ECLI:NL:TADRARL:2025:103 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-748/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:103
Datum uitspraak: 14-04-2025
Datum publicatie: 16-04-2025
Zaaknummer(s): 24-748/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij. Klager verwijt verweerster dat zij in de procedures feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten dat deze niet juist waren. De raad overweegt hierover dat op grond van de stukken in het klachtdossier niet ten aanzien van alle door klager genoemde uitlatingen is vast komen te staan dat verweerster deze heeft gedaan. Ten aanzien van de informatie - over het aantal werkdagen van haar cliënte en over de persoon en het handelen van klager - waarvan wel is gebleken dat verweerster deze in de procedures naar voren heeft gebracht, is de raad van oordeel dat verweerster daarmee de haar toekomende vrijheid niet te buiten is gegaan. Verweerster mocht zonder nader onderzoek afgaan op deze feitelijke informatie die zij van haar cliënte had ontvangen. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de stelling van klager dat de aangifte van de cliënte van verweerster ‘valselijk is bevonden en de cliënte van verweerster daarvoor is veroordeeld’ door verweerster wordt betwist en niet door klager is onderbouwd.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 14 april 2025
in de zaak 24-748/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 31 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 17 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2300418 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2025. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in de echtscheidingsprocedure en daarna in een door klager gestarte procedure tot wijziging van de zorgregeling en een hoger beroep ter zake de verdeling en vastgestelde alimentatie.

2.2 In het kader van voorlopige voorzieningen is in een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 juni 2021 onder andere een zorgregeling vastgesteld.

2.3 Vervolgens zijn partijen in het kader van de echtscheidingsprocedure in een beschikking van 21 september 2021 verwezen naar KOOS voor begeleide omgang/omgangsbegeleiding en is de beslissing op de echtscheiding en de nevenverzoeken aangehouden.

2.4 In een beschikking van 15 november 2021 zijn de wederzijdse verzoeken tot wijziging van de voorlopige voorzieningen/zorgregeling afgewezen. Vastgesteld is dat partijen naar een mediator zijn gegaan en dat de mediation niet is geslaagd.

2.5 In een beschikking van 17 december 2021 zijn partijen verwezen naar KOOS voor een ouderschapsbemiddelingstraject en is een voorlopige zorgregeling bij TussenThuis vastgesteld.

2.6 In maart 2022 is de rechtbank geïnformeerd door KOOS en partijen dat het ouderschapsbemiddelingstraject nog niet is gestart. De rechtbank heeft vervolgens besloten de zaak weer op zitting te behandelen.

2.7 Bij brief van 27 mei 2022 heeft verweerster de jaaropgave 2021 en de salarisspecificaties van februari 2022 tot en met april 2022 van haar cliënte overgelegd ten behoeve van de zitting.

2.8 De mondelinge behandeling ter verdere behandeling van het verzoek tot echtscheiding heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022.

2.9 Bij beschikking van 7 juli 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland de echtscheiding uitgesproken, alsmede de verdeling, kinder- en partneralimentatie en een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Ook heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek uit te voeren naar de zorgverdeling.

2.10 Beide partijen zijn in hoger beroep gegaan van deze beschikking. Klager heeft daarbij het Hof Amsterdam verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie te schorsen. Bij beschikking van het Hof van 16 mei 2023 is dit verzoek afgewezen.

2.11 Nadat dit onderzoek is afgerond heeft op 11 oktober 2023 de mondelinge behandeling ter zake de zorgregeling plaatsgevonden.

2.12 In een beschikking van 24 oktober 2023 van de rechtbank Noord-Holland is een definitieve zorgregeling vastgesteld.

2.13 Bij brief van 22 januari 2024 heeft verweerster in de hogerberoepsprocedure financiële stukken van haar cliënte ten behoeve van de mondelinge behandeling op 1 februari 2024 aan het gerechtshof Amsterdam toegezonden (bijlage 1 tot en met 4 bij de klacht).

2.14 In een exploot van 8 februari 2024 is de beschikking van 7 juli 2022 aan klager betekend en aan hem hernieuwd bevel gedaan de achterstallige partneralimentatie te betalen.


3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door feiten te stellen waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen.

3.2 Klager heeft onder meer betoogd dat verweerster in de diverse procedures die gevoerd zijn de rechters op het verkeerde been heeft gezet door te stellen dat haar cliënte vijf dagen per week werkt, terwijl dat niet het geval was. Daarnaast is door verweerster als argument tegen omgang steeds zonder enige onderbouwing gesteld dat klager een gewelddadige man is die een gevaar vormt voor de samenleving en dat gevreesd moest worden voor het leven van haar cliënte. Terwijl de aangifte tegen klager valselijk is bevonden en de cliënte van verweerster daarvoor zelfs is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, blijft verweerster dit in elke procedure herhalen. De door verweerster in de onderhavige klachtprocedure overgelegde verklaring van haar cliënte is volgens klager niet van de cliënte van verweerster afkomstig maar overduidelijk in opdracht van verweerster opgesteld.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.2 Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt moet behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Beoordeling van de klacht

5.3 Klager verwijt verweerster dat zij in de procedures feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten dat deze niet juist waren. De raad overweegt hierover dat op grond van de stukken in het klachtdossier niet ten aanzien van alle door klager genoemde uitlatingen is vast komen te staan dat verweerster deze heeft gedaan. Ten aanzien van de informatie - over het aantal werkdagen van haar cliënte en over de persoon en het handelen van klager - waarvan wel is gebleken dat verweerster deze in de procedures naar voren heeft gebracht, is de raad van oordeel dat verweerster daarmee de haar toekomende vrijheid niet te buiten is gegaan. Verweerster mocht zonder nader onderzoek afgaan op deze feitelijke informatie die zij van haar cliënte had ontvangen. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de stelling van klager dat de aangifte van de cliënte van verweerster ‘valselijk is bevonden en de cliënte van verweerster daarvoor is veroordeeld’ door verweerster wordt betwist en niet door klager is onderbouwd.

5.4 Bovendien overweegt de raad dat klager en zijn advocaat in die procedures tegen de vermeende onjuiste feiten of onjuiste standpunten verweer hebben kunnen voeren. Het behoort verder niet tot de taak van de tuchtrechter om over de juistheid van standpunten in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de raad echter niet gebleken.

5.5 Klager heeft ook gesteld dat een door verweerster in de klachtprocedure ingebrachte verklaring van haar cliënte niet van die cliënte afkomstig is. Verweerster heeft hierover verklaard dat haar cliënte deze verklaring weliswaar op haar verzoek heeft opgesteld, maar dat haar cliënte deze wel zelfstandig op papier heeft gezet. Mede gelet op deze verklaring van verweerster is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat deze verklaring (anders dan uit die verklaring volgt) niet door de cliënte van verweerster is opgesteld, dan wel dat verweerster met het inbrengen van deze verklaring tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad is ten slotte van oordeel dat het door klager gemaakte verwijt dat verweerster bewust een onjuiste belastingaangifte waarin gegevens zijn verwijderd, in het geding heeft gebracht, op geen enkele wijze is vast komen te staan. Dit verwijt wordt door verweerster ook betwist.

5.6 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.


BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Mok, M.H. Pluymen, S.H.G. Swennen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.


Griffier Voorzitter


Verzonden op : 14 april 2025