ECLI:NL:TADRAMS:2025:97 Raad van Discipline Amsterdam 25-191/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:97 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-05-2025 |
Datum publicatie: | 02-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-191/A/A |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over het handelen van een advocaat in een andere hoedanigheid, te weten in die van deken. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster zich bij de vervulling van haar functie als deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou zijn geschaad. Er is geen sprake van enig handelen of nalaten van verweerster dat in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht wordt daarom in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 mei 2025 in de zaak 25-191/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 19 maart 2025 met kenmerk 2366128/JS/FS, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 2 januari 2021 en op 5 januari 2021 heeft klager bij de deken van de orde
van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de orde Gelderland) een klacht
ingediend over mr. W.
1.2 Bij beslissing van 7 februari 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de voorzitter van
het ressort Arnhem-Leeuwarden) die klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het
hiertegen op 9 maart 2022 door klager ingestelde verzet is op 17 oktober 2022 door
de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden ongegrond verklaard.
1.3 Op 10 augustus 2022 heeft klager opnieuw een klacht over mr. W ingediend
bij de orde Gelderland.
1.4 Bij beslissing van 20 februari 2023 heeft de voorzitter van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden die klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Het hiertegen op 21 maart 2023 door klager ingestelde verzet is op 4 september 2023
door de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden ongegrond verklaard.
1.5 Tegen de beslissing op verzet heeft klager hoger beroep ingesteld. Bij beslissing
van 15 december 2023 heeft het hof van discipline het hoger beroep van klager niet-ontvankelijk
verklaard.
1.6 Op 30 juli 2024 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerster ingediend.
1.7 Bij beslissing van 22 augustus 2024 heeft het hof van discipline de klacht
van klager naar de deken verwezen voor het doen van onderzoek.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster dat zij:
a) de klacht tegen mr. W foutief heeft beoordeeld;
b) heeft gelogen en zich niet als een waardig advocaat heeft gedragen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk
uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat.
Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het beroep van advocaat
en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid. Dan is het advocatentuchtrecht volledig
van toepassing. Als deze aanknopingspunten er niet zijn, dan beperkt de tuchtrechter
de beoordeling tot de vraag of de advocaat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
In dit geval heeft de advocaat gehandeld in haar hoedanigheid van deken en daarmee
zijn er zodanige aanknopingspunten met het beroep van advocaat dat in deze zaak het
advocatentuchtrecht van toepassing is.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat beide klachtonderdelen niet slagen bij gebrek
aan feitelijke onderbouwing. Verweerster heeft genoegzaam naar voren gebracht dat
zij destijds inhoudelijk geen leiding heeft gegeven aan het onderzoek naar de klachten
van klager tegen mr. W, omdat mr. W een kantoorgenoot van haar was. De klachten zijn
daarom onder leiding van de waarnemend deken en de stafjuristen van het ordebureau
onderzocht en vervolgens door de tuchtrechter beoordeeld. Verweerster heeft hierin
geen aandeel gehad, laat staan dat zij de klachten op enige wijze onjuist of foutief
zou hebben beoordeeld, zoals klager aan verweerster in klachtonderdeel a) verwijt.
Dat verweerster zich als advocaat onwaardig zou hebben gedragen, zoals klager aan
verweerster in klachtonderdeel b) verwijt, is de voorzitter eveneens op geen enkele
wijze gebleken. Ook dit verwijt heeft klager niet nader geconcretiseerd dan wel onderbouwd.
4.3 De voorzitter concludeert op grond van het voorgaande niet gebleken is dat
verweerster zich bij de vervulling van haar functie als deken zodanig heeft gedragen
dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou zijn geschaad. Er is geen sprake
van enig handelen of nalaten van verweerster dat in strijd is met hetgeen een behoorlijk
advocaat betaamt. De klacht wordt daarom in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond
verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide klachtonderdelen
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J. J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 mei 2025