ECLI:NL:TADRAMS:2025:96 Raad van Discipline Amsterdam 25-185/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:96
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 02-06-2025
Zaaknummer(s): 25-185/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; omvangrijke klacht over de kwaliteit van dienstverlening door de eigen advocaat in een strafzaak; deels niet-ontvankelijk vanwege een niet-verschoonbare termijnoverschrijding en deels kennelijk ongegrond, vanwege het ontbreken van voldoende bewijs voor de verwijten van klaagster.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 26 mei 2025 in de zaak 25-185/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 maart 2025 met kenmerk 2284303/JS/AS, door de raad ontvangen op 18 maart 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster was raadslid in een gemeente in Nederland (hierna: de gemeente). Klaagster heeft op 9 juli 2018 aangifte gedaan tegen een ander raadslid (M), tegen een wethouder (A) en tegen de toenmalige burgemeester van de gemeente (B). Volgens klaagster had M zich schuldig gemaakt aan onderzoeks- en declaratiefraude. A had zich volgens klaagster schuldig gemaakt aan bouwgrondfraude. B had zich volgens klaagster schuldig gemaakt aan declaratiefraude en aan smaad of laster.
1.2 Bij brief van 8 augustus 2018 heeft het Openbaar Ministerie (OM) klaagster meegedeeld dat het niet tot vervolging van M, A en B overging.
1.3 Inmiddels was tegen klaagster zelf ook aangifte gedaan, vanwege smaad. Het OM is naar aanleiding van deze aangiften overgegaan tot vervolging van klaagster.
1.4 In oktober 2019 heeft klaagster verweerder verzocht haar bij te staan in de strafzaak tegen haar. Ook heeft klaagster verweerder verzocht haar bij te staan in de beklagprocedures die zij wilde starten naar aanleiding van het bericht van het OM van 8 augustus 2018 dat besloten was M, A en B niet te vervolgen (hierna: de artikel 12-procedures).
1.5 Op 28 oktober 2019 heeft verweerder met klaagster een intakegesprek gevoerd bij hem op kantoor. Op 16 december 2019 is klaagster verhoord door de politie. Verweerder was bij dat verhoor aanwezig.
1.6 Op 10 februari 2020 heeft verweerder in de artikel 12-procedures een klaagschrift bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingediend.
1.7 Op 26 maart 2020 heeft verweerder het door hem ontvangen strafdossier in de strafzaak tegen klaagster naar klaagster gestuurd. Na ontvangst van het dossier heeft klaagster verschillende e-mailberichten aan verweerder gestuurd, waaronder op 26 maart 2020 om 13:09 uur, het volgende e-mailbericht:
“Eigenlijk behoren mijn aangiften (tegen [B], [A] en [M]) en de art 12 procedures ook bij mijn juridische verdediging tegen deze aangiften.”
1.8 Op 24 november 2020 is klaagster opgeroepen voor een zitting op 22 december 2020 bij de rechtbank Midden-Nederland in haar strafzaak.
1.9 Op 14 december 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden bij verweerder op kantoor.
1.10 Bij e-mail 15 december 2020 om 9:23 uur heeft verweerder het volgende aan klaagster bericht:
“(…) De uitdaging die er voor jou ligt, is om aan dit criterium te voldoen. Neem maar morgen iets mee dat vergelijkbaar is met bedoelde bandopname. Dus overzichtelijk en duidelijk materiaal op grond waarvan de rechter zal oordelen dat duidelijk is dat jouw beschuldigingen kloppen. Dan heb je een kans. Wat ik heb bedoeld, is dat ik die duidelijkheid niet heb gezien. En dan moet je er ernstig rekening mee houden dat de rechtbank zal oordelen dat de onderbouwing onvoldoende is. Die mogelijkheid moet je in je proceshouding verwerken. Morgen verder.”
1.11 Bij e-mail van 15 december 2020 om 10:44 uur heeft klaagster verweerder het volgende bericht gestuurd:
“De twee artikel 12 procedures die ik aanhangig heb gemaakt via jou (tegen [M] en tegen [A]) hebben alle mogelijke bewijzen om mijn beweringen (declaratiefraude en bouwgrondfraude) te onderbouwen. Die stukken zijn al in jouw bezit.
Ik zei al dat die twee procedures feitelijk onderdeel zijn van mijn verdediging in deze strafzaak.
En dat ik NOOIT iets beweer wat ik niet voldoende kan onderbouwen. Als oud politie agent kan ik dat naar mijn mening wel beoordelen. Maar ik ben geen rechter, dus ik ben benieuwd.
Graag wil ik van je weten welke bewijzen ik nog meer voorhanden moet hebben tijdens de zitting. Moet dat bij alles wat er ten laste wordt gelegd? Dat wordt dan een boekwerk.”
1.12 Bij e-mail van 15 december 2020 om 11:43 uur heeft verweerder klaagster het volgende bericht gestuurd:
“Morgen geef ik je wel huiswerk voor de zitting van volgende week.”
1.13 Op 16 december 2020 heeft een vervolgbespreking plaatsgevonden bij verweerder op kantoor.
1.14 Diezelfde dag heeft klaagster om 20:56 uur per e-mail aan verweerder geschreven:
“(…) We gaan toch wel VOL voor vrijspraak? (…)”
1.15 Op 17 december 2020 om 09:06 uur heeft verweerder hierop aan klaagster geantwoord:
“Volgens mij heb ik de mogelijkheden voor de te kiezen proceshouding met de daaraan gekoppelde risico’s herhaald en grondig uitgelegd. Ik begrijp dat jouw beslissing is dat we vol voor vrijspraak gaan. Dan gaan we vol voor vrijspraak. Lukt dat niet dan doen we dat in hoger beroep nog een keer. Ik zal er voor zorgen dat de rechtbank kan beschikken over de stukken van de artikel 12 Sv procedures.”
1.16 Bij e-mail van 17 december 2020 om 11:02 uur heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:
“Ik ben ook bezig de bewijsstukken voor de zaken die in de tenlastelegging staan op te zoeken en te verzamelen. Moet ik dat allemaal uitprinten en meenemen naar de zitting? Het is erg kort dag.”
1.17 Bij e-mail van 17 december 2020 om 12:46 uur heeft verweerder aan klaagster geschreven:
“Bewijsstukken die niet bij de klaagschriften zitten, moet je heel netjes en overzichtelijk ordenen, met inhoudsopgave en dan in 6-voud meenemen. Die ordening moet zo zijn dat je per tenlaste gelegde uitlating laat zien waaruit het bewijs van het onderliggende feit bestaat. Dat materiaal moet zodanig zijn dat de rechtbank zal oordelen dat het onderliggende feit voldoende aannemelijk is gemaakt, lees: genoegzaam is aangetoond. In gewoon Nederlands: staat wel zo’n beetje vast. Let er wel op dat het niet om meningen, gedachten en mogelijkheden moet gaan, maar om bewijs.”
1.18 Bij e-mail van 17 december 2020 om 22:54 uur heeft klaagster het volgende bericht aan verweerder gestuurd:
“Er zijn drie artikel 12 procedures ingediend: declaratiefraude ([M]), bouwgrondfraude ([A]) en onderzoeksfraude ([M])
Wil je aub niet vergeten om ze alle 3 mee te nemen dinsdag?
Je sprak over 2 dossiers maar het zijn er dus 3.”
1.19 Bij e-mail van 18 december 2020 om 14:07 uur heeft klaagster verweerder als volgt bericht:
“Ik kom een beetje onder tijdsdruk nu. Wil je mij de 2 voorgelegde opties alsnog opsturen? Dan ga ik daar nog even op kauwen.
Als ik het goed heb
Optie 1: mezelf schuldig verklaren bij voortschrijdend inzicht na gesprek met jou.
Optie 2: idem en dan inclusief excuses aanbieden. Zeg ik het goed zo?
Wat betreft optie vrijspraak: Moet ik nu, vanwege alle bewijzen die ik aan het verzamelen ben om vrijspraak te bereiken, WEL een betoog voorbereiden om alle stukken van context te voorzien?”
1.20 Diezelfde dag heeft verweerder klaagster bij e-mail van 15:01 uur geschreven:
“Wat ik aan de rechtbank ga geven zijn de stukken die inzake [M] en [A] naar het hof zijn gegaan. De rest van de artikel 12 Sv zaak neem ik wel mee, maar ik ga ervan uit dat de rechtbank daarin geen interesse zal hebben, want niet ten laste gelegd. Nogmaals: je zult moeten bewijzen dat wat je zegt waar is. Het aanvechten van het rapport levert geen bewijs van onderzoeksfraude op. Dat kan opleveren dat het rapport niet deugt, maar daar gaat het dinsdag niet om. Wat er op die opname staat weet ik niet. De rechtbank gaat niet op de zitting uit het niets naar zo’n opname luisteren. Er zal minimaal een transcript gemaakt moeten worden. Kan desnoods in hoger beroep. Maar de opdracht blijft: bewijs leveren. Als het goed is, is daar echt geen boekwerk voor nodig. Per verweten uitlating bewijs dat wat je heb[t] gezegd juist is.”
1.21 Om 16:37 uur heeft verweerder aan klaagster ook nog het volgende e-mailbericht gestuurd:
“Het gaat nu helemaal door elkaar lopen bij jou. Daarom het volgende.
Opties:
1. Vol voor vrijspraak. Je hebt dan geen spijt, je vindt dat je mocht zeggen wat je zei en je zou het zo weer doen. De beschuldigingen zijn juist en er is bewijs voor.
2. Je meende dat je mocht zeggen wat je zei, je denkt dat eigenlijk nog steeds maar wanneer de rechter dat anders ziet, leg je je daarbij neer en zul je ermee stoppen.
3. Destijds dacht je dat dit mocht en noodzakelijk was, maar inmiddels ben je door voortschrijdend inzicht tot de conclusie gekomen dat je te ver bent gegaan. Daar horen dan excuses bij en de belofte dat het niet meer zal gebeuren.
Ik kan niet genoeg benadrukken dat optie 1 kansloos is wanneer je niet kunt aantonen dat de beschuldigingen juist zijn. Aantonen is bewijs leveren. Mijn inschatting is dat dat niet gaat lukken. Wanneer bewijslevering niet lukt, is optie 3 verreweg de beste met het oog op de strafmaat.
Graag hoor ik maandag a.s. welke optie je kiest.”
1.22 Om 21:15 uur heeft klaagster daarop per e-mail het volgende aan verweerder bericht:
“Ik ga mezelf verdedigen en ga vol voor vrijspraak. Het lijkt mij niet juist om concessies te doen vanwege tijdsdruk. Ik hoop dat je je uiterste best doet voor me”
1.23 Op 21 december 2020 heeft verweerder, voor zover relevant, per e-mail het volgende aan klaagster bericht:
“Wat we nodig hebben - ik herhaal het nog maar even - is bewijs waaruit blijkt dat jouw beschuldigingen voldoende feitelijke grondslag hebben. Zo heb ik bijvoorbeeld met betrekking tot de advocatendeclaratie nodig bewijs van het feit dat het hier om een privé uitgave ging. Dus niet een mening of een mogelijkheid of iemand die dat heeft gezegd, maar bewijs. En op die manier bewijs per beschuldiging. De artikel 12 Sv stukken zijn absoluut onvoldoende.”
1.24 Op 22 december 2020 heeft in de strafzaak tegen klaagster een pro forma zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Midden-Nederland. De inhoudelijke behandeling van de zaak is uitgesteld.
1.25 Bij e-mail van 5 maart 2021 om 12:57 uur heeft klaagster het volgende bericht aan verweerder gestuurd:
“Enkele vragen ter voorbereiding van de zitting 12 maart as. Worden komende vrijdag alleen de 3 aangiftes tegen [A] en [M] behandeld of alle art. 12 kwesties? Als ik documenten vind die mijn zaak sterker maken moet ik dat weer in 6-voud indienen? Zijn [A] en [M] ook voor deze zitting uitgenodigd? Wanneer zou ik van jou de door jou voorbereide pleitpunten toegezonden kunnen krijgen?
De zitting vindt in principe achter gesloten deuren plaats. Ik zou mij ondersteund voelen door de aanwezigheid van mijn zoon en een goede vriend. Is dat te regelen?”
1.26 Om 13:46 uur heeft verweerder klaagster per e-mail geantwoord:
“Op vrijdag 12 maart a.s. staan [A], [M] en [B] op het programma. Wanneer je stukken hebt die je zaak sterker maken, dan had ik die al moeten hebben. Mocht je nog iets hebben, dan verzoek ik je mij dat zo spoedig mogelijk toe te sturen. [A], [M] en [B] worden apart gehoord. De pleitpunten staan in de klaagschriften. Verder ga ik reageren op wat er besproken gaat worden. Besloten is besloten, dus er kan verder niemand bij. Overigens is het vooral een juridische beoordeling die het hof gaat maken.”
1.27 Op 12 maart 2021 heeft bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de mondelinge behandeling in de artikel 12-procedures plaatsgevonden.
1.28 Op 28 september 2021 was de zitting in de strafzaak, in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Bij vonnis van 12 oktober 2021 is klaagster door de rechtbank schuldig bevonden en veroordeeld. Verweerder heeft zich na de zitting onttrokken als advocaat van klaagster.
1.29 Op 4 december 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Advw). Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft helemaal niets gedaan om klaagster te verdedigen, laat staan om haar vrij te pleiten;
b) verweerder heeft het vertrouwen en de afhankelijkheid van klaagster tot het uiterste misbruikt en als advocaat alles in het werk gesteld om klaagster veroordeeld te krijgen;
c) verweerder heeft klaagster geïntimideerd en verward om haar mentaal te breken en haar zover te krijgen dat ze schuld zou bekennen;
d) verweerder heeft leugens verkondigd;
e) er is sprake van financiële onbetrouwbaarheid, factuurfraude en schending van de informatieplicht;
f) verweerder heeft het schriftelijk requisitoir van de officier van justitie niet aan klaagster verstrekt. Dit ontbrak in het strafdossier dat door verweerder aan de opvolgend advocaat van klaagster is verstrekt. Nadat klaagster het heeft opgevraagd bij verweerder, ontving zij het requisitoir via de mail van zijn secretariaat. Zonder enige uitleg, excuus of verwijzing naar het dossier. Volgens klaagster had verweerder erop toe moeten zien dat zij als verdachte alle procestukken en correspondentie in haar bezit krijgt en dat haar dossier volledig is.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Ontvankelijkheid - tijdigheid
4.2 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders in het geval klager pas na de driejaarstermijn beschikt over informatie die gaat over de gevolgen van het verweten handelen of nalaten, en over die informatie niet eerder kon beschikken. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).
4.3 De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten in het verleden.
4.4 De klacht heeft betrekking op verweerders bijstand in de periode van (ongeveer) oktober 2019 tot en met oktober 2021. Voor zover geklaagd wordt over verweerders bijstand tot 4 december 2020 geldt dat die bijstand langer dan drie jaar voor indiening van de klacht van 4 december 2023 heeft plaatsgevonden. Daarmee is de klacht over verweerders bijstand in die periode te laat ingediend. Van redenen voor verlenging van de vervaltermijn op grond van artikel 46g lid 2 is de voorzitter niet gebleken. Evenmin is de voorzitter gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) is.
4.5 Daarom is de klacht, voor zover deze betrekking heeft op verweerders bijstand in de periode tot 4 december 2020, op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk oordeel over bijstand na 4 december 2020
4.6 De voorzitter stelt voorop dat bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht uitsluitend die feiten zullen worden beoordeeld die vallen binnen eerder bedoelde driejaarstermijn. Volgens klaagster heeft verweerder zijn beroepsplicht als haar advocaat verzaakt door klaagster niet te verdedigen (klachtonderdeel a), maar juist alles in het werk te stellen om klaagster veroordeeld te krijgen (klachtonderdeel b), waarbij verweerder klaagster zou hebben geïntimideerd, verward om haar mentaal te breken en haar zover te krijgen om schuld te bekennen (klachtonderdeel c). Verweerder heeft volgens klaagster bovendien een waslijst aan leugens verkondigd (klachtonderdeel d), zich financieel onbetrouwbaar getoond, factuurfraude gepleegd en zijn informatieplicht geschonden (klachtonderdeel e). Tot slot heeft verweerder, aldus klaagster, het requisitoir van de officier van justitie niet verstrekt, maar pas na opvragen zonder excuus aan klaagster gemaild (klachtonderdeel f).
4.7 De voorzitter stelt vast dat klaagster, in zéér uitgebreide bewoordingen, een veelheid aan ernstige beschuldigingen heeft geuit over verweerders dienstverlening, waarbij zij verweerder heeft geplaatst in een complotachtige setting samen met de aangevers. Klaagster heeft echter nagelaten deze verwijten concreet te maken en voldoende te onderbouwen. De klacht treft dan ook geen doel. Ter toelichting geldt het volgende.
4.8 Allereerst biedt het klachtdossier geen feitelijke grondslag voor de verwijten in klachtonderdelen a), b) en c) dat verweerder klaagster (kort gezegd) niet zou hebben verdedigd, maar zou hebben bewerkstelligd dat klaagster schuld zou bekennen en/of veroordeeld zou worden. Uit de gedingstukken komt juist het beeld naar voren dat verweerder klaagster, zowel in de strafzaak als in de artikel 12-procedures, op zorgvuldige en adequate wijze heeft bijgestaan en heeft gedaan wat van hem verwacht mocht worden. Verweerder heeft met klaagster op meerdere momenten de risico's en kansen van de procedures (de strafzaak en de artikel 12-procedures) besproken. Daarbij heeft verweerder klaagster er herhaaldelijk op gewezen dat zij haar verweer danwel stellingen met bewijsstukken moet aantonen. De voorzitter verwijst in dit verband onder meer naar de feiten weergegeven onder rov. 1.10, 1.17, 1.20 en 1.21. Het valt verweerder niet te verwijten dat hij in de procedures geen bewijs heeft aangeleverd van de smadelijke beweringen die volgens klaagster over haar zijn gedaan en dat hij niet heeft willen betogen dat de aangevers zich schuldig hadden gemaakt aan corruptie, fraude en oplichting. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat klaagster van deze zaken geen bewijs had aangeleverd, zodat hij het zich als advocaat niet kon permitteren dergelijke zaken naar voren te brengen. Dat dit leidde tot onvrede bij klaagster over verweerder, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder heeft, zoals een behoorlijk advocaat betaamt, de regie gehouden over de zaak en geen uitvoering gegeven aan instructies van zijn cliënte waarmee hij de grenzen van het betamelijke zou overschrijden, bijvoorbeeld door feiten naar voren te brengen waarvan hij wist dat deze onjuist waren of die niet met voldoende bewijs waren onderbouwd. Alles wat klaagster in deze klachtonderdelen verder naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De slotsom is dan ook dat klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk ongegrond zijn.
4.9 In klachtonderdeel d) heeft klaagster verweerder verweten dat hij een waslijst aan leugens heeft verkondigd en dat hij daarmee in strijd met gedragsregel 8 heeft gehandeld. Klaagster heeft in haar klacht zo’n 25 voorbeelden opgenomen van gebeurtenissen waarbij verweerder volgens klaagster niet de waarheid heeft gesproken. Klaagster heeft geen van deze voorbeelden met bewijs onderbouwd, zodat de voorzitter de juistheid hiervan niet kan vaststellen en dit klachtonderdeel reeds hierom kennelijk ongegrond is.
4.10 Voor zover klaagster verweerder in klachtonderdeel e) heeft verweten dat hij financieel onbetrouwbaar is, zich schuldig heeft gemaakt aan factuurfraude en de informatieplicht neergelegd in gedragsregel 16 heeft geschonden, heeft verweerder dit betwist. Het klachtdossier biedt evenmin aanknopingspunten voor de juistheid van deze verwijten. Daarmee is ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond.
4.11 In klachtonderdeel f) heeft klaagster verweerder verweten dat hij het requisitoir van de officier van justitie niet aan klaagster heeft verstrekt. Dit ontbrak in het strafdossier dat door verweerder aan de opvolgend advocaat van klaagster was verstrekt. Nadat klaagster het bij verweerder had opgevraagd, ontving zij het requisitoir van verweerders secretariaat zonder enige uitleg, excuus of verwijzing naar het dossier. Volgens klaagster had verweerder erop moeten toezien dat zij als verdachte alle procestukken en correspondentie in haar bezit kreeg en haar dossier volledig was. Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster naast hem zat toen de officier van justitie de tekst van het vlak daarvoor uitgesproken requisitoir aan verweerder overhandigde en hij die in het dossier stopte. Verweerder heeft het requisitoir op het eerste verzoek van de opvolgend advocaat van klaagster aan klaagster laten doorsturen. Van onbetamelijk handelen is de voorzitter gelet hierop niet gebleken. Klachtonderdeel f) is dus ook kennelijk ongegrond.
4.12 De voorzitter concludeert tot kennelijke ongegrondverklaring van de klacht, voor zover deze tijdig is; verweerders werk voldeed en was in lijn met wat van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:

- de klacht, voor zover deze betrekking heeft op gedragingen buiten de vervaltermijn van drie jaar, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- de klacht overigens, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 26 mei 2025