ECLI:NL:TADRARL:2025:1 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-377/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-01-2025 |
Datum publicatie: | 07-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-377/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. De raad verklaart de klachtonderdelen over de communicatie gegrond. De raad heeft de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Bij de beantwoording van de vraag welke maatregel aan verweerder moet worden opgelegd, is mede van belang dat verweerder weliswaar in strijd met gedragsregel 16 heeft gehandeld, maar dat het ook om een veeleisende cliënte ging. Verder weegt de raad mee dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld en dat hij op de zitting zelfinzicht heeft getoond. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend is. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 6 januari 2025
in de zaak 24-377/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 januari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2194976 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het e-mailbericht met bijlagen van klaagster van 20 september 2024.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster heeft in juli 2021 aan verweerder de opdracht gegeven om een zaak over inbreuk op het auteursrecht van klaagster te behandelen tegen Art Revisited (AR). Door klaagster gemaakte schilderijen werden in het verleden via AR verkocht. Klaagster vermoedde, na beëindiging van haar overkomst met AR per 1 juli 2019, dat AR toch nog kunstwerken van haar verkocht.
2.2 In een brief van 21 juli 2021 heeft verweerder de aanvaarding van de opdracht bevestigd. De werkzaamheden zouden primair onder verantwoordelijkheid van verweerder plaatsvinden; tevens werd vermeld dat werkzaamheden feitelijk ook door andere medewerkers (waaronder juridisch medewerkers) konden worden uitgevoerd.
2.3 In een e-mail van 2 augustus 2021 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:
Geachte mevrouw Xue,
In aansluiting op ons telefoongesprek van zojuist bericht ik u als volgt. Wij bespraken
dat de beste optie in dit soort zaken is het eerst leggen van beslag (bewijsbeslag/beslag
tot afgifte inbreuk.makende goederen/beslag bankrekeningen), maar dat het belang in
deze zaak gezien de kosten (waarvan nooit zeker is of deze verhaald kunnen worden)
te laag is hiervoor.
Wij bespraken het volgende plan van aanpak:
- Ik zal alle beschikbare stukken bestuderen en zo nodig om aanvullende stukken
vragen;
- Tenzij ik na bestudering van de stukken tot een andere conclusie kom zullen
wij vervolgens:
- Zoveel mogelijk bewijs vergaren door onder meer verkoopkanalen van de wederpartij
te sommeren facturen etc. te overleggen ( en verkoop te staken) en pseudoaankopen
te doen;
- Vervolgens de wederpartij onder meer te sommeren inbreuken te staken, de boekhouding
te overleggen en een voorschot op de schade te voldoen.
Zoals gezegd is het nog te vroeg om te kunnen inschatten hoeveel tijd hiermede gemoeid
zal zijn. Maar wij spreken af dat we alles stap voor stap zullen doen zodat de kosten
in de hand gehouden kunnen worden. Een en ander conform de aan u gezonden opdrachtbevestiging.
Na ontvangst van deze en voldoening van de voorschotnota zal ik deze zaak graag voor
u ter hand nemen.
2.4 Op 8 februari 2022 heeft klaagster de opdracht ingetrokken. Het dossier is door verweerder aan de opvolgend advocaat verstrekt.
2.5 Klaagster heeft op 7 maart 2022 een klacht ingediend via de interne klachtenregeling van het kantoor van verweerder. De klachtfunctionaris (mr. B.) heeft geoordeeld dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) geen duidelijke afspraken te maken over de aanpak en behandeling van haar
zaak;
b) gemaakte afspraken niet schriftelijk te bevestigen;
c) opdrachten en/of opmerkingen van haar kant niet uit te voeren of na te komen
en vragen niet te beantwoorden;
d) zijn werkzaamheden op onzorgvuldige wijze uit te voeren;
e) zijn declaraties onjuist of ondeugdelijk te specificeren;
f) haar angstaanjagend te hebben behandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Bij klachten anders dan over de kwaliteit van de dienstverlening toetst de tuchtrechter bij de beoordeling van een aan de advocaat verweten handelen of nalaten naar vaste jurisprudentie eveneens aan de in art. 46 Advocatenwet omschreven normen.
5.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar
die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel
van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per
geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a) b), c) en d)
5.3 De raad constateert dat deze klachtonderdelen in de kern zien op de communicatie van verweerder in de richting van klaagster, zijn cliënte. Deze klachtonderdelen zullen gezamenlijk worden behandeld.
5.4 Bij de beoordelingen van deze klachtonderdelen speelt in het bijzonder gedragsregel 16 een rol. Deze gedragsregel bepaalt dat het de taak van een advocaat is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Als de advocaat dit nalaat en daarover ontstaat achteraf onduidelijkheid of een misverstand bij de cliënt, dan is dat voor risico van de advocaat. Van een advocaat mag ook op grond van de gedragsregels en de tuchtrechtspraak ook worden verwacht dat hij in een zaak regie voert en zijn cliënt adviseert over de te volgen strategie en de proceskansen.
5.5 De raad stelt vast dat de zaak van klaagster niet eenvoudig was en dat het belang van klaagster bij een voor haar gunstige uitkomst groot was. Zeker in zo’n zaak met bovendien een cliënte die de Nederlandse taal niet beheerst, is het voeren van regie en het goed (schriftelijk) communiceren van groot belang. De raad is van oordeel dat verweerder dit onvoldoende heeft gedaan. Verweerder had klaagster vanaf het begin moeten meenemen in de zaak en haar telkens (schriftelijk) over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de processen en de daarmee gemoeide kosten moeten inlichten. Met de zeer beperkte e-mail van 2 augustus 2021, waarnaar verweerder in dit verband heeft verwezen, heeft verweerder niet aan deze verplichting voldaan. Ook uit de rest van het klachtdossier is niet gebleken dat verweerder zijn cliënte voldoende schriftelijk van haar zaak op de hoogte heeft gehouden. Verweerder heeft nog aangevoerd dat hij klaagster wel mondeling alles heeft uitgelegd, maar omdat verweerder heeft nagelaten dit schriftelijk vast te leggen, kan de raad niet vaststellen of en in hoeverre verweerder klaagster heeft geïnformeerd. Dit is een omstandigheid die voor risico van verweerder komt.
5.6 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet, zoals in het bijzonder is uitgewerkt in gedragsregel 16. De raad zal deze klachtonderdelen gegrond verklaren.
Klachtonderdeel e)
5.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn declaraties onjuist of ondeugdelijk heeft gespecificeerd. De raad is gelet op de gemotiveerde betwisting van dit verwijt door verweerder van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd op welke punten de declaraties van verweerder tekortschieten. Voor zover klaagster ook heeft beoogd te klagen over de hoogte van de declaraties, is de raad van oordeel dat ook dat verwijt onvoldoende is onderbouwd. Niet is gebleken dat, gelet op de verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte werkzaamheden, de declaraties als excessief, dan wel als veel te hoog kunnen worden aangemerkt. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.8 Klaagster stelt ten slotte dat verweerder haar angstaanjagend heeft behandeld. Klaagster heeft als enige onderbouwing van dit verwijt een aantal e-mails van verweerder genoemd. De raad is van oordeel dat dit verwijt tegenover de betwisting ervan door verweerder onvoldoende is onderbouwd. Uit de inhoud van de door klaagster aangevoerde e-mails, blijkt niet dat verweerder haar ‘angstaanjagend’ of anderszins onheus heeft bejegend. Dit blijkt ook niet uit de rest van het klachtdossier. Gelet hierop wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Bij de beantwoording van de vraag welke maatregel aan verweerder moet worden opgelegd, is mede van belang dat verweerder weliswaar in strijd met gedragsregel 16 heeft gehandeld, maar dat het ook om een veeleisende cliënte ging. Verder weegt de raad mee dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld en dat hij op de zitting zelfinzicht heeft getoond. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b), c) en d) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen e) en f) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.M. Mok en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 6 januari 2025