ECLI:NL:TADRARL:2025:128 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-192/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:128 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2025 |
Datum publicatie: | 07-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-192/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De klacht is gericht tegen de deken en houdt verband met het onderzoek dat de deken heeft verricht naar een klacht tegen een andere advocaat. De klacht is gedeeltelijk kennelijk niet ontvankelijk klager heeft er geen belang bij omdat het gaat om onderwerpen die in andere procedures aan de orde zijn (geweest). De klacht is verdere kennelijk ongegrond, vanwege het ontbreken van een feitelijke onderbouwing. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 mei 2025
in de zaak 25-192/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 19 maart 2025 met kenmerk Z 2383495/FB/SD.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is gescheiden. Klager heeft op 8 mei 2023 een klacht ingediend tegen mr. S, de advocaat van zijn ex-echtgenoot. Verweerster heeft onderzoek ingesteld naar die klacht.
1.2 Bij brief van 1 november 2023 heeft verweerster haar visie op de klacht tegen mr. S gegeven. Verweerster heeft laten weten dat zij op basis van de over en weer ingenomen standpunten verwacht dat de tuchtrechter de klacht tegen mr. S ongegrond zal verklaren.
1.3 Nadat klager het griffierecht had betaald heeft verweerster de klacht tegen mr. S op 22 november 2023 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (de raad Den Haag).
1.4 Bij beslissing van 24 januari 2024 heeft de voorzitter van de raad Den Haag de klacht tegen mr. S kennelijk ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRSGR:2024:14). Klager heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing. Bij beslissing van 5 augustus 2024 heeft de raad Den Haag het verzet gegrond verklaard, de klachtonderdelen a tot en met e ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in de nieuwe klachtonderdelen (ECLI:NL:TADRSGR:2024:144).
1.5 Op 15 oktober 2024 heeft klager bij het hof van discipline de onderhavige klacht ingediend over verweerster. Bij beslissing van dezelfde datum heeft de voorzitter van het hof van discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken Midden-Nederland.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft in haar onderzoek naar de klacht tegen mr. S door klager aangevoerde feiten genegeerd.
b) Verweerster heeft in haar onderzoek naar de klacht tegen mr. S de aannames en beweringen van de zijde van mr. S overgenomen.
c) Verweerster heeft in haar onderzoek naar de klacht tegen mr. S gebruik gemaakt van informatie die niet blijkt uit de stukken in het dossier. Het gaat om informatie die zij niet kon kennen en die zij moet hebben ontvangen van of via mr. S.
d) Verweerster en mr. S hebben op hetzelfde kantoor gewerkt. Mr. S heeft stukken gebruikt van verweerster in juridische zaken. Er is sprake van belangenverstrengeling.
e) Verweerster heeft in haar onderzoek naar de klacht tegen mr. S gedragsregels 6, 8, 10, 15, 16, 20 en 29 overschreden.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De klacht is gericht tegen verweerster in haar hoedanigheid van deken. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat de deken door haar handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of haar taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager bij de klachtonderdelen a en b geen belang. Het gaat namelijk om onderwerpen die in andere procedures al aan de orde zijn geweest of nog aan de orde zijn. Klager zal daarom in deze klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3 Klager gaat uitvoerig in op standpunten die zijn ingenomen in de klachtzaak tegen mr. S en op wat daaraan volgens hem schort. Klager stelt dat sprake is van onvolkomenheden in de visie van verweerster van 1 november 2023.
4.4 De voorzitter overweegt dat de visie van de deken op een klacht geldt als een expert opinion op basis van dat wat partijen naar voren hebben gebracht. Deze expert opinion bindt partijen niet. Het staat een klager vrij om na het onderzoek door de deken de klacht voor te leggen aan de tuchtrechter, voor een (bindend) oordeel over de vraag of een advocaat verwijtbaar heeft gehandeld. Klager heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt.
4.5 Binnen de kaders van de procedure bij de tuchtrechter had klager de door hem gestelde onvolkomenheden in de stellingname van de zijde van mr. S en in de visie van verweerster op de klacht onder de aandacht van de raad Den Haag kunnen brengen. De onvolkomenheden die volgens klager kleven aan de voorzittersbeslissing 24 januari 2024 heeft klager in verzet naar voren kunnen brengen. Hij heeft dat ook gedaan en het heeft geleid tot een beslissing waarbij het verzet gegrond is verklaard. Het hoger beroep tegen deze beslissing is nog aanhangig.
4.6 De voorzitter wijst erop dat klager deze klacht tegen verweerster aanwendt als een oneigenlijk rechtsmiddel tegen het onderzoek en de uitkomst van de klacht tegen mr. S. Daarvoor is het tuchtrecht echter niet bedoeld.
Klachtonderdeel c)
4.7 Volgens klager heeft verweerster in haar visie gewezen op een aangifte van 8 augustus 2022. Het gaat om een document dat in geen enkel stuk voorkomt, zodat klager concludeert dat verweerster over meer informatie beschikte dan hij. Volgens klager heeft verweerster in haar visie verder gewezen op de taxatie van de echtelijke woning. De advocaat van mr. S heeft daar niet naar verwezen en klager vraagt zich af hoe verweerster aan deze kennis is gekomen.
4.8 Over de aangifte van 8 augustus 2022 heeft verweerster aangevoerd dat deze in het verweer van mr. S is genoemd en dat zij deze informatie in de weergave van de standpunten van partijen in haar visie heeft overgenomen.
4.9 Verweerster heeft over de taxatie aangevoerd dat de gemachtigde van mr. S in het verweer opmerkingen heeft gemaakt die verband houden met de taxatie en herfinanciering van de echtelijke woning van klager en zijn ex-echtgenoot. Uit de bijlagen bij dat verweer kon verweerster het adres van die woning afleiden. Verweerster heeft in haar dekenvisie de informatie die afkomstig was van de zijde van mr. S gebruikt.
4.10 In het licht van het verweer heeft klager zijn stelling dat verweerster informatie heeft verkregen over de (taxatie van) de echtelijke woning en een aangifte van 8 augustus 2022, anders dan via de stukken die in het kader van de klacht tegen mr. S zijn ingediend, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel c is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.11 Klager heeft dit verwijt niet, althans niet ondubbelzinnig, onderbouwd. Verweerster heeft betwist dat zij buiten het onderzoek naar de klacht contact heeft gehad met mr. S en/of haar netwerk. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.12 De voorzitter heeft bij de beoordeling van klachtonderdelen a tot en met d niet kunnen vaststellen dat verweerster onbetamelijk of onzorgvuldig heeft gehandeld. De voorzitter kan ook niet vaststellen dat verweerster de door klager genoemde gedragsregels heeft geschonden. Ook klachtonderdeel e is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachtonderdelen a en b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk;
de klachtonderdelen c, d en e, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 6 mei 2025