ECLI:NL:TADRARL:2025:131 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-597/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:131 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-05-2025 |
Datum publicatie: | 13-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-597/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klager verwijt verweerder (onder meer) dat hij heeft opgetreden tegen hem, zijn oud-client. De raad oordeelt dat er geen sprake is van het optreden tegen klager. De klacht wordt in alle onderdelen ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 12 mei 2025
in de zaak 24-597/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
gemachtigde: [kantoorgenoot verweerder]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 12 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2277094 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 december 2024. Daarbij waren klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 3 december 2024.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft in de periode van 2015 tot begin 2017 de stichting FOCWA Garantiefonds, een aantal van haar bestuurders en een aantal besloten vennootschappen bijgestaan in verband met uiteenlopende geschillen met de vereniging FOCWA Schadeherstel en de vereniging Federatie FOCWA. Klager was één van de toenmalige bestuurders van de Stichting FOCWA Garantiefonds.
2.2 De heren VB en DG, twee voormalig bestuurders van de stichting FOCWA Garantiefonds, hebben een incassobureau opdracht gegeven om bij de heer B, ambtelijk secretaris van de Stichting FOCWA Garantiefonds, een geldlening te incasseren die zij eerder aan hem hadden verstrekt. Klager heeft zich in die procedure gevoegd aan de zijde van de heer B. Verweerder is in deze procedure in conventie niet opgetreden.
2.3 In die procedure heeft B een vordering in reconventie ingediend, gebaseerd op de stelling dat VB en DG jegens hem aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad. Verweerder heeft deze twee voormalig bestuurders in deze zaak in reconventie bijgestaan.
2.4 Vervolgens heeft er een e-mailcorrespondentie tussen klager en verweerder plaatsgevonden, waarna verweerder zich op enig moment aan de zaak heeft onttrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd te handelen met gedragsregel 15;
b) na te laten de juistheid van de aangedragen feiten nader te onderzoeken;
c) in strijd te handelen met gedragsregel 16 door diens informatieplicht te schenden;
d) in strijd te handelen met gedragsregel 24;
e) in strijd te handelen met de kernwaarde objectiviteit;
f) in strijd te handelen met de kernwaarde integriteit;
g) zich onnodig grievend uit te laten over de wederpartij.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich moet onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
5.2 De tuchtrechter toetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.3 Als uitgangspunt geldt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van de advocaat of van een kantoorgenoot; deze norm is verwoord in gedragsregel 15. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn (voormalig) cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de (voormalig) cliënt ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de (voormalig) cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (niet dezelfde zaak of een zaak met een (toekomstig) verband daarmee, geen vertrouwelijke informatie en geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn (voormalig) cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een (voormalige) cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.
5.4 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de raad het volgende vast. Klager is in het verleden een cliënt van (het kantoor van) verweerder geweest. Verweerder heeft dat ook bevestigd. Verweerder heeft immers in de periode 2015 tot begin 2017 de stichting FOCWA Garantiefonds, een aantal van haar bestuurders en een aantal besloten vennootschappen bijgestaan in verband met uiteenlopende geschillen met de vereniging FOCWA Schadeherstel en de vereniging Federatie FOCWA. Klager was één van die toenmalige bestuurders van de Stichting FOCWA Garantiefonds.
5.5 Klager stelt dat verweerder in een recente zaak tegen hem heeft opgetreden. In die procedure hebben VB en DG, twee voormalig bestuurders van de stichting FOCWA Garantiefonds, een incassobureau opdracht gegeven om bij B, ambtelijk secretaris van de Stichting FOCWA Garantiefonds, een geldlening te incasseren die zij eerder aan hem hadden verstrekt. Klager was (formeel) procespartij in die procedure doordat hij zich had gevoegd aan de zijde van de heer B. Verweerder is in deze procedure in conventie niet opgetreden.
5.6 In die procedure heeft B een vordering in reconventie ingediend, gebaseerd op de stelling dat VB en DG jegens hem aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad. De procedure in reconventie, die dus uitsluitend zag op de aansprakelijkstelling van de voormalig bestuurders door de heer B, is (vanwege het overschrijden van de competentiegrens van de kantonrechter) verwezen naar de rechtbank. Verweerder heeft deze twee voormalig bestuurders (alleen) in deze zaak in reconventie bijgestaan.
5.7 Klager had in de procedure in reconventie geen rol. Hij is weliswaar als procespartij in de conclusie van antwoord genoemd, maar alleen omdat hij zich in conventie aan de zijde van B had gevoegd. Niet is gebleken dat de bijstand door verweerder zich tegen klager richtte. Ook is niet gebleken dat klager en de cliënten van verweerder in de procedure in reconventie een tegengesteld belang hadden. Integendeel, net als de cliënten van verweerder is klager bestuurder van de Stichting FOCWA Garantiefonds geweest en zij lijken daarom in deze procedure eerder een gemeenschappelijk belang te hebben.
5.8 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet is opgetreden tegen klager. Van schending van gedragsregel 15 is daarom geen sprake. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.9 Klager verwijt verweerder dat de door verweerder ingediende processtukken zijn gebaseerd op onjuiste en onvolledige zaken, waardoor verweerder de rechtbank op het verkeerde been heeft gezet. Mede gelet op de (beperkte) onderbouwing van dit verwijt is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of had moeten weten dat deze onjuist waren. Verweerder heeft dat ook betwist. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder zonder nader onderzoek afgaan op de juistheid van deze van zijn cliënten ontvangen feitelijke informatie. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.10 Klager is van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn informatieplicht zoals bedoeld in gedragsregel 16. De raad overweegt hierover dat de deze gedragsregel ziet op de informatieplicht van een advocaat in de richting van zijn cliënt en niet in de richting van de wederpartij of een derde. Reeds om deze reden is van schending van deze gedragsregel geen sprake. Ook overigens is niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbare communicatie van verweerder in de richting van klager. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen d) en g)
5.11 Klager stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 24. Deze gedragsregel luidt dat advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Ook stelt klager dat verweerder zich grievend heeft uitgelaten over de heer B.
5.12 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De raad constateert dat klager niet heeft aangegeven welke eigen belang hij heeft bij deze klachtonderdelen. Omdat dat belang ook niet uit de inhoud van het klachtdossier volgt, worden deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard.
Klachtonderdelen e) en f)
5.13 Klager verwijt verweerder ten slotte dat hij heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden objectiviteit en integriteit. Voor zover deze verwijten zien op het onder a) genoemde handelen, verwijst de raad naar de overweging van de raad bij dat klachtonderdeel. Voor zover deze verwijten zien op ander gesteld handelen van verweerder, is de raad van oordeel dat klager niet duidelijk heeft gemaakt welk handelen van verweerder hij bedoelt en om welke reden dat tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. De juistheid van deze verwijten is daarom, ook gelet op de betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Deze klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen d) en g) niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en S.H.G.
Swennen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar
op
12 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 12 mei 2025