naar het oordeel van de raad geen grond om tot opheffing van de schorsing over te gaan. De aangevoerde omstandigheid dat verzoeker het oneens is met het handelen van de deken is voor de beoordeling van dit verzoek niet van belang.


BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.


Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Mok, M.H. Pluymen, S.H.G. Swennen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 17 januari 2025