ECLI:NL:TADRARL:2025:134 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-724/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:134 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-05-2025 |
Datum publicatie: | 16-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-724/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht onder eigen advocaat. De raad verklaart diverse klachten over de eigen advocaat ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 12 mei 2025
in de zaak 24-724/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
[naam]
klaagster 1
[naam]
klaagster 2
[naam]
klager 3
[naam]
klaagster 4
tezamen ook: klagers
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 december 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2287646 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 december 2024. Daarbij waren klaagster 1. en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 RE is een onderneming die zich bezighoudt met de ontwikkeling en productie van een elektrische verwarmingsketel onder de naam RE E (E). W Holding B.V. is voor een derde aandeelhouder. Klager 3. is uitvinder van de E en hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij het in opdracht van RE ontwikkelen van deze verwarmingsketel.
2.2 Vanaf februari 2020 is klager 3. zich gaan bezighouden met de ontwikkeling van de T E-ketel voor de onderneming R Holding B.V. (eigendom van de heer R).
2.3 In juni 2021 heeft RE. W Holding aansprakelijk gesteld en heeft gesommeerd om alle activiteiten met betrekking tot de (verdere) ontwikkeling, productie en verkoop van de T E-ketel te staken en gestaakt te houden.
2.4 De banden tussen klager 3. en RE zijn in augustus 2021 verbroken.
2.5 In juni 2021 hebben (onder meer) W Holding B.V. en klager zich tot verweerder gewend voor juridische bijstand.
2.6 Op 31 mei 2022 heeft klaagster 1. de vennootschap A B.V. opgericht waarvan zij enig aandeelhouder is. Klaagster 1. is de echtgenote van klager 3.
2.7 Op 31 mei 2022 is tevens RO B.V. (RO) opgericht, waarvan bestuurders (gezamenlijk bevoegd) zijn RO Holding B.V. en A B.V. Klager 3. heeft voor RO B.V. de RO ketel ontwikkeld.
2.8 Op 26 oktober 2022 heeft de rechtbank Overijssel vonnis gewezen in een zaak tussen (onder meer) RE enerzijds en (onder meer) W Holding B.V. en klager 3. anderzijds waarbij voor recht is verklaard dat klager 3. aansprakelijk is voor alle door onder meer RE geleden en te lijden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen en klager 3. is veroordeeld tot vergoeding van de schade, de ontwikkeling van de T ketel te staken en gestaakt te houden op straffe van een te verbeuren dwangsom vermeerderd met proceskosten en overige kosten;
2.9 RE heeft conservatoir derdenbeslagbeslag ten laste van klager 3. gelegd, teneinde dwangsommen te verhalen die zouden zijn verbeurd, omdat klager 3. zich niet zou hebben gehouden aan het vonnis van 26 oktober 2022.
2.10 De RO-ketel is volgens klager 3. wat betreft techniek een totaal andere cv-ketel dan de T E-ketel. In de ogen van de wederpartij (RE) gaat het bij de T E-ketel en de RO-ketel om dezelfde cv-ketel.
2.11 Op 2 december 2022 is executoriaal beslag gelegd onder RO.
2.12 RO, die een verklaring derdenbeslag moet doen, stelt zich op het standpunt het beslagexploit met de verklaring derdenbeslag nooit te hebben ontvangen. Ook de herinneringsbrief heeft zij - naar eigen zeggen - nooit ontvangen.
2.13 Verweerder heeft op 6 maart 2023 kennisgenomen van het niet afgeven van de verklaring derdenbeslag.
2.14 Op 13 maart 2023 heeft verweerder per mail de - ingevulde en ondertekende - verklaring derdenbeslag ontvangen waarop is aangegeven dat er niets te vorderen is.
2.15 Deze verklaring derdenbeslag is door verweerder met de conclusie van antwoord op 26 april 2023 in de procedure gebracht.
2.16 Op 13 oktober 2023 heeft verweerder aan klagers een laatste aanmaning gestuurd voor openstaande declaraties.
2.17 Verweerder heeft op 8 november 2023 enkele door klagers onbetaald gelaten declaraties ter incasso aan B advocaten gegeven. Bij brief van 14 december 2023 heeft B Advocaten aan klagers een sommatie/aanzeggen faillissementsaanvrage gestuurd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door dat verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van klagers, wier belangen hij als zodanig behartigde althans behoorde te behartigen. In het bijzonder verwijten klagers verweerder dat:
a) hij de zitting van 14 maart 2023 wilde gebruiken om te bewijzen dat de T-ketel niet de RO-ketel is -waarvoor klagers veel kosten hebben moeten maken-, maar die zitting daarvoor niet bedoeld was; het loonbeslag werd toegekend. De Voorzieningenrechter heeft dat duidelijk gemaakt tijdens de zitting. Er is slechts summierlijk naar de stukken gekeken;
b) hij, toen een tweede loonbeslag volgde, en klaagster mr. S verzocht de rechtbank
door te geven dat de zitting geen nut had omdat zij niet meer werkzaam was bij de
derdebeslagene, noch de rechtbank, noch de wederpartij tijdig daarvan in kennis heeft
gesteld;
hij de verklaring derdenbeslag inzake het beslag onder RO BV tot twee keer toe niet
heeft opgestuurd. De dagvaarding had door de wederpartij niet aangebracht hoeven te
worden wanneer de verklaring derdenbeslag tijdig door verweerder aan de wederpartij
was toegezonden en hadden dus alle kosten die gemaakt zijn voor het voorbereiden van
de zitting van 8 juni 2023 kunnen worden voorkomen;
c) hij heeft geadviseerd om klaagster in plaats van klager(indirect) bestuurder te laten zijn, ten gevolge waarvan zij is meegetrokken in de kwestie en beslag is gelegd op haar spaarrekening;
d) hij de vermeende vordering op klagers uit handen heeft gegeven aan B Advocaten, terwijl de interne klachtenprocedure nog niet was afgerond en hij niet heeft voorkomen dat klagers werden gemaand tot betaling onder de dreiging van een faillissementsaanvraag, zonder dit eerst te bespreken met de deken;
e) de interne klachtenprocedure binnen S advocaten niet goed functioneert;
f) dat, nadat klagers zich hadden gewend tot een andere advocaat, hij de medevennoot
in RO BV, de heer R, die hij wel bleef bijstaan, heeft geadviseerd niets te doen (niet
te schikken met de wederpartij) en zich negatief uit te laten over klagers.
g) dat, nadat klagers zich hadden gewend tot een andere advocaat, hij de heer
R, die hij wel bleef bijstaan, heeft geadviseerd niets te doen (niet te schikken met
de wederpartij) en zich negatief uit te laten over klagers.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht evenals de raad tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat de vordering op grond waarvan de beslagen waren gelegd, in de ogen van zijn cliënten niet bestond. Daarom heeft hij tegen het bestaan van die vordering - in overleg met klagers - verweer gevoerd. Dit is een verweer dat wel degelijk op die zitting kon en mocht worden gevoerd, aldus verweerder. De raad is gelet op dat standpunt en de stukken in het klachtdossier van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder dit verweer niet had mogen voeren of dat dit verweer nooit had kunnen slagen. Dat betekent dat ook niet is gebleken dat verweerder klagers hiermee onnodig op kosten heeft gejaagd. Het feit dat de rechter niet is meegegaan met het verweer van verweerder, maakt dat niet anders. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.3 Uit de stukken volgt dat verweerder – in overleg met klaagster 1. - de rechtbank op 16 mei 2023 heeft bericht dat klaagster 1. niet naar de mondelinge behandeling van 8 juni 2023 komt. Een afschrift van dit e-mailbericht is aan de advocaat van de wederpartij gestuurd. Op 5 juni 2023 - naar aanleiding van een telefoontje van klaagster - belde de rechtbank het kantoor van verweerder en vroeg hem of hij wel of niet naar de mondelinge behandeling zou komen. Verweerder heeft diezelfde dag aan de rechtbank en de wederpartij meegedeeld dat er niemand naar de zitting komt en dat er geen verweer zal worden gevoerd. De raad constateert dat verweerder kennelijk niet helemaal duidelijk is geweest over zijn eigen aanwezigheid, waardoor bij de rechtbank en de wederpartij verwarring heeft kunnen ontstaan. Deze onduidelijkheid heeft echter geen negatief gevolg gehad voor klaagster, omdat de onduidelijkheid vroegtijdig is weggenomen. Gelet op die gang van zaken is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard
Klachtonderdeel c)
5.4 Klager verwijt verweerder dat hij een verklaring derdenbeslag op het moment dat verweerder deze kreeg, niet (direct) aan de wederpartij heeft gestuurd. Als hij dat wel had gedaan dan was de zitting wellicht niet nodig geweest, aldus klagers.
5.5 De raad is – met klagers – van oordeel dat het beter was geweest als verweerder deze verklaring direct had doorgestuurd. De raad begrijpt ook de vraagtekens die klaagster bij dit handelen heeft, in het bijzonder gezien de stelling van de (advocaat van de) wederpartij dat de dagvaarding niet had hoeven te worden aangebracht als de verklaring eerder aan de wederpartij was gestuurd.
5.6 Verweerder heeft hierover verklaard dat hij er voor had gekozen om - in overleg met klagers - deze verklaring pas samen met zijn Conclusie van Antwoord aan te leveren. Verweerder heeft betoogd dat de stelling dat de dagvaarding niet zou zijn aangebracht als de verklaring eerder aan de wederpartij was gestuurd, niet juist is. De wederpartij stelde zich immers op het standpunt dat deze verklaring onjuist was en daarom zou de procedure hoe dan ook zijn gevoerd, ook als hij de verklaring eerder had gestuurd, aldus verweerder.
5.7 Naar het oordeel van de raad was deze vóór de zitting gemaakte inschatting door verweerder reëel, althans niet evident onjuist. Dat blijkt ook uit de zitting waar de wederpartij inderdaad de juistheid van de verklaring heeft betwist. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat het handelen en nalaten van verweerder - mede gelet op het feit dat het geen nadelige gevolgen voor klagers heeft gehad - niet van dien ernst of aard is dat verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.8 Klaagster 1. stelt dat verweerder heeft geadviseerd om haar in plaats van klager 3. (indirect) bestuurder te laten zijn, ten gevolge waarvan zij is meegetrokken in de kwestie en beslag is gelegd op haar spaarrekening. Verweerder heeft verklaard dat hij dit advies nooit heeft gegeven. Gelet op deze betwisting door verweerder en het ontbreken van verdere aanwijzingen dat dit advies wel door verweerder zou zijn gegeven, is de juistheid van dit verwijt van klagers en daarmee de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet komen vast te staan.
Klachtonderdeel e)
5.9 Verweerder heeft op 8 november 2023 enkele door klagers onbetaald gelaten declaraties ter incasso aan B Advocaten gegeven. In een brief van 14 december 2023 heeft B Advocaten aan klagers een sommatie/aanzeggen faillissementsaanvraag gestuurd. Klagers verwijten verweerder dit.
5.10 De raad overweegt hierover als volgt. Het staat een advocaat vrij een vordering uit handen te geven wanneer deze niet wordt voldaan. Het is echter niet toegestaan om zonder overleg met de deken een faillissement aan te vragen of er mee te dreigen wanneer het een vordering op een cliënt betreft. In dit geval is het evenwel niet verweerder die de bewuste aanzegging heeft gedaan maar een door hem ingeschakelde advocaat. De aanzegging is buiten zijn medeweten en zonder zijn instemming gedaan en is ook meteen door verweerder teruggetrokken toen hij er kennis van kreeg. Dat heeft B Advocaten ook aan de deken bevestigd. Gelet op die gang van zaken is de raad van oordeel dat verweerder hiervan niet een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.11 Klagers stellen dat de interne klachtenprocedure binnen S advocaten niet goed functioneert. Op de zitting van de raad heeft klaagster verklaard dat het lang duurde voordat ze een reactie op de klacht krijgt. Dit klachtonderdeel is algemeen gesteld en onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. De raad heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat de interne klachtenprocedure binnen het kantoor van verweerder niet goed functioneert en ook niet dat verweerder ten aanzien van die interne klacht onjuist heeft gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel g)
5.12 Klagers stellen dat verweerder - nadat klagers zich hadden gewend tot een andere advocaat - de heer R, die hij wel bleef bijstaan, heeft geadviseerd niets te doen en zich negatief uit te laten over klagers. De raad is van oordeel dat dit verwijt onvoldoende is onderbouwd. Omdat de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond geoordeeld.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 12 mei 2025