ECLI:NL:TADRARL:2025:123 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-235/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:123 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2025 |
Datum publicatie: | 06-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-235/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Toewijzing verzoek ex artikel 60ab lid 2 Advocatenwet. Gedeeltelijke toewijzing verzoek ex artikel 60b Advocatenwet. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 6 mei 2025
in de zaak 25-235/AL/OV
naar aanleiding van de verzoeken als bedoeld in de artikelen 60ab lid 1 en 60b Advocatenwet van
mr. G.H.H. Kerkhof
in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel
deken
betreffende
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 april 2025 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een verzoek ingediend op grond van de artikelen 60ab lid 2 en 60b Advocatenwet tegen verweerder.
1.2 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde verzoek en de daarbij gevoegde bijlagen.
1.3 De deken heeft verweerder op 8 april 2025 telefonisch gesproken. In een e-mail van 10 april 2025 heeft de deken de raad van dat gesprek op de hoogte gebracht en een samenvatting van dat gesprek gegeven. Uit die e-mail blijkt dat verweerder zich in voorlopige hechtenis in een gevangenis in [Land] bevindt. Verder heeft de deken in die e-mail geschreven dat zij de verzoeken met verweerder heeft besproken, verweerder in deze tuchtzaak geen bijstand van een advocaat wenst en dat verweerder zich zal refereren aan het oordeel van de raad van discipline ter zake beide verzoeken.
1.4 Op 28 april 2025 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de griffier van de raad. In dat telefoongesprek heeft verweerder aangegeven dat hij de schriftelijke verzoeken van de deken inmiddels had ontvangen en gelezen. Verweerder heeft in dat gesprek aangegeven dat hij zich inderdaad refereert ten aanzien van het verzoek op grond van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet. Met betrekking tot het verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet heeft verweerder enkele opmerkingen gemaakt.
1.5 Het verzoek is met gesloten deuren behandeld op de zitting van de raad van 30 april 2025. Daarbij waren de deken en een stafjurist van het ordebureau aanwezig.
2 FEITEN
2.1 Verweerder is op 19 februari 1997 beëdigd als advocaat.
2.2 Sinds 2021 staat verweerder onder verscherpt toezicht van de deken omdat uit de uitvraag Kengetallen over de afgelopen jaren bleek dat het kantoor er financieel niet goed voorstond, in het bijzonder in 2023.
2.3 Naar aanleiding van een signaal heeft de deken, samen met de waarnemend deken, op 11 november 2024 een bezoek aan het kantoor van verweerder gebracht. Tijdens dat bezoek is de financiële positie van de advocatenpraktijk van verweerder besproken. Verweerder heeft tijdens dat gesprek medegedeeld dat hij zowel zakelijk als privé schulden heeft. Verder heeft hij meegedeeld dat met de verhuurder van het kantoorpand een betalingsregeling overeengekomen was en dat hij het gehuurde pand (tijdig) zou ontruimen en verlaten, wat ook heeft plaatsgevonden. De aanleiding voor de verslechterde financiële positie lag in de privésfeer, zo heeft verweerder aan de deken verteld. Door concentratieproblemen was hij al een aantal maanden gedeeltelijk arbeidsongeschikt en kon hij de praktijk slechts gedeeltelijk uitvoeren.
2.4 Verweerder heeft eind november 2024 zijn kantoor verhuisd naar zijn privéadres.
2.5 Na het gesprek met de deken is verweerder de met de deken gemaakte afspraken nagekomen en heeft hij meegewerkt aan de verzoeken van de deken.
2.6 Verweerder is de biologische vader van twee kinderen. Deze kinderen zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Zij wonen in een gezinsvervangend huis. Op 31 maart 2025 is er een Amber Alert uitgegaan omdat er twee kinderen werden vermist. Op 1 april 2025 zijn deze kinderen aangetroffen in een woning in [Land], tezamen met hun biologische ouders. Verweerder is daarbij aangehouden als biologische vader van deze kinderen en wordt ervan verdacht de kinderen te hebben onttrokken aan het wettelijk gezag. Verweerder is in voorlopige hechtenis genomen en hij verblijft sindsdien in de gevangenis in [Plaats].
2.7 Omdat verweerder alleen kantoor houdt, heeft de deken zijn waarnemer, mr, H. verzocht om de praktijk waar te nemen.
3 VERZOEKEN
Verzoek op grond van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet (schorsing in de uitoefening van de praktijk)
3.1 De deken verzoekt de raad om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60ab lid 2 Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen omdat hij vanaf 1 april 2025 in bewaring is gesteld en zich thans in voorlopige hechtenis bevindt.
Verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet (schorsing in de uitoefening van de praktijk)
3.2 De deken verzoekt om verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet te schorsen in de uitoefening van de praktijk. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de deken – kort gezegd – in haar schriftelijke verzoek naar voren gebracht dat de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (in verband met zijn privésituatie) in combinatie met de ernst van het (strafrechtelijk) incident waarvan verweerder wordt verdacht en de zorgen over de wijze waarop verweerder zijn praktijk (financieel) voerde in de maanden voorafgaand aan zijn aanhouding, een schorsing van verweerder in de uitoefening van de praktijk rechtvaardigt.
3.3 Op de zitting van de raad heeft de deken aangevoerd dat door de gang van zaken, waarbij verweerder dossiers heeft gearchiveerd, zijn kinderen heeft meegenomen en hij zich in [Land] wilde vestigen, moet worden geconcludeerd dat verweerder niet op een behoorlijke manier zijn praktijk nog kan voeren.
Verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet (voorziening met betrekking tot de praktijkoefening)
3.4 De deken verzoekt de raad ook om een voorziening te treffen, te weten dat verweerder verplicht is om mr. H., de waarnemer van verweerder, de toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de dossiers zich bevinden, teneinde in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen te nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn. Daarnaast verzoekt de deken om een voorziening te treffen zodat de dossiers, in overleg met de cliënten van verweerder, kunnen worden ondergebracht bij andere advocaten en mr. H. gemachtigd is alle voorzieningen te treffen die zij nodig acht, zo nodig in overleg met de deken. Daarbij verzoekt de deken om te bepalen dat de kosten van de waarneming door mr. H. ten laste van verweerder kunnen worden gebracht.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen het verzoek als bedoeld in artikel 60ab lid 2 geen verweer gevoerd. Hij refereert zich wat dat betreft aan het oordeel van de raad.
4.2 Met betrekking tot het verzoek tot schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet heeft verweerder aangevoerd dat hij het gezag over zijn kinderen had en dat er daarom in zijn ogen geen sprake was van een onttrekking aan het wettelijke gezag. Van een gedraging die de maatschappelijke orde heeft geschokt is dan ook geen sprake, aldus verweerder.
5 BEOORDELING
Verzoek op grond van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet (schorsing in de uitoefening van de praktijk)
5.1 De raad kan een advocaat op grond van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk, indien die advocaat zich in voorlopige hechtenis bevindt.
5.2 De raad stelt op grond van de (niet betwiste) feiten vast dat verweerder zich in voorlopige hechtenis bevindt. Het is op dit moment niet duidelijk hoe lang verweerder nog in hechtenis zal verblijven. Gelet op deze omstandigheden zal de raad het verzoek van de deken toewijzen en verweerder met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van zijn praktijk als advocaat voor de duur van zijn vrijheidsbeneming.
Verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet (schorsing in de uitoefening van de praktijk)
5.3 Op grond van artikel 60b lid 1 Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen.
5.4 De raad constateert dat de deken verschillende omstandigheden aan dit verzoek ten grondslag heeft gelegd, maar dat zij in het bijzonder het handelen van verweerder dat heeft geleid tot de aanhouding en de voorlopige hechtenis van verweerder van belang acht om verweerder ook op grond van artikel 60b Advocatenwet een schorsing op te laten leggen. Vóór dat handelen heeft de deken dit verzoek immers niet ingediend en op de zitting van de raad heeft zij ook aangegeven dat verweerder met alles meewerkte, geen klachten van zijn cliënten had en dat in januari/februari van dit jaar het goed met hem leek te gaan.
5.5 Met betrekking tot dit handelen van verweerder neemt de raad in aanmerking dat raad hierover slechts beperkte informatie heeft. Verder acht de raad van belang dat verweerder de tegen hem ontstane verdenking (deels) lijkt te betwisten en dat de raad hem hierover niet heeft kunnen horen. De raad kan daarom niet vaststellen wat verweerder heeft gedaan, wat zijn motieven daarbij zijn geweest en in hoeverre deze omstandigheden van invloed zijn op de praktijkvoering van verweerder. Ook weegt de raad mee dat verweerder tot zijn aanhouding de met de deken gemaakte afspraken is nagekomen en hij heeft meegewerkt aan de verzoeken van de deken.
5.6 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat op dit moment in onvoldoende mate is gebleken dat verweerder – als hij weer op vrije voeten is – niet in staat is om zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Dat betekent dat het verzoek tot schorsing als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet wordt afgewezen.
Verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet (voorziening met betrekking tot de praktijkoefening)
5.7 De raad is gelet op de hierboven genoemde omstandigheden van oordeel dat de door de deken verzochte voorziening wel noodzakelijk is. Verweerder heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd. Dat betekent dat de raad zal bepalen dat verweerder verplicht is om zijn waarnemer mr. H. de toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de dossiers zich bevinden, teneinde in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen te nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn. Mr. H. mag - in overleg met de cliënten van verweerder - de dossiers onderbrengen bij andere advocaten en is gemachtigd om alle voorzieningen te treffen die zijn nodig acht, zo nodig in overleg met de deken. De kosten van de waarneming door mr. H. worden ten laste van verweerder gebracht.
BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek van de deken op grond van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet toe en schorst verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van zijn praktijk als advocaat voor de duur van zijn vrijheidsbeneming;
- wijst het verzoek van de deken op grond van artikel 60b Advocatenwet om verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn praktijk te schorsen af;
- wijst het verzoek van de deken op grond van artikel 60b Advocatenwet om een voorziening met betrekking tot de praktijkvoering te treffen toe;
- treft als voorziening dat verweerder verplicht is om zijn waarnemer mr. H. de toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de dossiers zich bevinden, teneinde in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen te nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn. Mr. H. mag - in overleg met de cliënten van verweerder - de dossiers onderbrengen bij andere advocaten en is gemachtigd om alle voorziening te treffen die zij nodig acht, zo nodig in overleg met de deken. De kosten van de waarneming door mr. H. worden ten laste van verweerder gebracht.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers en M.M.
Kuyp, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 6 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 mei 2025