ECLI:NL:TADRARL:2025:106 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-925/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:106
Datum uitspraak: 14-04-2025
Datum publicatie: 17-04-2025
Zaaknummer(s): 24-925/AL/GLD
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder is tekortgeschoten in de behartiging van klagers belangen in een procedure bij de Commissie van Beroep van KiFiD. Verweerder heeft meermaals (fatale) termijnen laten verlopen, waarop hem is bericht dat de zaak niet verder zou worden behandeld. Daarop is hem toch een laatste mogelijkheid gegeven om alsnog te reageren. Die reactie was onvoldoende gemotiveerd, waarop de zaak alsnog buiten behandeling is gesteld. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde deskundigheid. Overige klachten ongegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 14 april 2025

in de zaak 24-925/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 1 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 11 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/20 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 februari 2025. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 10 januari 2025 (om 13:16 uur). De raad heeft geen kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 5 februari 2025, omdat deze stukken te laat zijn ingediend.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

De zaak betreffende bewind/mentorschap

2.1 Op 11 december 2019 heeft de kantonrechter de goederen die aan klager toebehoren onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand en een mentorschap ingesteld. De bewindvoerder/mentor van klager is [naam] (hierna: MW).

2.2 Klager heeft de rechtbank verzocht het bewind en mentorschap op te heffen, dan wel de bewindvoerder/mentor te ontslaan. Bij beschikking van 14 juli 2021 zijn deze verzoeken van klager afgewezen.

2.3 Klager heeft tegen deze beschikking (zelf) hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep is hij bijgestaan door mr. S, een toenmalig kantoorgenoot van verweerder.

2.4 Op 29 oktober 2021 stuurt mr. S het concept beroepschrift aan klager, met het verzoek om zijn reactie.

2.5 Bij beschikking van 28 juni 2022 heeft het gerechtshof de beschikking van 14 juli 2021 bekrachtigd. Uit die beschikking volgt dat klager tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2022 werd bijgestaan door mr. S én verweerder.

2.6 Op 22 september 2022 mailt mr. S aan klager dat zojuist is besproken dat er geen cassatie zal worden ingesteld.

2.7 Op 23 september 2022 stuurt klager een mail aan mr. S en verweerder waarin hij zijn ontevredenheid uit over verschillende punten. Op 23 oktober 2022 mailt klager nogmaals en schrijft hij dat hij nog geen reactie heeft op zijn eerdere e-mail. Ook heeft hij vragen over diverse zaken.

De WMO-zaak

2.8 Vanaf december 2021 is verweerder de belangen van klager in een WMO-zaak gaan behartigen.

2.9 Op 29 februari 2024 mailt klager aan de rechtbank (afdeling bestuursrecht) dat hij een klacht heeft ingediend tegen verweerder, dat verweerder zich zal terugtrekken als gemachtigde en om (verder) uitstel zal verzoeken. Klager stelt in zijn bericht aan de rechtbank onder meer:

“Zo heb ik bijvoorbeeld héél 2023 niets van hem mogen vernemen m.b.t. de in titel genoemde zaak en ontving ik pas op 27-01-2024 uw brief aan hem DD 12-12-2023. Uit die brief meen ik op te mogen maken dat er al vóór 12 december 2023 over een te plannen zitting is gecommuniceerd.”

Klager verzoekt de rechtbank hem alle correspondentie te doen toekomen en hem te informeren over de stand van zaken.

De zaak bij het KiFiD

2.10 Verweerder heeft klager ook bijgestaan bij het beroep tegen een beslissing van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD) in een kwestie tegen DAS over de vergoeding van de kosten rechtsbijstand.

2.11 Op 30 maart 2022 heeft de secretaris van de Commissie van Beroep van KiFiD aan verweerder geschreven:

“De koppeling voor het GC-procesdossier is u al op 23 december 2021 toegezonden. De absoluut uiterste termijn voor het indienen van de aanvullende beroepsgronden verliep op 29 maart 2022 om 23.59 uur. Uit uw e-mail d.d. 29 maart 2022 om 23.44 uur maak ik op dat u eerst op dat moment heeft geprobeerd het procesdossier te downloaden. Dat was zowiezo te laat geweest om nog tijdig de aanvullende beroepsgronden in te kunnen dienen.

Zoals u in onderstaande e-mailreeks kunt lezen bent u er diverse malen aan herinnerd dat u de termijn voor het indienen van de aanvullende beroepsgronden dreigde te laten verstrijken en is u eveneens diverse malen, reglementair én onreglementair, uitstel verleend voor het indienen van de aanvullende beroepsgronden in dit dossier. Bovendien is u op 1 maart 2022 uitdrukkelijk bericht dat geen verder uitstel zou worden verleend.

Uw beroep op artikel 6 EVRM gaat niet op nu de oorspronkelijk indieningstermijn voor de beroepsgronden 23 december 2021 was en er, ondanks het feit dat een beroepstermijn een fatale termijn is, diverse uitstellen voor indiening gegeven zijn, laatstelijk tot en met 29 maart 2022.

Ik moet u helaas berichten dat deze zaak verder niet in behandeling zal worden genomen.”

2.12 Op 6 april 2022 heeft de voorzitter van de Commissie van Beroep een beslissing gegeven. Aan klager is vervolgens een laatste gelegenheid gegeven om alsnog schriftelijk uiteen te zetten welke bezwaren hij heeft tegen de uitspraak van de Geschillencommissie en welke beslissing hij van de Commissie van Beroep verlangt.

2.13 Op 22 april 2022 heeft verweerder de gronden van het beroep kenbaar gemaakt.

2.14 Op 20 mei 2022 heeft de voorzitter van de Commissie van Beroep opnieuw een beslissing genomen. De voorzitter heeft vastgesteld dat het beroep verder buiten behandeling blijft. In de beslissing is onder andere het volgende opgenomen:

“1.3 De consument heeft niet gereageerd op de brief van de verzekeraar van 10 mei 2022, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld.

2. Behandelbaarheid van het beroep (…)

2.1 Bij zijn beslissing van 6 april 2022 heeft de voorzitter vastgesteld dat de consument in strijd met het geldende reglement niet in het beroepschrift en evenmin daarna heeft vermeld welke bezwaren hij heeft tegen de bestreden uitspraak van de Geschillencommissie en welke beslissing hij van de Commissie van beroep verlangt. (…)

Aan de consument is vervolgens een laatste gelegenheid gegeven om alsnog schriftelijk uiteen te zetten welke bezwaren hij heeft tegen de uitspraak van de Geschillencommissie en welke beslissing hij van de Commissie van Beroep verlangt. Hieraan is toegevoegd:

‘De voorzitter wijst de consument erop dat hij daarbij al zijn bezwaren moet vermelden, omdat bij de beslissing in beroep in beginsel geen rekening kan worden gehouden met bezwaren die voor het eerst op de mondelinge behandeling naar voren worden gebracht.’

2.2 Bij e-mail van 22 april 2022 heeft de consument over de gronden van zijn beroep alleen het volgende meegedeeld:

Kifid heeft ten onrechte bepaald dat de geschillenregeling niet meer kan worden toegepast in de (alle) afgesloten en lopende zaken van cliënt. Daarnaast is ten onrechte niet bepaald dat DAS althans haar rechtsvoorganger de geschillenregeling eerder had moeten toepassen en cliënt de verzochte rechtsbijstand te verlenen althans te vergoeden. Alsdan had cliënt eerder - danwel in ieder geval - rechtsbijstand gehad onder de polis en was de uitkomst van de betreffende zaken voor cliënt wel positief geweest althans positiever dan thans het geval is.’

Verder heeft de consument meegedeeld dat de handelwijze van de verzekeraar tot schade heeft geleid, waarvoor de verzekeraar aansprakelijk is en waarover hij een uitspraak wil, zo nodig met vermeerdering of wijziging van zijn eis. De schade is overigens niet toegelicht of begroot. Ten slotte heeft de consument bewijs aangeboden. (…)

2.6 De aard van de klacht, de veelheid van de dossiers waarop de klacht betrekking heeft, het debat dat partijen bij de Geschillencommissie hebben gevoerd en de wijze waarop de Geschillencommissie de klacht en dossiers heeft besproken, maken het voor de verzekeraar feitelijk onmogelijk om zich in beroep adequaat te verweren, indien de consument niet preciseert en toelicht waarom hij van mening is dat het oordeel van de Geschillencommissie onjuist is. Uit de e-mail van de consument van 22 april 2022 kan alleen worden opgemaakt dat de consument het niet eens is met de beslissing van de Geschillencommissie. De consument heeft niet vermeld waarom hij meent dat de beslissing van de Geschillencommissie onjuist is. Hij is inhoudelijk op geen enkele van de elf dossiers ingegaan.

2.7 De consument heeft dus in geen enkel opzicht gepreciseerd en toegelicht waarom hij van mening is dat het oordeel van de Geschillencommissie onjuist is, ook niet nadat de voorzitter hem had gewezen op de noodzaak zijn bezwaren naar voren te brengen om de verzekeraar kenbaar te maken waartegen deze zich in beroep had te verweren. De conclusie is dat de consument niet heeft voldaan aan zijn plicht, vermeld in art. 4.3 van het toepasselijke reglement, om een gemotiveerde uiteenzetting van zijn bezwaren tegen de uitspraak van de Geschillencommissie te geven. Dit heeft tot gevolg dat het beroep niet kan worden behandeld. (…)”

2.15 Op 21 mei 2022 schrijft verweerder in een e-mail aan klager (met als onderwerp “[klager] / DAS (KiFid)”:

“Zie bijlage. Een onbegrijpelijke beslissing wat mij betreft. Ik bel je hier nog over.”

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klager onvoldoende te adviseren en/of te informeren.

Klager stelt dat hij contact heeft opgenomen met verweerder in verband met het hoger beroep tegen een uitspraak van de kantonrechter in het kader van zijn bewind/mentorschap. Verweerder gaf steeds aan dat klager zich geen zorgen hoefde te maken, dat het duidelijk was en dat er geen twijfel was dat klager het hoger beroep zou winnen.

In het jaar 2023 heeft klager niets van verweerder vernomen. Op 27 januari 2024 heeft klager van verweerder pas een brief van de rechtbank van 12 december 2023 ontvangen.

b) in het beroep bij het KiFiD een termijn te laten verlopen.

Klager stelt dat verweerder hem zou helpen om binnen de termijn de aanvullende gronden in te dienen, nadat klager zelf tijdig hoger beroep had ingesteld. Verweerder heeft in het beroepschrift tegen de beslissing van de Geschillencommissie niet vermeld welke bezwaren er zijn tegen de bestreden beslissing en welke beslissing er werd verlangd. Hij heeft dat evenmin daarna nog vermeld.

c) de zitting inzake MW niet goed voor te bereiden.

Klager stelt dat verweerder tot de dag voor de zitting heeft volgehouden dat het wel goed zou komen. De zitting in hoger beroep ging wat klager betreft niet over opheffing bewind, maar over klagers klachten over de uitvoering van het mentorschap/bewind door MW. In dat geval zou er zeer waarschijnlijk ook dekking voor de kosten zijn geweest vanuit klagers rechtsbijstandsverzekeraar DAS. Daarnaast heeft verweerder tijdens de zitting alleen maar aangehoord wat de wederpartij te zeggen had, zonder enig weerwoord te bieden.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder betwist klachtwaardig gehandeld te hebben.

4.2 Verweerder stelt dat een aantal klachten te laat zijn ingediend. Ter zitting heeft hij toegelicht dat er geen termijn van drie jaar is verstreken en de klachten dus niet te laat zijn.

Klachtonderdeel a)

4.3 Verweerder stelt dat een toenmalig kantoorgenoot van hem voor klager heeft opgetreden in de procedure in hoger beroep. Verweerder betwist dat klager onvoldoende is geadviseerd en/of geïnformeerd.

Klachtonderdeel b)

4.4 Verweerder stelt namens klager beroep te hebben ingesteld tegen een beslissing van het KiFiD. Het beroep heeft – volgens verweerder ten onrechte – niet tot een succesvolle uitkomt geleid. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat toen hij het dossier kreeg, bleek dat de zaak onvoldoende kansrijk was. Verweerder stelt dat toen is afgesproken dat dit niets zou opleveren en dat moest worden gefocust op de zaken waarin het verschil kon worden gemaakt.

Klachtonderdeel c)

4.5 Verweerder stelt dat klager in de procedure tegen MW voornamelijk werd bijgestaan door zijn toenmalig kantoorgenoot mr. S. Verweerder stelt dat de zaak door hem en mr. S voldoende is voorbereid. Klager is ter zitting nog uitvoerig aan het woord geweest.

5. BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder als advocaat van klager. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdelen a) en c)

5.2 Deze klachtonderdelen zien met name op de bijstand in het hoger beroep in de zaak tegen het bewind/mentorschap. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager in die zaak (met name) door mr. S, de kantoorgenoot van verweerder, is bijgestaan. Zij heeft een concept beroepschrift aan klager voorgelegd en staat in de beschikking vermeld als klagers advocaat. De raad kan op grond van de stukken alleen vaststellen dat verweerder op de zitting van 14 juni 2022 aanwezig is geweest, terwijl toen ook mr. S aanwezig was. Het is de raad onvoldoende duidelijk of/welke bijstand verweerder geleverd heeft. Wat er tijdens de zitting van 14 juni 2022 is gezegd, blijkt niet uit de stukken. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerder tekortgeschoten is in deze zaak.

5.3 Klachtonderdeel a) ziet daarnaast op het informeren/adviseren in de bestuursrechtelijke/ WMO-zaak. Klager stelt dat hij heel 2023 niets van verweerder heeft vernomen en pas in januari 2024 bericht van verweerder over een brief van de rechtbank heeft ontvangen. Hoewel verweerder het bericht van de rechtbank blijkbaar vrij laat heeft doorgestuurd aan klager, is dat op zichzelf nog niet onbetamelijk. De raad beschikt niet over verdere (inhoudelijke) informatie over de WMO-zaak en kan daarover dan ook niet verder oordelen.

5.4 Deze klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5 De raad overweegt dat uit de correspondentie met de Commissie van Beroep van KiFiD en de beslissing van 20 mei 2022 blijkt dat verweerder meerdere termijnen voor het indienen van aanvullende beroepsgronden heeft laten verlopen. Uit de correspondentie blijkt ook dat hij het dossier pas een kwartier voor het verlopen van een uiterste termijn heeft gedownload. Dat is rijkelijk laat. De secretaris van de Commissie van Beroep heeft op 30 maart 2022 laten weten dat de zaak niet verder in behandeling zou worden genomen. De voorzitter van de Commissie van Beroep heeft vervolgens nog een laatste gelegenheid gegeven om uiteen te zetten welke bezwaren er waren. Verweerder heeft vervolgens de gronden van het beroep kenbaar gemaakt. De Commissie van Beroep heeft daarover geoordeeld dat die reactie onvoldoende gemotiveerd is, met als gevolg dat het beroep niet is behandeld.

5.6 Verweerder stelt dat, toen hij het dossier ontving, bleek dat de zaak kansloos was en dat toen met klager is afgesproken om te concentreren op zaken waarin wel het verschil kon worden gemaakt. Dit is niet schriftelijk vastgelegd.

5.7 De raad volgt verweerder niet in zijn verweer. Gelet op gedragsregel 16 was verweerder gehouden om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan klager te bevestigen. De afspraak om niks meer te doen in een zaak, omdat deze kansloos is, zoals verweerder stelt, is bij uitstek een afspraak die schriftelijk moet worden vastgelegd. Dat dat niet is gebeurd, komt voor rekening en risico van verweerder.

5.8 Verweerder heeft bovendien naar aanleiding van de beslissing van de voorzitter van de Commissie van Beroep wel reden gezien om alsnog gronden in te dienen. Dat is vreemd, in het geval er een afspraak was om geen energie meer in de zaak te steken. Verder heeft verweerder de beslissing van 20 mei 2022 aan klager gestuurd met de opmerking dat het volgens hem een onbegrijpelijke beslissing was. Voor een, volgens verweerder, kansloze zaak is de beslissing niet onverwacht of onbegrijpelijk.

5.9 De raad houdt het er dan ook voor dat een afspraak zoals verweerder stelt, niet is gemaakt. Verweerder had in de procedure moeten handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. In de zaak bij KiFiD is verweerder echter tekort geschoten in zijn verplichtingen. Hij heeft zijn werk niet tijdig en niet goed gedaan. Hij heeft onbetamelijk en in strijd met de kernwaarde deskundigheid gehandeld. Dat verweerder klager pro bono heeft bijgestaan, maakt dit niet anders. Dit klachtonderdeel is gegrond.

6. MAATREGEL

6.1 Verweerder is tekortgeschoten in de behartiging van klagers belangen in een procedure bij de Commissie van Beroep van KiFiD. Verweerder heeft meermaals (fatale) termijnen laten verlopen, waarop hem is bericht dat de zaak niet verder zou worden behandeld. Daarop is hem toch een laatste mogelijkheid gegeven om alsnog te reageren. Die reactie was onvoldoende gemotiveerd, waarop de zaak alsnog buiten behandeling is gesteld. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde deskundigheid.

6.2 Het baart de raad zorgen dat verweerder blijkbaar op nonchalante c.q. slordige wijze praktijk voert. Hij heeft niet alleen bij KiFiD meerdere termijnen laten verstrijken, maar heeft ook bij de raad buiten de termijn stukken ingediend, was ter zitting te laat en wilde een pleitnota overleggen die te lang was.

6.3 De raad is van oordeel dat een berisping passend is.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

  1. € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
  2. € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
  3. € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. H. van Katwijk en J.J. Molenaar, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.

Griffier Voorzitter.

Verzonden op: 14 april 2025