ECLI:NL:TADRARL:2025:11 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-595/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 17-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-595/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing. Klacht advocaat tegen medeadvocaat. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar in strijd met gedragsregel 21 lid 1 gehandeld door niet gelijktijdig een afschrift van haar uitstelverzoek aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg naar de advocaat van de wederpartij te sturen. Deze gedragsregel kan niet opzij worden gezet door een bepaling in het Reglement van orde van de Regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg. De door verweerster gestelde omstandigheid dat het de in tuchtprocedures gebruikelijke werkwijze is maakt niet dat de gedragsregel niet van toepassing is. Klacht deels niet-ontvankelijk, deels gegrond. Geen maatregel. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 13 januari 2025
in de zaak 24-595/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
gemachtigde: mr. N.A.M.E.C. Fanoy
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 februari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 12 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2315711/MK/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 november 2024. Daarbij waren klager en verweerster, vergezeld door haar gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager en verweerster hebben ieder voor hun cliënten een procedure gevoerd bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle (hierna: het RGT).
2.2 Verweerster heeft bij brief van 5 februari 2024 het RGT verzocht om voor de tweede maal uitstel te verlenen voor het indienen van een verweerschrift. Verweerster heeft deze brief niet per gelijke post in afschrift aan klager gezonden. Het RGT heeft het uitstelverzoek gehonoreerd.
2.3 Klager heeft bij e-mail van 9 februari 2024 verweerster verzocht om een afschrift van haar verzoek om uitstel. Verweerster heeft in reactie hierop bij e-mail van dezelfde dag haar uitstelverzoek aan klager gezonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich ten onrechte rechtstreeks middels een schrijven te wenden tot het RGT
zonder gelijktijdig een afschrift hiervan aan klager te sturen.
Toelichting
Het uitstelverzoek, dat verweerster op verzoek van klager alsnog aan hem heeft gezonden,
bleek een inhoudelijke stellingname te bevatten. Deze heeft klager niet kunnen weerspreken,
omdat het uitstel toen al door het RGT was verleend. Het standpunt van verweerster
dat zij op grond van het Reglement van orde van de Regionale Tuchtcolleges voor de
Gezondheidszorg (hierna: het Reglement) niet gelijktijdig een afschrift van haar brief
aan klager hoefde te sturen, is in strijd met gedragsregel 21 lid 1. Er was geen sprake
van de in lid 2 van gedragsregel 21 genoemde uitzondering.
b) bij het verstrekken van informatie aan het RGT geen, althans onvoldoende,
rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van anderen door zich niet te
houden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Toelichting
Verweerster heeft in haar uitstelverzoek zaaknummers en de namen van twee andere
cliënten van klager in een andere tuchtprocedure bij het RGT genoemd. Dat is een schending
van de AVG en in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Voorts
is het geen handelen dat een advocaat betaamt.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter
bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat
verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven
normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen
of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de
tuchtrechter de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid,
zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels beogen invulling te
geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een
behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet
en niet aan de gedragsregels. De gedragsregels kunnen, gezien ook het open karakter
van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Het optreden van verweerster
dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdeel a)
5.2 Vaststaat dat verweerster van haar uitstelverzoek bij brief van 5 februari
2024 niet gelijktijdig een afschrift aan klager heeft gezonden. Ingevolge gedragsregel
21 lid 1 is het uitgangspunt dat het een advocaat niet geoorloofd is zich in een aanhangig
geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter te wenden
aan wiens oordeel een zaak is onderworpen, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige
toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij
en zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft daarop te reageren. Handelen
in strijd met deze gedragsregel is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat
niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.
5.3 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in deze tuchtprocedure niet gelijktijdig een afschrift naar de advocaat van de wederpartij hoefde te sturen, omdat op grond van artikel 5 lid 1 van het Reglement het secretariaat van het RTG zorgdraagt voor doorzending van stukken die een partij bij het RGT heeft ingediend. Verweerster heeft hieraan toegevoegd dat dit bij tuchtprocedures de binnen de beroepsgroep gebruikelijke werkwijze is en dat zij geen advocaat in het tuchtrecht kent die dit anders doet.
5.4 Naar het oordeel van de raad had klager als advocaat van de wederpartij een gerechtvaardigd belang om zo snel mogelijk kennis te kunnen nemen van het uitstelverzoek, zodat hij hierop desgewenst had kunnen reageren voordat de tuchtrechter een beslissing nam op het verzoek van verweerster. Dit belang wordt gediend met een gelijktijdige verzending van een afschrift van het uitstelverzoek aan de advocaat van de wederpartij, zoals omschreven in gedragsregel 21 lid 1 en kan naar het oordeel van de raad niet opzij worden gezet door de bedoelde bepaling in het Reglement. Ook de door verweerster gestelde (en overigens door klager niet weersproken) omstandigheid dat het gebruikelijk is om in tuchtprocedures niet gelijktijdig een afschrift aan de advocaat van de wederpartij te sturen maakt niet dat de gedragsregel niet van toepassing is. De raad acht het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster in strijd met gedragsregel 21 lid 1 heeft gehandeld en zal klachtonderdeel a) om die reden gegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel b) dat zij in strijd met de
AVG heeft gehandeld doordat zij in haar uitstelverzoek de namen en zaaknummers heeft
genoemd van twee andere cliënten van klager in een andere tuchtprocedure.
5.6 De raad oordeelt als volgt. De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, maar slechts voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belangen is getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. De klacht van klager is ingediend ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van zijn in het uitstelverzoek genoemde cliënten. De raad is echter niet gebleken van enig eigen, rechtstreeks belang van klager. Klachtonderdeel b) zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Klachtonderdeel a) is gegrond. Voor oplegging van een maatregel ziet de raad echter geen aanleiding. Zoals door klager niet is weersproken, is het binnen de beroepsgroep gebruikelijk om in procedures voor de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg correspondentie aan het tuchtcollege niet in afschrift aan de advocaat van de wederpartij te zenden. Dit was voor verweerster de reden voor haar handelen, niet om bewust informatie voor klager achter te houden, hetgeen klager overigens ook niet heeft gesteld. Verweerster heeft in reactie op het verzoek van klager direct dezelfde dag nog het uitstelverzoek aan klager gemaild. Verder is van belang dat verweerster tijdens de zitting van de raad heeft aangegeven dat zij heeft gehandeld zoals dat gebruikelijk is binnen haar beroepsgroep, maar dat zij een andersluidend oordeel van de raad ter harte zal nemen. Om deze redenen voert het naar het oordeel van de raad te ver om verweerster een maatregel op te leggen.
6.2 Nu geen maatregel zal worden opgelegd, zal verweerster gelet op artikel 48ac Advocatenwet niet in de proceskosten worden veroordeeld.
7 GRIFFIERECHT
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, A.E. Mulder, M.H. Pluymen en G.W. Roest, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 13 januari 2025