ECLI:NL:TADRARL:2025:108 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-037/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:108 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-04-2025 |
Datum publicatie: | 17-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-037/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft zich niet gesteld in een door de ex partner van klager ingestelde vordering tot verdeling van de gezamenlijke woning. Nadat de vordering van de vrouw was toegewezen heeft verweerder tijdig verzet ingesteld, maar hij heeft verzuimd het verzet in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Klager is vervolgens in het verzet niet ontvankelijk verklaard. Als gevolg van een en ander heeft klager zijn woning moeten (terug)verkopen aan de woningbouwvereniging. Hij huurt deze woning nog steeds, maar tegen hogere kosten dan zijn eerdere de hypotheeklasten. Naar het oordeel van de raad getuigt het geheel van feiten van een gebrek aan deskundigheid die een advocaat niet betaamt. De overtreding raakt aan de kernwaarde deskundigheid. Berisping |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 14 april 2025
in de zaak 25-037/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
gemachtigde:
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2024 KNN074 / 2349943 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 februari 2025. Daarbij was klager aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft de raad laten weten niet op de zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. De raad heeft ook kennisgenomen van de e-mail van 21 februari 2025 van [gemachtigde verweerder] namens verweerder.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan bij verschillende procedures na het uiteengaan van klager en zijn ex-partner (hierna: de vrouw).
2.2 Klager en de vrouw waren gezamenlijk eigenaar van een woning. In 2023 heeft verweerder met de advocaat van de vrouw gecorrespondeerd over de verdeling van de woning van klager en de vrouw, waarbij het standpunt was dat klager de woning wilde overnemen en ook kon financieren. Omdat het overleg niet leidde tot afspraken is verweerder begonnen met het opstellen van een dagvaarding. Op 29 september 2023 heeft verweerder zijn bijstand aan klager in de kwestie rondom taxatie en verkoop van de woning schriftelijk bevestigd. Nog voordat de dagvaarding namens klager uitgebracht was, heeft de vrouw klager gedagvaard en de rechtbank vervangende machtiging gevraagd tot verkoop van de woning aan de woningbouwvereniging.
2.3 Verweerder heeft in verband met deze procedure een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie opgesteld. Verweerder heeft echter verzuimd zich te stellen, waarna de rechtbank bij vonnis van 9 augustus 2023 de vordering van de vrouw bij verstek heeft toegewezen.
2.4 Op 6 september 2023 is namens klager een verzetdagvaarding (met een reconventionele vordering) aan de vrouw betekend. Op 8 september 2023 heeft verweerder de verzetdagvaarding bij de rechtbank aangebracht. Op 7 december 2023 is de zaak mondeling behandeld.
2.5 Bij vonnis van 24 april 2024 heeft de rechtbank klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet, omdat het verzet niet was ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Daarmee is vast komen te staan dat het verstekvonnis gezag van gewijsde heeft gekregen en de aan de vrouw verleende vervangende machtiging vast stond. Hiermee kon de rechtbank de spiegelbeeldige reconventionele vordering van klager niet meer toewijzen.
2.6 Op 25 april 2024 heeft verweerder het vonnis naar klager gestuurd met de volgende mededeling:
“(…) De inhoud is verwacht en hebben we al eerder besproken. Het is jammer dat het zo is afgelopen.”
2.7 De woning is verkocht en overgedragen aan de woningbouwvereniging. Klager is als huurder in de woning blijven wonen.
2.8 Op 14 juni 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.
2.9 Bij e-mail van 4 juli 2024 heeft klager zijn opdracht aan verweerder opgezegd.
2.10 Bij brief van 25 juli 2024 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door beroepsfouten te maken.
3.2 Verweerder heeft verzuimd zich namens klager te stellen in de door de vrouw ingestelde procedure. Verweerder heeft vervolgens tijdig een verzetdagvaarding laten uitbrengen. Hij heeft echter verzuimd deze in te schrijven in het rechtsmiddelenregister, waarna klager in zijn verzet niet-ontvankelijk is verklaard.
3.3 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager direct op de hoogte gesteld van de situatie. Hij heeft klager uitgenodigd voor een gesprek en heeft toen zijn fout erkend en excuses gemaakt. Hij heeft klager geadviseerd een derde in te schakelen voor een aansprakelijkstelling.
4.2 Volgens verweerder heeft klager lang gewacht met het aansprakelijk stellen van verweerder. In de tussentijd deed klager nog een beroep op de bijstand van verweerder. Klager heeft vervolgens eerst een klacht ingediend bij de deken en daarna pas een aansprakelijkstelling verstuurd.
4.3 Volgens verweerder moet de kwestie civielrechtelijk worden afgewikkeld.
4.4 De raad zal het verweer hierna, voor zover van belang, verder bespreken.
5. BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De tuchtrechter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klacht
5.2 De raad verklaart de door verweerder ook erkende klacht gegrond.
5.3 Verweerder heeft verzuimd om zich te stellen in de door de vrouw ingestelde procedure die verdeling van de woning als inzet had. Hoewel dat onzorgvuldig is, is het een verzuim dat te herstellen valt. Verweerder is de voor herstel aangewezen weg ook ingeslagen; hij heeft tijdig een verzetdagvaarding uitgebracht en bij de rechtbank aangebracht. Hij heeft echter verzuimd om het verzet in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Dit is een voor klager fatale fout. Op grond van dit verzuim is klager in het verzet namelijk niet-ontvankelijk verklaard, kreeg het verstekvonnis gezag van gewijsde en is klagers woning aan de woningbouwvereniging verkocht. Met het geheel van fouten heeft verweerder de belangen van klager bij behoud van het eigendom van zijn woning ernstig veronachtzaamd. Klager is nu huurder van de woning die hij voorheen in eigendom had, waarbij de huurlast voor klager aanzienlijk hoger is dan de voorheen door hem betaalde hypotheeklast. Verzoeken aan de woningbouwvereniging om de verkoop ongedaan te maken en klager opnieuw eigenaar van de woning te laten zijn, zijn door de woningbouwvereniging afgewezen.
6. MAATREGEL
6.1 Naar het oordeel van de raad getuigt het geheel van feiten van een gebrek aan deskundigheid die een advocaat niet betaamt. Gelet op de ernst van de overtreding, die raakt aan de kernwaarde deskundigheid, vindt de raad de maatregel van berisping op zijn plaats. Klager heeft, zowel in het klachtdossier als in zijn mondelinge toelichting ter zitting, duidelijk en invoelbaar laten blijken hoe ingrijpend deze kwestie voor hem is en hoezeer hij hierdoor getroffen is. De raad wijst er echter op dat bij het bepalen van een maatregel de ernst van de overtreding maatgevend is en niet de ernst van de gevolgen van het nalaten van verweerder.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
- € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
- € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
- € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.K. Scholtens, S.J. de Vries en V.S.A.W. Wegter, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 april 2025