ECLI:NL:TADRARL:2025:133 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-801/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:133
Datum uitspraak: 12-05-2025
Datum publicatie: 13-05-2025
Zaaknummer(s): 24-801/AL/NN
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De raad verklaart een klacht over de deken ongegrond.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 12 mei 2025
in de zaak 24-801/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:


klager
gemachtigden: mrs. C.J.M. Dreessen en O.D. Nijenhuis

over

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 3 juni 2023 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij het Hof van Discipline.

1.2 In een beslissing van 6 juni 2024 heeft het Hof van Discipline de klacht van klager voor onderzoek en afhandeling naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland verwezen.

1.3 Op 6 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2024 KNN073 / 2349861 van de deken ontvangen.

1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 februari 2025. Daarbij waren klager met zijn gemachtigden en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 20 januari 2025.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Verweerder heeft op 1 mei 2024 zijn functie van deken van het arrondissement Limburg aanvaard. Kort na deze aanvaarding heeft hij een interview gegeven aan het dagblad De Limburger.

2.2 Op 25 mei 2024 is er in De Limburger een artikel geplaatst met als kop ‘Studenten klagen over huurbaas en advocaat W. Dit artikel luidt, voor zover relevant, als volgt:

Advocaat ben je vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week”, stelt E R. Hij houdt als nieuwe deken van de Orde van Advocaten toezicht op zo’n 750 Advocaten in Limburg. R gaat niet in op specifieke vragen over W, maar reageert wel op concrete voorvallen die De Limburger hem voorlegt. Een advocaat mag onroerend goed verhuren, maar dient daarbij het vertrouwen in de advocatuur niet te schaden, legt de deken uit. Naast de huurregels, die voor iedere commerciële verhuurder gelden, moet een advocaat zich houden aan de gedragsregels van de advocatuur. Aan de hand van die richtlijnen toetsen tuchtrechters na een klacht het gedrag van advocaten. Een van die regels is dat ‘de advocaat zich in al zijn handelen laat leiden door de kernwaarden van zijn beroep’. Bij W staat één van die kernwaarden onder druk: onafhankelijkheid. Hij treedt immers meermaals op als advocaat voor zijn eigen bedrijf of zijn directe familieleden. Formeel mag dat. Maar deken R wordt er ‘hoogst ongelukkig van’, omdat een advocaat voldoende professionele afstand moet houden. ,,Als er een financieel belang bij komt kijken voor jezelf, je bedrijf of je familieleden, dan komt je onafhankelijkheid onder druk te staan.

Volgens tuchtrecht-expert S moet een advocaat bij al zijn nevenactiviteiten duidelijk aangeven of hij optreedt als advocaat, of juist niet. Zelfs dan moet je altijd beseffen dat je óók advocaat bent en dat je het aanzien van je beroepsgroep niet mag aantasten, stelt deken R: ,,Als je met drie petten optreedt richting een huurder, dan gaat de advocatenpet altijd bovenop.” En dat N van verhuurderbemiddelaar W een mail kreeg die is verstuurd via het mailadres van advocaat W? R reageert glashelder: ,,Dát mag niet.” R: ,,Studenten die dit overkomt, kunnen een klacht bij mij indienen.” De deken is verplicht een eventuele klacht in behandeling te nemen. Over de te verwachten uitkomst van zo’n procedure laat hij zich niet uit. Pas na onderzoek en na het toepassen van hoor en wederhoor kan de Raad van Discipline een oordeel vellen. Zeker als het gaat om het aantasten van het aanzien van de advocaat is de uitkomst van een procedure vaak lastig te voorspellen. Voor zo’n klacht moeten huurders echter wel doorhebben dat hun verhuurder en de advocaat een en delfde persoon is.

2.3 Naar aanleiding van de publicatie van het artikel heeft verweerder in zijn hoedanigheid als deken van het arrondissement Limburg op 28 mei 2024 een onderzoek opgestart met als doel om te beoordelen of de aantijgingen aan het adres van klager terecht zijn.


3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (hierna AW) door:
- het schenden van het beginsel van hoor- en wederhoor (artikel 6 EVRM);
- het schenden van gedragsregels 1 en 24 (welwillendheidsvereiste en verplichting jegens klager als advocaat);
- te handelen in strijd met artikel 10 a AW (niet integer handelen) en te handelen in strijd met de noodzakelijke onafhankelijkheid;
- onzorgvuldig te handelen in strijd met artikel 3:2 Awb wegens het niet toepassen van hoor en wederhoor.

3.2 Klager heeft ter onderbouwing van de klacht - onder meer - aangevoerd dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat verweerder zonder enige vorm van hoor en wederhoor en zonder dat verweerder de gepresenteerde feiten heeft geverifieerd, klager publiekelijk in een publicatie van De Limburger van 25 mei 2024 heeft beschadigd nog voordat er enig onderzoek heeft plaatsgevonden door de deken, hetgeen in strijd is met de normen voor een eerlijk proces.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan

5 BEOORDELING

5.1 Klager klaagt over de door verweerder in zijn hoedanigheid van deken gedane uitlatingen die in een artikel in de Limburger zijn opgenomen en stelt dat verweerder hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft hierover – kort gezegd – aangevoerd dat hij slechts algemene informatie heeft gegeven en hij heeft daarbij verwezen naar artikel 35 van de Advocatenwet. Ook heeft verweerder verklaard dat hij zich heeft onthouden van opmerkingen over de verwijten die klager werden gemaakt.

5.2 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het aanzien van en/of het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in een andere hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.3 De raad is het met verweerder eens dat het een deken vrij staat om - ook in een krant - informatie te geven over het tuchtrecht en de mogelijkheden om een klacht in te dienen. De raad constateert echter dat verweerder over een concrete door klager gestuurde e-mail heeft gezegd: “dat mag niet”. Die opmerking van verweerder betreft meer dan algemene informatie en ziet op het handelen van klager. De raad is van oordeel dat het beter was geweest wanneer hij deze opmerking achterwege had gelaten, of deze zin had gewijzigd op het moment dat hij het concept van het artikel vóór publicatie onder ogen kreeg. Daarbij is van belang dat verweerder de e-mail van verweerder waarnaar in het artikel is verwezen niet had gezien en hij ook (nog) geen onderzoek naar de klachten over verweerder had gedaan.

5.4 De omstandigheid dat verweerder dit beter had kunnen of moeten doen, maakt echter nog niet dat er sprake is van een handelen of nalaten dat het vertrouwen in de advocatuur schaadt. Wat verweerder verweten wordt, is niet van dien ernst of aard dat de drempel, zoals die hiervoor is genoemd, wordt gehaald. Ook van het schenden van artikel 6 EVRM is geen sprake omdat het handelen van verweerder niet in een procedure heeft plaatsgevonden. Evenmin is gebleken dat verweerder met zijn handelen de andere door klager genoemde bepalingen heeft geschonden. Het voorgaande betekent dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.


Aldus beslist door mr. S. Hagedoorn, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, M.M. Kuyp, M.M. Strengers en L.S. Wachters, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op : 12 mei 2025