ECLI:NL:TADRARL:2025:130 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-215/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:130
Datum uitspraak: 12-05-2025
Datum publicatie: 13-05-2025
Zaaknummer(s): 25-215/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een slepend geschil over reputatieschade in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 mei 2025
in de zaak 25-215/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 1 april 2025 met kenmerk Z 2381400/FB/SD.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Aan deze klacht gaat een geschil tussen klager en P vooraf. Aan dat geschil ligt de stelling van P ten grondslag dat, zakelijk weergegeven, klager haar reputatieschade heeft berokkend. Ter beslechting van dat geschil heeft P, bijgestaan door mr. E, een procedure tegen klager ingesteld. Bij vonnis van 24 augustus 2023 heeft de kantonrechter op dat geschil beslist. De kantonrechter heeft klager veroordeeld om zich te onthouden van bepaalde uitlatingen over P, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hij daaraan niet voldoet met een maximum van € 15.000,-. De kantonrechter heeft klager daarnaast bevolen een rectificatie te publiceren, ook op straffe van een dwangsom van € 500,- voor ieder dag dat hij daaraan niet voldoet met een maximum van € 15.000,-. De veroordeling is door de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

1.2 Bij exploot van 5 september 2023 is, namens P, het vonnis van 24 augustus 2023 aan klager betekend, met het bevel om daaraan binnen twee dagen te voldoen en met de aankondiging van executiemaatregelen als niet aan het bevel wordt voldaan.

1.3 Bij exploot van 8 september 2023 is, namens P, aan klager bevel gedaan tot betaling van de dwangsommen over de periode van 6 tot en met 8 september 2024, een bedrag van € 3.000,- exclusief kosten.

1.4 In een e-mail van 8 december 2023 heeft mr. K namens P een voorstel gedaan aan klager. Uit deze e-mail blijkt dat in 2023 op verzoek van P derdenbeslag is gelegd ten laste van klager.

1.5 Sinds 14 februari 2024 staat verweerder P bij in haar geschil met klager.

1.6 Op 10 maart 2024 heeft klager onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

"(...) Afgelopen vrijdag 8 maart ontving ik een exploot van u, om binnen twee dagen een bedrag van € 15.000 aan uw cliënt (...) te betalen wegens dwangsommen die ik verbeurd zou hebben. (...) Noch in het exploot dat u mij heeft laten betekenen, noch elders, informeert u mij aan welk van de voorwaarden in het vonnis ik mij niet zou hebben gehouden, en waarom. Evenmin heeft u, voorafgaand aan het betekenen van dit exploot, zelfs maar contact met mij gezocht, bijvoorbeeld om mij te informeren op welke wijze ik mijn gedrag in uw ogen zou moeten aanpassen i.v.m. de voorwaarden in het vonnis, om een middellijke schikking te beproeven (gedragsregel 5), of zelfs maar uit welwillendheid of beleefdheid naar de wederpartij. (...) Nu komt u in beeld (overigens de derde advocaat die P(…) intussen heeft versleten in deze procedure), en u stuurt mij ineens, rauwelijks en zonder enigerlei vooraankondiging, een aanzegging om even binnen twee dagen€ 15.000 op te hoesten. Bovendien blijft volstrekt onduidelijk aan welk gebod van de kantonrechter ik mij niet zou hebben gehouden, en waarom. (...) Als u mij niet gelijk a.s. maandag 11 maart 2024 de harde garantie zal hebben gegeven dat er absoluut geen € 15.000 zal worden ingevorderd, dan heeft u, andersom, mijn harde garantie dat ik u direct voor de tuchtrechter zal dagen, en deze week desnoods een aantal andere afspraken zal afzeggen om het klaagschrift des te sneller te kunnen uitsturen. (...)"

1.7 Op 11 maart 2024 om 15.06 uur heeft verweerder onder meer als volgt geantwoord:

"(...) Wij zijn echter nog in het proces van het overnemen van deze zaak (en hebben dus ook nog geen exploten laten betekenen) en dienen nog met cliënte te overleggen, het dossier te bestuderen etc. Wij verwachten u binnen twee weken nader te kunnen berichten. (...)"

1.8 Dezelfde dag om 16.06 uur heeft klager als volgt gereageerd:

“Goed dat u mij bevestigd heeft dat u als advocaat betrokken bent. Dat betekent dat op het moment dat uw cliënt mij of mijn gezin opnieuw lastigvalt, op welke wijze ook (bijv. door op eigen houtje exploten te laten betekenen met een absurd korte termijn en zonder enige toelichting of vooroverleg), u daarop kunt worden aangesproken als dominus litis. U was reeds de advocaat van P(...) (althans: bezig zich in te lezen in het dossier) toen ik het exploot van uw cliënt afgelopen vrijdag 8 maart ontving. Daar is ergens down the line dus merkbaar al iets misgegaan in uw verhouding tot uw cliënt als dominus litis.”

1.9 Op 19 juni 2024 heeft verweerder onder meer het volgende aan klager geschreven:

“Inmiddels kunnen wij u inhoudelijk berichten in bovengenoemde zaak. Het door u in eerste aanleg en in uw schrijven aan mij d.d. 10 maart 2024 ingenomen standpunt, dat het u op grond van het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2007 zou zijn toegestaan om in casu eigen commentaar toe te voegen aan de rectificatie, is onjuist. (…)
u heeft de ‘rectificatie’ immers niet geplaatst op de wijze zoals de rechter dit met het vonnis heeft beoogd, maar de betreffende passage uit het vonnis geciteerd en deze van uitvoerig commentaar voorzien en daarbij onder meer gesteld dat steeds wanneer u cliënte en haar advocaat benaderde, zij uw berichten zou hebben doorgestuurd aan een stalker die uw gezin dreigberichten en foto’s van uw zoontje stuurde en aldus de procedure zou proberen te beïnvloeden. Verder heeft u in een ‘blogpost’ op uw eigen website (…) over het vonnis opgemerkt dat de rechter niet goed zou hebben opgelet en zelfs beweerd dat deze feiten zou hebben verzonnen. Gezien het voorgaande staat vast dat u niet aan het vonnis heeft voldaan. Dit wordt bevestigd door onze deurwaarder die eveneens van mening is dat door u dwangsommen verbeurd zijn en dat tot executie kan worden overgegaan.
Naar aanleiding van het voorgaande heb ik met cliënte overlegd. Deze is bereid om af te zien van invordering van de verbeurde dwangsommen indien u alsnog zonder enig voorbehoud en dus zonder enige toelichting/commentaar alsnog voldoet aan de veroordeling in het vonnis van de kantonrechter (…) d.d. 24 augustus 2023 door de daarin in het dictum onder II opgenomen rectificatie als nieuw bericht op uw Facebook, LinkedIn en X (Twitter) account te plaatsen en deze voor een periode van drie maanden online laten staan, waarbij de rectificatie dient te worden geplaatst zonder de zichtbaarheid van de pagina’s te wijzigen en op duidelijke leesbare wijze en op gelijke grootte als de overige teksten op deze pagina’s, in een bericht dat u bovenaan de betreffende pagina ‘vastzet’ (…). Voorts dient u de rectificatie als nieuw bericht te plaatsen op uw website (…) en de hiervoor genoemde blogpost te verwijderen.”

1.10 Bij exploot van 5 september 2024 is namens P de verjaring van door klager verbeurde dwangsommen gestuit. Volgens het exploot gaat het om een bedrag van € 18.000,- aan dwangsommen die met exploten van 8 september 2023 en 8 maart 2024 zijn opgeëist.

1.11 Op 9 september 2024 heeft klager een klacht ingediend tegen de deurwaarder die de hiervoor genoemde exploten heeft betekend. De klacht komt er in de kern op neer dat deurwaarder aanzeggingen heeft gedaan voor een te hoog bedrag. Bij beslissing van 10 december 2024 heeft de voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard.

1.12 Op 6 oktober 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.13 Op 11 december 2024 heeft verweerder in deze klachtzaak geantwoord. In zijn verweer heeft hij het gedrag van klager in relatie tot P, waaronder ook de klacht tegen verweerder, omschreven als “de belagingsstrategie”.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1) Verweerder heeft aan klager een (agressieve) aanzegging laten doen voor dwangsommen die klager een jaar eerder verbeurd zou moeten hebben, maar waarvoor bij P evenwel geen enkel materieel-inhoudelijk belang (meer) bestaat. Het gaat volgens klager bovendien om een verzonnen bedrag en te hoog bedrag waarvoor in het vonnis van 24 augustus 2023 geen enkel aanknopingspunt te vinden is.

2) Verweerder probeert zich aan het tuchtrecht te onttrekken door P ‘op eigen houtje’ stukken te laten betekenen. Verweerder heeft P geïnstrueerd om de opdracht rechtstreeks aan de deurwaarder te geven, met de kennelijke bedoeling om op die manier zelf tuchtrechtelijk buiten schot te blijven. Klager wijst erop dat het exploot is betekend namens P, maar dat uit een e-mail van de deurwaarder aan klager blijkt dat verweerder opdracht heeft gegeven.

3) Verweerder heeft gedragsregel 6 (doelmatigheid) geschonden door klager financieel uit te putten, om aldus dingen gedaan te krijgen die niet in het vonnis vermeld staan, terwijl zijn cliënt bovendien geen enkel (‘eigenlijk’) belang meer heeft bij het incasseren van dwangsommen. Verweerder heeft aangestuurd op een door klager aanhangig te maken executiegeschil (met alle kosten en stress die daarmee gepaard gaan), ook al wist hij zelf dat zijn zaak voorshands volledig kansloos was. Verweerder heeft op die manier geprobeerd allerlei dingen van klager gedaan te krijgen waarvoor hij evenwel niet over een executoriale titel beschikte, omdat die buiten het oorspronkelijke vonnis vielen. Daarbij communiceert verweerder via de deurwaarder, die hij per e-mail de aanzegging heeft laten doen dat de executie zou worden doorgezet, en dat klager dan zelf maar een executiegeschil aanhangig zou moeten maken.

4) Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten in onderhavige klachtzaak.

2.2 De stellingen die klager verder aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.

Waarover oordeelt de tuchtrechter

4.2 De tuchtrechter oordeelt over gedragingen van advocaten, in dit geval die van verweerder. De tuchtrechter oordeelt niet over de onderliggende kwesties. Dit betekent in deze zaak dat niet zal worden geoordeeld over de vraag of dwangsommen zijn verbeurd en zo ja, tot welk bedrag. De tuchtrechter zal ook niet oordelen over gedragingen van anderen dan verweerder. Alles wat klager daarover naar voren heeft gebracht zal in deze beslissing dus niet aan de orde komen.

Klachtonderdeel 1) geen grond voor incasseren dwangsommen

4.3 De voorzitter begrijpt uit het door klager gestelde dat hij verweerder verwijt dat hij onnodig en bovendien rauwelijks executiemaatregelen heeft genomen. Dit verwijt slaagt niet en de voorzitter licht dat als volgt toe.

4.4 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat op het moment dat verweerder bij de zaak betrokken raakte, niet vaststond of klager stipt en volledig had voldaan aan het vonnis. Weliswaar stelt klager dat hij de “bevolen rectificatie online [heeft] geplaatst conform het bevel van de rechter, hij voegt daaraan toe dat hij de rectificatie heeft voorzien van een toelichting. Deze toelichting hield volgens klager verband met een “kennelijke misslag” in het vonnis van de kantonrechter. De stelling van de zijde van P is dat klager door het toevoegen van een toelichting niet aan het vonnis heeft voldaan. Of sprake is van de door klager gestelde kennelijke misslag, en zo ja, of die misslag zijn toevoeging aan de rectificatie rechtvaardigt zijn punten waarover het oordeel niet berust bij de tuchtrechter.

4.5 Omdat aldus niet vaststaat dat klager aan de veroordeling had voldaan moet worden aangenomen dat P belang had bij het nemen van executiemaatregelen. De executie van het vonnis was al ingezet voordat verweerder betrokken raakte bij het geschil. Het vonnis was al betekend, er was al eens aanspraak gemaakt op betaling van dwangsommen en er was ten laste van klager beslag gelegd. Mr. K had namens P tevergeefs geprobeerd om met klager tot een vergelijk te komen.

4.6 Op het moment dat verweerder bij de kwestie betrokken raakte was de executie van het vonnis dus al lang en breed ingezet. Bovendien waren bijna zes maanden verstreken sinds het laatste bevel van de deurwaarder aan klager. Om te voorkomen dat (eventueel) verbeurde dwangsommen zouden verjaren, moest de verjaring worden gestuit. Het was dus in het belang van P dat de deurwaarder opdracht kreeg voor het uitbrengen van het exploot van 8 maart 2024.

4.7 De voorzitter neemt verder in aanmerking dat verweerder na 8 maart 2024 niet is overgegaan tot, bijvoorbeeld, uitwinning van reeds gelegd beslag, maar op 19 juni 2024 een voorstel heeft gedaan aan klager om het geschil minnelijk op te lossen. Uit de gang van zaken blijkt dat verweerder in het belang van zijn cliënte P, maar zonder het belang van klager uit het oog te verliezen, heeft gehandeld. Alles overwegend is de voorzitter van oordeel dat klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel 2) onttrekking aan het tuchtrecht

4.8 De voorzitter stelt vast dat sprake is van een gebruikelijke gang van zaken, namelijk dat de deurwaarder opdracht krijgt om namens de schuldeiser – P in dit geval – een exploot te betekenen. De omstandigheid dat in het exploot slechts de naam van P is genoemd en niet (ook) die van haar advocaat, rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerder heeft geprobeerd zich te onttrekken aan het tuchtrecht. Klachtonderdeel 2 is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 3) ondoelmatigheid

4.9 Bij de onderbouwing van klachtonderdeel 3 heeft klager vooral zijn gal gespuwd over het doen en laten van P. Volgens klager is het de rol van verweerder om P in haar handelen af te remmen. Verweerder doet dat echter niet. Integendeel, hij laat zich voor haar karretje spannen. Verweerder heeft bij klager de noodzaak in het leven geroepen om een executiegeschil te starten en hij beoogde klager daarmee op kosten te jagen.

4.10 De voorzitter is van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht geen doel treft. De voorzitter overweegt dat het de rol van verweerder is om als partijdige belangenbehartiger P te vertegenwoordigen. Dat hij daarbij handelingen verricht en standpunten inneemt die klager onwelgevallig zijn betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.

4.11 Wat betreft het executiegeschil stelt de voorzitter voorop dat uit het dossier niet blijkt dat dat daadwerkelijk is ingesteld. Voor zover een executiegeschil is gevoerd geldt dat dit het gevolg is van de uiteenlopende standpunten van klager en P over de vraag of klager aan het vonnis heeft voldaan. Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit dat wat hiervoor in 4.4 is overwogen dat het in dat verband door verweerder namens P ingenomen standpunt niet zonder meer op drijfzand berust. Uit de stelling van klager zelf blijkt namelijk dat hij op eigen houtje informatie heeft toegevoegd aan de rectificatie. Ook klachtonderdeel 3 is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 4) onnodig grieven

4.12 Volgens klager heeft verweerder zich onnodig grievend uitgelaten door de klacht in zijn verweer te omschrijven als onderdeel van de belagingsstrategie van klager. Hiermee heeft verweerder het standpunt van P overgenomen. Dat getuigt van een gebrek aan zakelijke distantie en verhoudt zich niet goed tot de kernwaarde onafhankelijkheid. De kwalificatie belagingsstrategie geeft er volgens klager ook blijk van dat verweerder slechts beperkt is geïnformeerd door P. Verweerder heeft klager verder omschreven als iemand die fel en niet aflatend reageert als iets hem niet bevalt en daarbij persoonlijk wordt en geen zakelijke distantie weet te betrachten.

4.13 De voorzitter overweegt dat advocaten zich in het algemeen dienen te uiten in zakelijke bewoordingen. In het verweer in een klachtzaak waarin de advocaat zelf partij is, heeft hij evenwel de ruimte om zijn persoonlijke ervaring van dat wat aan de klacht vooraf ging tot uitdrukking te brengen. Van onnodig grieven is dan pas sprake als bewoordingen in de context van het verweer, bijvoorbeeld, apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt.

4.14 De voorzitter stelt vast dat verweerder in het verweer uitleg heeft gegeven over dat wat tussen klager en P is voorgevallen en wat daarin volgens hem de rol is van klager. Dat staat verweerder vrij. Naar het oordeel van de voorzitter is de kwalificatie belagingsstrategie op zichzelf maar ook binnen de context van het geschil tussen klager en P en de toon die daarin (ook) door klager is gebezigd niet onnodig grievend. Klachtonderdeel 4 is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 12 mei 2025