ECLI:NL:TADRARL:2025:114 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-739/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:114
Datum uitspraak: 22-04-2025
Datum publicatie: 23-04-2025
Zaaknummer(s): 24-739/AL/OV
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft in procedures opgetreden als advocaat van de wederpartij van klaagster. Naar het oordeel van de raad is klaagster deels niet-ontvankelijk omdat een deel van haar verwijten te laat zijn ingediend of omdat zij daarbij geen eigen belang heeft. De verdere verwijten zijn naar het oordeel van de raad ongegrond. Klaagster heeft veel stukken overlegd zonder duidelijk te maken welk stuk dient voor welke stelling. Verweerder mocht afgaan op de van zijn cliënt(en) verkregen informatie zonder nader onderzoek. Als partijdig advocaat kon hij ook de standpunten innemen en wijzigen door voortschrijdend inzicht zoals door hem namens zijn cliënt(en) gedaan. Klaagster heeft in die procedures tegen de door verweerder aangevoerde feiten en stellingen ook verweer kunnen voeren. Verweerder mocht namens zijn cliënten het wrakingsmiddel inzetten zoals hij dat heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerder op enigerlei wijze de belangen van klaagster heeft geschaad.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 22 april 2025
in de zaak 24-739/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 26 oktober 2023, aangevuld op 30 november 2023 en 4 en 28 december 2023, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 14 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2276350 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2025. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

1.5 De raad heeft geen kennis genomen van de aanvullende stukken van klaagster van 28 december 2024. Deze aanvullende stukken zijn in strijd met het bepaalde in artikel 2.4.2. van het Landelijk Procesreglement te laat ingediend. Op 6 januari 2025 is door de griffier namens de raad aan partijen bericht dat die stukken niet in behandeling worden genomen. Ondanks bezwaar van klaagster tijdens de zitting van de raad tegen genoemde beslissing van 6 januari 2025 is de raad daarop niet teruggekomen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Tussen klaagster en de heer B, haar ex-echtgenoot, hebben verschillende procedures plaatsgevonden.

2.2 Klaagster en de heer B hadden diverse vennootschappen, waaronder B B.V. Beiden houden van deze vennootschap 50% gewone aandelen en ieder heeft één prioriteitsaandeel. Het bestuur van B B.V. wordt gevormd door de heer B en de heer A. B B.V. is enig aandeelhouder en statutair bestuurder van A/B F B.V.

2.3 In 2000 is de vennootschap onder firma B VOF opgericht. Deze VOF bestaat uit zeven vennoten, waaronder B B.V., de Stichting K en de heer B.

Kwestie De W

2.4 Van de op 20 mei 1999 opgerichte Stichting Natuurbehoud De W. (hierna: De W) zijn klaagster en de heer B ieder bestuurslid. Een derde bestuurslid is nooit benoemd. Rond die periode hebben De W, klaagster en de heer B een perceel cultuurgrond in A in eigendom verkregen (hierna: het perceel). De W is van dat perceel voor 98/100 deel eigenaar, klaagster en de heer B zijn ieder voor 1/100 eigenaar.

2.5 In 2018 heeft een procedure plaatsgevonden tussen klaagster en de heer B. Daarbij was onder andere de verdeling van eigendommen na hun echtscheiding onderwerp van geschil, waaronder ook de verdeling van De W.

2.6 Op 24 januari 2020 heeft verweerder zich namens De W en de heer B tot klaagster gewend. In zijn brief heeft hij gesteld dat zijn cliënten bezwaar maken tegen het ontginnen door klaagster van het perceel waarvan klaagster en de heer B gezamenlijk eigenaar zijn. Aan klaagster is nadrukkelijk in overweging gegeven om binnen zeven dagen na de brief terug te treden als bestuurder van De W omdat klaagster in strijd zou hebben gehandeld met de doelstelling van de stichting. Bij gebreke daarvan heeft verweerder alvast namens de heer B en De W aangekondigd de rechtbank te zullen verzoeken om over te gaan tot schorsing en ontslag van klaagster als bestuurder.

2.7 Op 3 februari 2020 is De W ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel met alleen de heer B als bestuurder.

2.8 Op 9 april 2020 heeft verweerder namens De W en de heer B een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Almelo met het verzoek klaagster te ontslaan als bestuurder.

2.9 Bij vonnis van 7 juli 2020 heeft de rechtbank De W niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en het door de heer B verzochte afgewezen op de grond dat een (ernstig) verstoorde verhouding tussen klaagster en de heer B niet voldoende is voor een ingrijpende maatregel als ontslag als bestuurder van De W. Dit vonnis is bekrachtigd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2021.

Kwestie B B.V. en A/B F B.V. en B VOF

2.10 Klaagster, bijgestaan door mr. M, is een kort geding gestart tegen B B.V. en A/B F B.V en de directeuren, de heer B en de heer A. Klaagster heeft daarin gevorderd gedaagden te veroordelen tot het verstrekken van informatie over en afgifte van stukken van beide vennootschappen. Verweerder heeft in dit kort geding opgetreden namens de vier gedaagden.

2.11 Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2018 is een deskundige door de voorzieningenrechter van de rechtbank benoemd om onder meer de jaarrekeningen over 2011 tot en met 2017 van B B.V. en A/B F B.V. vast te stellen.

2.12 De heer B heeft voor 18 september 2018 een oproep gedaan voor een aandeelhoudersvergadering van B B.V. en A/B F B.V. Daarbij waren aanwezig klaagster, de heer B, en verweerder namens de beide vennootschappen aanwezig. Ook was een derde persoon daarbij aanwezig die door klaagster gemachtigd was op één gewoon aandeel. De heer A was niet aanwezig. Verweerder is toen, ondanks bezwaren van klaagster, stemgemachtigd op één aandeel van de heer B. Verweerder is ook aangesteld als notulist.

2.13 Tijdens deze vergadering zijn de beloning aan de heer B over de jaren 2011 tot en met 2017 en de vaststelling van de jaarrekeningen van 2011 tot en met 2017 in stemming gebracht. Zowel de heer B als verweerder hebben over de beloning en de vaststelling van de jaarrekeningen allebei één stem uitgebracht. Wegens staking van de stemmen - klaagster en de gemachtigde derde hebben tegengestemd - zijn de voorstellen uiteindelijk niet goedgekeurd.

2.14 Op 23 juli 2021 heeft de deskundige in zijn rapport onder meer vastgesteld dat er nog veel onzekerheden waren en geconstateerd dat bepaalde informatie niet was verstrekt en dat daardoor zijn opdracht nog niet kon worden afgerond.

2.15 Verweerder heeft ook opgetreden in een procedure tussen B B.V., A/B F B.V., de heer B, B V.O.F. en stichting K (hierna: B c.s.) tegen klaagster. In deze procedure heeft B c.s. toegang tot bestanden en afgifte van de originele administratie gevorderd.

2.16 Door B c.s. is conservatoir beslag gelegd op circa tien miljoen bestanden. Die bestanden zijn in bewaring gegeven bij DigiJuris B.V.

2.17 De rechtbank Almelo heeft de vordering van B c.s. om toegang te krijgen tot de bestanden bij tussenvonnis van 6 juli 2022 afgewezen.

2.18 Op 31 augustus 2022 heeft de rechtbank Overijssel het tussenvonnis van 6 juli 2022 bevestigd ten aanzien van bovenstaande onderdelen. Dit vonnis is op 1 augustus 2023 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd. Hiertegen is cassatie ingesteld.

2.19 Op 13 januari 2023 heeft klaagster BB.V, A/B F B.V. en de heer B gedagvaard. In die procedure heeft klaagster onder meer gevorderd dat gedaagden overgaan tot verstrekking van een kopie van een geluidsopname van de vergadering van aandeelhouders op 18 september 2018.


Kwestie G/N

2.20 Klaagster, bijgestaan door mr. M, heeft ook een geschil met G en N over de doorhaling van een hypotheek en over een vordering van klaagster op G en N. Verweerder is hierbij betrokken als advocaat van G en N, die worden bijgestaan door de heer B als hun financieel adviseur.

2.21 Op 1 mei 2023 heeft in deze procedure een zitting plaatsgevonden bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

2.22 Op 4 mei 2023 heeft verweerder namens zijn cliënten het Gerechtshof gewraakt. Verweerder heeft tijdens de behandeling van de wrakingskamer op 14 juni 2023 onder meer als grond voor de wraking het volgende aangevoerd:
Het is een glijdende schaal geweest, maar hét moment is als de voorzitter vraagt of ik ook voor B optreedt. En als ik dat uitleg dat hij er dan op doorgaat en ten onrechte zegt dat ik ook met de belangen van B bezig ben, en dat hij suggereert dat er een conflicterend belang speelt.
De gewraakte voorzitter heeft in de wraking berust, de overige twee raadsheren niet.

2.23 Op 28 juni 2023 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof beslist dat het verzoek van verweerder namens zijn cliënten niet-ontvankelijk is.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de financiële belangen van klaagster onnodig en door nodeloos ingewikkelde procedures te schaden door:

a) in de kwestie De W in strijd met de waarheid ongefundeerde standpunten in te nemen en onbevoegd te handelen.

Toelichting: Verweerder heeft namens de heer B gevorderd dat klaagster de helft van de waarde van het perceel aan de heer B moet betalen, terwijl hij wist of kon weten dat dat perceel in eigendom aan klaagster toebehoort. Daarnaast heeft verweerder ten overstaan van het Gerechtshof tijdens de zitting op 25 oktober 2022 in strijd met de waarheid verklaard dat hij het vonnis van 15 augustus 2018 niet kende. Klaagster heeft dat vonnis als productie in de kort geding procedure met zitting op 13 september 2018 overlegd. Verweerder trad daarin toen op namens alle gedaagden. Ten onrechte heeft verweerder ook gesteld dat klaagster het vonnis van 15 augustus 2018 in het geding had kunnen brengen, wat zij dus al had gedaan. Verweerder was daarnaast onbevoegd om als gemachtigde namens De W op te treden en heeft ten onrechte een verzoek tot ontslag van klaagster als bestuurder van De W ingediend. Verweerder heeft klaagster daarnaast ten onrechte beschuldigd een valselijke voorstelling van zaken te geven, waardoor verweerder klaagster ten onrechte op kosten heeft gejaagd;

b) in de kwestie B B.V. en A/B F en B VOF onbevoegd op te treden en de belangen van klaagster in die geschillen ernstig te schaden.

Toelichting: Verweerder heeft zich gesteld als gemachtigde van deze vennootschappen zonder vooraf verkregen goedkeuring van alle prioriteitsaandeelhouders en aldus onbevoegd vorderingen ingesteld tegen klaagster. Verweerder is door de heer B gemachtigd op één prioriteitsaandeel en heeft op grond daarvan tijdens de aandeelhoudersvergadering op 18 september 2018 ten nadele van klaagster met de heer B meegestemd. Verweerder heeft ook in strijd gehandeld met de wettelijke en statutaire bepalingen omdat bij het staken van stemmen van de prioriteitsaandeelhouders een deskundige had moeten worden benoemd. Verweerder heeft in strijd met de waarheid ook gesteld dat aan klaagster geen stemrecht toekwam. Verweerder heeft daarnaast in de verschillende procedures aantoonbaar onjuiste standpunten ingenomen en feitelijk onjuiste beweringen van de heer B klakkeloos gevolgd. Het door verweerder onbevoegd gelegde beslag op de bestanden onder DigiJuris was bovendien onrechtmatig waarbij verweerder ook nog buiten het beslagverlof is getreden. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat de beslagen bestanden eigendom zijn van de heer B. De door verweerder gegeven opdracht aan DigiJuris tot selectie en het beslag op de geselecteerde bestanden was eveneens onrechtmatig. Verweerder weigert ten onrechte om DigiJuris te berichten dat het beslag van rechtswege is vervallen en de bestanden op de gegevensdragers vernietigd zouden moeten worden;

c) in het geschil met G/ N standpunten in het belang van de heer B in te nemen waarbij geen belang voor G/N was.

Toelichting: Volgens klaagster waren G/N wel bereid een compromis met klaagster te sluiten maar was de heer B, die erbij betrokken was als hun financieel adviseur en die bovendien verweerder betaalde, daarop tegen. Verweerder heeft alleen in het belang van de heer B gehandeld door zich niet in te spannen voor een oplossing. Ook het Gerechtshof heeft verweerder bevraagd over zijn onpartijdigheid, zoals blijkt uit het wrakingsverzoek. Die wraking was ook onnodig en heeft klaagster in haar belang geschaad.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt voorop dat hij van veel van de door klaagster gemaakte verwijten niet begrijpt wat hem concreet wordt verweten zodat hij daartegen ook geen verweer kan voeren. Ook worden hem verwijten gemaakt in kwesties waarbij hij niet betrokken is geweest, zoals de echtscheiding tussen klaagster en de heer B. Verweerder betwist dat hij op enigerlei wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en de belangen van klaagster bewust heeft willen schaden of heeft geschaad. In het geval de civiele rechter anders oordeelt dan het door verweerder ingenomen standpunt namens zijn cliënt, dan is daardoor nog geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, aldus verweerder.

4.2 Ten aanzien van de meer concrete verwijten heeft verweerder onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.3 De heer B heeft als de enig ingeschreven bestuurder van De W de opdracht aan verweerder verstrekt om voor De W op te treden in de betreffende procedure tegen klaagster. Verweerder betwist dat hij optrad namens de heer B. Verweerder betwist verder dat hij opzettelijk onjuiste mededelingen zou hebben gedaan zoals hem wordt verweten. Ook heeft hij geen ongefundeerde of kwetsende uitlatingen over klaagster gedaan. Hij mocht afgaan op de van zijn cliënten verkregen informatie. In de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 15 augustus 2018 was hij niet de advocaat van zijn huidige cliënten, zodat hem geen verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel b)

4.4 Voor zover klaagster klaagt over het optreden van verweerder tijdens de vergadering van aandeelhouders op 18 september 2018 of de afgifte van vermeende geluidsopnames daarvan moet zij niet-ontvankelijk worden verklaard omdat zij daarover te laat heeft geklaagd. Daarnaast is aan de rechter het verzoek tot afgifte van een geluidsopname van die vergadering voorgelegd, zodat daarover al civielrechtelijk wordt geoordeeld.

4.5 Omdat sprake was van een kort geding was bij wijze van uitzondering op artikel 11 van de statuten van B B.V. geen goedkeuring vereist van de prioriteitsaandeelhouders. Los daarvan waren de cliënten van verweerder van mening dat artikel 11 van de statuten ook niet geldt in rechtszaken waarin een prioriteitsaandeelhouder is betrokken zoals in dit geval. Een deskundige benoemen was volgens verweerder op grond van de statuten niet verplicht bij het staken van stemmen.

4.6 Volgens verweerder is het aan de civiele rechter om over de ontvankelijkheid van onder meer de heer B en/of de vennootschappen te oordelen en niet aan de tuchtrechter. Ook over de vorderingen en de rechtmatigheid van het beslag is het oordeel voorbehouden aan de civiele rechter. Met de door hem namens zijn cliënten ingenomen standpunten, hoewel soms op het scherpst van de snede, is hij binnen de grenzen van het toelaatbare gebleven. Hij heeft zich daarbij niet grievend of onjuist over klaagster uitgelaten en een pleitbaar standpunt ingenomen.

4.7 Verweerder betwist dat hij onbetamelijk heeft gehandeld. Hij heeft als partijdige belangenbehartiger een processtrategie met zijn cliënt(en) afgesproken en daarbij voldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde (financiële) belangen van klaagster. Hij mocht daarbij afgaan op de mededelingen van zijn cliënt, zo ook ten aanzien van de ontvangst van lege dozen volgens zijn cliënt. Hij heeft zijn werkzaamheden in opdracht van zijn cliënt(en) gedaan en kan daarover in verband met zijn geheimhoudingsplicht niets melden.

Klachtonderdeel c)

4.8 Verweerder heeft alleen in hoger beroep opgetreden namens G/N en uitsluitend hun belangen behartigd. Een vergelijk met klaagster bleek niet mogelijk vanwege aanvullende eisen van haar kant.

4.9 Tijdens de zitting bij het Gerechtshof heeft hij door de voorzitter daarnaar gevraagd kenbaar gemaakt dat hij in die zaak niet optrad voor de heer B. De partijdige suggestie die toen werd gewekt, was aanleiding om het Gerechtshof namens zijn cliënten te wraken. De voorzitter van het Gerechtshof heeft in de wraking berust. Dit rechtsmiddel is terecht door verweerder ingezet. Dat de procedure daardoor zo uitgebreid is geworden, kan hem niet worden aangerekend.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verstreken zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van die informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).

5.2 Alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht om hierover een klacht in te dienen. Dit staat in de Advocatenwet. Als het in het algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen.

5.3 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a) en b)

5.4 Klaagster heeft op 26 oktober 2023 bij de deken haar klacht over verweerder ingediend. Voor zover klaagster in deze klachtonderdelen klaagt over het optreden van verweerder in de periode vóór 26 oktober 2020 heeft zij daarover naar het oordeel van de raad te laat geklaagd, want dat is gebeurd buiten de driejaarstermijn zoals genoemd in artikel 46g lid 1 Advocatenwet. In zoverre worden klachtonderdelen a) en b) door de raad niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van de verwijten van de periode ná 26 oktober 2020 overweegt de raad als volgt.

5.5 De raad stelt voorop dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van een verwijt dat de klagende partij maakt aan het adres van een verwerend advocaat. Het alleen poneren van verwijten is onvoldoende. Pas als een begin van een onderbouwing door de klagende partij is geleverd, is het voor de verwerend advocaat mogelijk om daar gemotiveerd verweer tegen te voeren en dat met stukken te onderbouwen.

5.6 De raad is van oordeel dat klaagster niet heeft voldaan aan de verplichting om de door haar in deze klachtonderdelen gemaakte verwijten duidelijk en overzichtelijk te maken. Verweerder is daardoor in zijn verweer benadeeld. Klaagster heeft op detailniveau aangevoerd wat verweerder in haar optiek niet juist heeft gedaan. Zij heeft een groot aantal stukken overgelegd zonder duidelijk te maken welk stuk ter onderbouwing dient voor welke stelling. Het onderzoek van de raad strekt niet zover dat de raad ambtshalve uitzoekt welke bewijsstukken ten grondslag liggen aan welke verwijten en waarom daar verwijtbaar handelen van verweerder uit zou volgen. Deze klachtonderdelen zijn dus grotendeels onvoldoende gericht en concreet onderbouwd door klaagster.

5.7 Verweerder mocht naar het oordeel van de raad afgaan op van zijn cliënt(en) verkregen informatie zonder nader onderzoek. Als partijdig advocaat kon hij ook de standpunten innemen en wijzigen door voortschrijdend inzicht zoals door hem namens zijn cliënt(en) gedaan. Klaagster heeft in die procedures tegen de door verweerder aangevoerde feiten en stellingen ook verweer kunnen voeren.

5.8 Het inhoudelijke oordeel over civiele geschilpunten, waaronder de bevoegdheidskwesties of juistheid van een standpunt of relevantie van een vordering of rechtmatigheid van beslag, is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 5.3 genoemde tuchtrechtelijke maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de raad echter niet gebleken. Feiten of omstandigheden waaruit dat zou kunnen volgen, zijn niet gesteld of gebleken.

5.9 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster gehandeld. De raad zal de klachtonderdelen a) en b) in zoverre dan ook ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.10 Voor zover verweerder niet het belang van zijn cliënten G/N maar het belang van de heer B voorop zou hebben gesteld, zoals klaagster hem verwijt, is het niet aan klaagster maar aan de cliënten van verweerder om daarover te klagen. Klaagster heeft daarbij geen eigen rechtstreeks belang. Klaagster is in zoverre niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).

5.11 De raad is uit de stukken en de verklaringen op de zitting niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van G/N de grenzen van het betamelijke heeft overschreden als advocaat van de wederpartij van klaagster. Dat hij het gerechtshof namens zijn cliënten heeft gewraakt kan hem tuchtrechtelijk niet worden verweten. Het is de strategische keuze van een advocaat om een dergelijk rechtsmiddel in overleg met de cliënt in te zetten. Alleen in het geval van misbruik van een rechtsmiddel kan dat in omstandigheden aan een advocaat tuchtrechtelijk worden verweten. Daarvan was echter geen sprake.

5.12 Gelet op de inhoud van het klachtdossier en de verklaringen op de zitting is de raad van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verweerder met betrekking tot dit klachtonderdeel de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dat betekent dat klachtonderdeel c) voor het overige ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond, zoals hiervoor is overwogen;
- verklaart klachtonderdeel c) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond, zoals hiervoor is overwogen.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Mok, M.H. Pluymen, S.H.G. Swennen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.

Griffier Voorzitter


Verzonden op : 22 april 2025