ECLI:NL:TADRARL:2025:135 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-035/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:135 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-05-2025 |
Datum publicatie: | 20-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-035/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft klager, die de Nederlandse taal nauwelijks machtig is, bijgestaan in een familiegeschil met diens ex-partner. Klager heeft in die periode een uitnodiging van de politie gehad voor verhoor wegens stalking en mishandeling van zijn ex-partner. Verweerder is met klager naar dat gesprek gegaan. De raad is niet gebleken dat verweerder voorafgaand aan dit gesprek met klager overleg heeft gevoerd over de dan te volgen strategie. Eerst tijdens het gesprek bij de politie is het verweerder pas duidelijk geworden dat het niet om een verhoor maar om een STOP-gesprek met klager ging en dat er, anders dan in de uitnodiging stond, geen tolk voor klager beschikbaar was. Alhoewel het advies van verweerder om de STOP-verklaring te ondertekenen wellicht in het belang van klager is geweest, vond verweerder zelf dat hij er beter aan had gedaan om de verbalisanten te vragen om het gesprek op 19 december 2022 te stoppen totdat er een tolk beschikbaar was. Verweerder had daarom tijdens het gesprek op 19 december 2022 moeten en kunnen ingrijpen door te zeggen dat klager tijdens het gesprek een tolk nodig had en dat het anders uitgesteld moest worden. Verweerder heeft hierin onvoldoende regie gevoerd. Dat heeft geleid tot misverstanden bij klager die voorkomen hadden kunnen worden. Klacht in zoverre gegrond. Overige verwijten ongegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 19 mei 2025
in de zaak 25-035/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2298469 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 april 2025. Daarbij
waren klager (zonder gemachtigde) en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft
de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van 22 en 25 maart 2025 namens klager.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de
op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is sinds oktober 2022 door verweerder bijgestaan in een familiekwestie.
2.2 Op 13 oktober 2022 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift tot
wijziging gezag en vaststellen van een zorgregeling tussen klager en zijn dochters
ingediend bij de rechtbank Den Haag. Verweerder heeft correspondentie met de rechtbank
aan klager per post doorgestuurd. Daaronder de brief van de rechtbank van 28 november
2022 over een zitting op 1 februari 2023.
2.3 Op 6 december 2022 is klager schriftelijk door de politie uitgenodigd voor
een gesprek op 13 december 2022 met de recherche naar aanleiding van aangifte van
stalking en bedreiging door de ex-partner van klager. Klager is niet gegaan.
2.4 Op 13 december 2022 is klager schriftelijk door de politie uitgenodigd voor
verhoor op maandag 19 december 2022 om als verdachte te worden verhoord over stalking,
gepleegd op 12 juli 2022. In de brief is vermeld dat er zo nodig bijstand van een
tolk is.
2.5 Het zogenaamde STOP-gesprek heeft met klager, met bijstand van verweerder,
op 19 december 2022 met een rechercheur op het politiebureau plaatsgevonden buiten
aanwezigheid van een tolk. Klager heeft een stuk ondertekend waarmee hij heeft verklaard
geen contact met zijn ex-partner te zullen zoeken en verder alle afspraken over de
kinderen via advocaten en de rechtbank te zullen regelen.
2.6 In een e-mail van 28 december 2022 heeft klager aan verweerder vier dingen
gevraagd:
1. Ik wil een kopie van de brief of document dat ik heb getekend op 19 December op het politie buro Scheveningen. Ik weet niet wat ik getekend heb. Ik wou het niet tekenen maar uw heefft mij gezegd om gewoon te tekenen, en dat deed ik. Niemand heft mij uitgelegd wat stond op de brief. Ik vroeg ook een kopie van de brief aan de politie maar hij zij nee is niet nodig omdat jij bent niet verdacht.
2. Ik wil graag kopies van alles wat je naar de rechtbank en mijn x-vrouws advocaat heb gestuurd. Mijn vorige advocaat stuurde mij kopies van alles dat hij voor mij deed. Dit heb ik jou eerder gevraagd maar tot nu krijg ik geen antwoord.
3. Ik wil weten of je een snel gding aangevraagd voor mij voor de rechter te staan. De langer dit duurt de langer dat mijn x-vrouw alles doet om mijn kinderen hun hoofd om te draaien tegen mij. (…)
4. Vanaf 16 augustus 2021 heb ik geen een keer mijn dochters thuis bij mij hebben overnachten zoals het mag in de gezag van de rechter. (…)
A.U.B. laat mij van uw horen zo snel mogelijk (…)
Verweerder heeft diezelfde dag per e-mail aan klager gemeld dat hij alle stukken via
de post heeft verstuurd aan klager maar de stukken ingescand aan klager zal mailen.
2.7 Op 31 december 2022 heeft verweerder aan klager gemaild dat 1 februari 2023
de snelst mogelijke zittingsdatum is en heeft hij klager geadviseerd om in het kader
van die zitting met jeugdzorg in gesprek te gaan.
2.8 Op 6 januari 2023 heeft klager aan verweerder geschreven:
(…) Wij waren samen bij de politie 19 December en u heeft tegen mij gezegd dat ik de brief moest tekenen zonder uit te leggen wat de inhoud van de brief was en ik heb getekend. Als u had uitgelegd wat er in die brief stond dan wilde ik niet tekenen want vanaf het moment dat ik de brief heb getekent gaat mijn ex elke zaterdag naar de kerk met de kinderen en waarom ik niet meer naar de kerk ben geweest is omdat ik weet dat als ik wel ga dat zij dan de politie belt omdat zij mij een slechte naam wil geven. (…)
Zij weet dat we naar de rechter gaan en ze wil volledig voogdij terwijl wij nu de helft hebben. Als jij had uitgelegd dat als ik de brief had ondertekend ik mijn kinderen niet meer zou zien dan had ik dat niet gedaan omdat het niet goed is voor mij en voor de kinderen. (…)En ik wil heel graag of jij aan de politie kan vragen wat de inhoud en de gevolgen van de brief zijn want dat wil zo snel mogelijk weten. (…)
Verweerder heeft dezelfde dag aan klager gemaild dat het een groot misverstand is
dat klager zijn kinderen nooit meer te zien zou krijgen en dat de procedure daarvoor
van belang is.
2.9 Verweerder heeft klager in een e-mail van 10 januari 2023 opnieuw geïnformeerd
over de datum en de tijdstip van de zitting op 1 februari 2023.
2.10 Bij zijn e-mail van 11 januari 2023 heeft verweerder aan klager de van de
politie ontvangen tekst van de door klager op 19 december 2022 ondertekende verklaring
doorgestuurd.
2.11 In zijn e-mails van 12 en 16 januari 2023 heeft klager aan verweerder laten
weten dat hij niet bij de zitting op 1 februari 2023 aanwezig kan zijn en niet wil
dat verweerder alleen gaat. Daarop heeft verweerder aan klager bericht dat hij uitstel
van de zitting zal vragen.
2.12 In zijn e-mail van 24 januari 2023 heeft klager aan verweerder gevraagd
om het dossier toe te sturen en gemeld dat verweerder niet meer zijn advocaat is.
2.13 Op 30 januari 2023 heeft de opvolgend advocaat van klager zich bij verweerder
gemeld. Verweerder heeft de vragen van die advocaat diezelfde dag beantwoord.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een document/ proces-verbaal van bevindingen van de politie op 19 december
2022 door klager te laten ondertekenen, zonder aanwezigheid van een tolk;
b) ondanks verzoeken van klager geen afschrift van het onder a) genoemde stuk
bij de politie op te vragen;
c) ondanks verzoeken van klager geen kort geding te starten;
d) klager veel te laat, pas medio januari 2023 te berichten over een zitting
op 1 februari 2023 rechtbank Den Haag over de zorgregeling.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Op verzoek van klager is hij op 19 december 2022 aanwezig geweest bij het
aangekondigde verhoor op het politiebureau. Het bleek toen geen verhoor te zijn maar
een STOP-gesprek. Omdat er geen tolk beschikbaar was heeft de politie geprobeerd om
de essentie van het STOP-gesprek op begrijpelijke wijze aan klager over te brengen.
Verweerder heeft toen de volledige tekst van de STOP-verklaring zorgvuldig met klager
doorgenomen. Hij communiceerde met klager in het Nederlands per e-mail en WhatsApp
en dacht dat klager zijn uitleg toen ook begreep. Vanwege de negatieve gevolgen van
een strafrechtelijke vervolging voor de omgangszaak van klager en eerdere betrokkenheid
bij huiselijk geweld heeft hij klager toen geadviseerd om de verklaring te tekenen.
Van onder druk zetten was geen sprake. Achteraf bezien had hij er beter aan gedaan
om de verbalisanten te vragen om het gesprek op 19 december 2022 te stoppen totdat
er een tolk beschikbaar was.
Klachtonderdeel b)
4.3 Het was duidelijk dat hij vanwege de lopende omgangszaak voor klager een
kopie van het proces-verbaal van bevindingen en de STOP-verklaring van de politie
moest krijgen. Ook om het misverstand bij klager, dat hij door de ondertekening ervan
zijn kinderen niet meer mocht zien, recht te kunnen zetten. Ondanks zijn mondelinge
en schriftelijke verzoeken heeft de politie geen kopie aan verweerder willen verstrekken.
Dat is de opvolgend advocaat pas gelukt.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft een verzoek tot omgang bij de rechtbank ingediend zoals
klager wist. De inzet daarvan was om de band tussen klager en zijn dochters te herstellen.
Een eerdere zittingsdatum dan 1 februari 2023 was niet mogelijk. Voor een kort geding
was geen noodzaak.
Klachtonderdeel d)
4.5 Volgens verweerder was klager veel eerder op de hoogte van de zitting in
de gezags- en omgangszaak. Hij heeft de brief van de rechtbank van 25 november 2022,
met daarin de oproep voor de zitting op 1 februari 2023, op 28 november 2022 aan klager
toegestuurd. Op 31 december 2022 en op 10 januari 2023 heeft hij klager nogmaals geïnformeerd
over de zitting.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan die advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen wel van belang zijn vanwege het open karakter van de behoorlijkheidsnorm
in artikel 46 Advocatenwet.
5.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als
bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter
ook tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover
wordt geklaagd. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit
duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening
met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt.
Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling
van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt
begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als
algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van
een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
5.3 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke
omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.4 Uit de stukken en de verklaringen tijdens de zitting is de raad niet gebleken
dat verweerder voorafgaand aan 19 december 2022 overleg met klager heeft gevoerd over
de dan te volgen strategie. Eerst tijdens het gesprek bij de politie is het verweerder
pas duidelijk geworden dat het niet om een verhoor maar om een STOP-gesprek met klager
ging en dat er, anders dan in de uitnodiging stond, geen tolk voor klager beschikbaar
was. Alhoewel het advies van verweerder om de STOP-verklaring te ondertekenen wellicht
in het belang van klager is geweest, vond verweerder zelf dat hij er beter aan had
gedaan om de verbalisanten te vragen om het gesprek op 19 december 2022 te stoppen
totdat er een tolk beschikbaar was. Verweerder had daarom naar het oordeel van de
raad tijdens het gesprek op 19 december 2022 moeten en kunnen ingrijpen door te zeggen
dat klager tijdens het gesprek een tolk nodig had. Bij onmogelijkheid daarvan had
verweerder daarna met de verbalisanten kunnen afspreken dat klager en hij op een later
moment zouden terugkomen. Ook had verweerder kunnen voorstellen dat hij de STOP-verklaring
zou meenemen om die een andere dag op het politiebureau door klager te laten ondertekenen.
Als met een dergelijk voorstel was ingestemd, dan had verweerder daarna de gelegenheid
gekregen om aan klager uit te leggen wat de bedoeling van het STOP gesprek was, waarom
hij adviseerde om de STOP-verklaring te ondertekenen zonder dat dat gevolgen voor
klager in de gezags- en omgangsprocedure zou hebben. Bij klager zijn hierover achteraf
misverstanden ontstaan, die voorkomen hadden kunnen worden. Dat verweerder klager
heeft gedwongen om te ondertekenen, is de raad uit de stukken overigens niet gebleken.
5.5 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder met zijn
handelwijze rondom het gesprek van klager bij de politie op 19 december 2022 klager
onvoldoende zorgvuldig heeft bijgestaan en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. De raad zal dan ook klachtonderdeel a) gegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.6 Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen
om een afschrift van de door klager op 19 december 2022 ondertekende verklaring van
de politie te verkrijgen. Dat de politie geen kopie aan verweerder wilde afgegeven,
kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden tegengeworpen. De raad zal klachtonderdeel
b) dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.7 Klager verwijt verweerder geen kort geding voor hem te zijn begonnen. De
raad kan uit de stukken niet afleiden dat klager daarvoor een opdracht aan verweerder
heeft gegeven. Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, kan niet worden
vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarom zal
de raad klachtonderdeel c) eveneens ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
5.8 Uit de overgelegde correspondentie, deels opgenomen in de feiten hiervoor,
is de raad gebleken dat verweerder op 28 november 2022 aan klager de brief van de
rechtbank van 25 november 2022 met de zittingsdatum van 1 februari 2023 heeft doorgestuurd.
Indien klager die brief zou hebben gemist, dan heeft verweerder klager opnieuw op
31 december 2022 en op 10 januari 2023 gewezen op de zittingsdatum. Dit verwijt van
klager is dan ook ongegrond, zodat de raad klachtonderdeel d) eveneens ongegrond zal
verklaren.
6 MAATREGEL
De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij niet
de regie gevoerd die rondom het gesprek van klager met de politie op 19 december 2022
van hem verwacht mocht worden, zoals hiervoor is overwogen. De raad merkt op dat uit
de stukken en de verklaring van verweerder tijdens de zitting duidelijk volgt dat
hij nauw betrokken is geweest bij de situatie van klager, die hem aan het hart ging.
Dat neemt niet weg dat verweerder rondom het gesprek bij de politie onvoldoende in
het belang van klager heeft opgetreden. De raad is van oordeel dat de maatregel van
waarschuwing voor verweerder in dit geval passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier
weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. J.G. Molenaar en E.M.G.
Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 19 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Beslissing verzonden d.d. 19 mei 2025