ECLI:NL:TADRAMS:2025:90 Raad van Discipline Amsterdam 24-668/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:90 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-05-2025 |
Datum publicatie: | 26-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-668/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit en de wijze van bijstand. Verweerder heeft klager niet adequaat geïnformeerd over het verbeuren en verjaren van dwangsommen en over een vorderingen in verband met verzekeringspremies. Verweerder heeft klager verder onvoldoende bijgestaan na een voor klager gunstig vonnis op basis waarvan de eigendom van een woning in het buitenland moest worden overgedragen. De raad heeft de indruk dat verweerder onvoldoende expertise had om de overdracht in het buitenland te begeleiden en dat verweerder de regie over de zaak verloor. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 mei 2025 in
de zaak 24-668/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. B.D.W. Martens
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 augustus 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/2337007
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 april 2025. Daarbij
waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. De raad heeft ook kennisgenomen
van:
- de e-mail van 26 september 2024, met bijlagen, van klager;
- de e-mail van 27 september 2024 (10.36 uur), met bijlagen, van verweerder;
- de e-mail van 27 september 2024 van de griffier (10.31 uur) aan klager en verweerder;
- de e-mail van 27 september 2024 van de gemachtigde van klager (13.29 uur).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 11 mei 2011 heeft klager met de heer O een overeenkomst gesloten, betreffende
de omzetting van verschillende eerder gesloten geldleningen naar één geldlening. Ter
zekerheid van deze lening is een hypotheek gevestigd op een woning van klager in Hongarije
(hierna: de woning).
2.3 In een notariële akte van 30 mei 2011 is bepaalde dat klager de economische
eigendom van de woning heeft overgedragen aan O en dat de koopsom is voldaan door
verrekening met de geldlening van € 160.000,-.
2.4 Vanaf mei 2016 heeft klager O gevraagd om medewerking te verlenen aan de
juridische overdracht van de woning aan O.
2.5 Op 8 september 2016 heeft verweerder zijn bijstand aan klager in het geschil
met O over de woning bevestigd.
2.6 Klager heeft O gedagvaard en, zakelijk weergegeven, medewerking aan de overdracht
van de juridische eigendom van de woning aan O gevorderd. O is in de procedure die
volgde bijgestaan door mr. E.
2.7 Tussen klager en O speelde intussen ook discussie over de vraag wie de premies
voor de opstalverzekering van de woning (hierna: de premies) moest betalen. Deze werden
betaald door klager. Bij e-mail van 20 juni 2019 heeft verweerder klager in verband
hiermee als volgt geadviseerd:
“Ik adviseer u de premie te betalen. Immers geen dekking bij een calamiteit geeft
nog meer problemen. Kost weer geld. IK weet het. Dat u de premie in der minne ooit
terugkrijgt betwijfel ik.”
2.8 Bij vonnis van 17 juli 2019 heeft de rechtbank O veroordeeld om binnen vier
maanden na betekening van het vonnis, op zijn kosten, de onvoorwaardelijke medewerking
te verlenen aan de juridische overdracht en levering van de woning, op straffe van
verbeurte van een dwangsom. De dwangsom is bepaald op € 100,- per dag met een maximum
van
€ 50.000,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.9 Op 26 juli 2019 heeft klager het vonnis laten betekenen aan O.
2.10 O is in beroep gegaan van het vonnis.
2.11 Op 9 april 2020 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, waarin
hij onder meer laat weten dat hij kosten in verband met de woning, waaronder de door
hem betaalde premies, op O wil verhalen binnen de lopende beroepsprocedure. Klager
schrijft dat hij daarvoor geen nieuwe procedure wil starten.
2.12 In een brief van 3 juli 2020 aan mr. E heeft verweerder geschreven dat wanneer
O de premies (periode juni 2020-juni 2021) niet zou betalen, het voorgeschoten bedrag
in het lopende beroep teruggevorderd zou worden.
2.13 Op 31 augustus 2020 heeft klager verweerder geïnformeerd over zijn slechte
gezondheid. Hij heeft laten weten dat hij, gelet op de omvang van de stukken en zijn
gezondheid tot december nodig zal hebben om te reageren. Verweerder heeft 1 september
2020 geantwoord dat klager nog zeker twee maanden de tijd heeft. Op 16 oktober 2020
heeft klager verweerder nogmaals geïnformeerd over zijn slechte gezondheid. Klager
heeft verweerder gevraagd om een uitstel van drie maanden te verzoeken in de lopende
procedure.
2.14 Op 29 oktober 2020 heeft verweerder klager laten weten dat het door O opgeworpen
incident (strekkend tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring) was afgewezen
en dat de zaak op de rol van 8 december 2020 was geplaatst voor memorie van antwoord.
In zijn reactie van 30 oktober 2020 heeft klager gevraagd of hij op 8 december 2020
aanwezig moet zijn.
2.15 Op 2 december 2020 heeft verweerder klager een concept memorie toegezonden.
Diezelfde dag laat klager weten dat hij zich zorgen maakt over de onvolledigheid ervan.
Verweerder laat daarop op 3 december 2020 weten dat het stuk volgens hem de lading
van het verweer dekt. Klager heeft dezelfde dag gevraagd om een gesprek.
2.16 Bij e-mail van 21 oktober 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd of het
zinvol is om nog producties in de lopende procedure toe te voegen, die zien op de
door klager gemaakte kosten, waaronder de premies over 2017.
2.17 Op 22 oktober 2021 heeft verweerder geantwoord dat het “not done” is om
nog stukken aan het dossier toe te voegen en dat de kosten “via de proceskostenveroordeling”
gaan.
2.18 Het gerechtshof heeft op 7 juni 2022 arrest gewezen en heeft het vonnis
in eerste aanleg grotendeels bekrachtigd, zodat kwam vast te staan dat O medewerking
moest verlenen aan de overdracht van de woning op zijn kosten.
2.19 Op 16 juni 2022 heeft verweerder mr. E een bericht gestuurd, waarin hij
onder meer aanspraak heeft gemaakt op betaling van dwangsommen en vergoeding van de
premies. Bij e-mail van 28 juni 2022 heeft mr. E geantwoord en laten weten dat de
proceskosten door O waren overgemaakt. Over de dwangsommen heeft mr. E geschreven
dat geen verplichting bestond tot betaling daarvan, omdat klager degene was die geen
medewerking had verleend aan de uitspraak van 17 juli 2019. Volgens mr. E had klager
geen volmacht verleend aan de notaris, die uitvoering zou geven aan het vonnis. Mr.
E heeft tot slot te kennen gegeven dat klager geen aanspraak kon maken op vergoeding
van de premies, omdat daarvoor de titel ontbreekt.
2.20 Op 29 juni 2022 heeft verweerder het bericht van mr. E doorgestuurd. In
zijn begeleidend schrijven staat onder meer het volgende:
“(…) Vele zaken hebben dus nog een stevig los eindje. Ik hierbij nu al opmerk dat
ik mijn werkzaamheden in dit dossier thans als beëindig beschouw. Wenst u dat ik in
wat is blijven voorliggen terzijde sta wij hiertoe nieuwe prijsafspraken dienen te
maken.
In het verleden heb ik op uw verzoek het vonnis laten betekenen. Dit om hiermede
op de heer O (…) extra druk uit te oefenen zich te houden aan de veroordelingen. Hierbij
is toen een termijn aan te verbeuren dwangsommen van 6 maanden zeker gesteld. Nadere
(stuitings)-handelingen zijn niet verricht. Ik stel u voor als eerste nu de aanspraak
op de dwangsommen die u meent te hebben op te pakken. (…) Juist lijkt mij dan het
vonnis en het arrest bij de heer O (…) te laten betekenen, zodat ze mogelijk een termijn
waarbij hij dwangsommen verbeurt weer gaat lopen. (…)”
2.21 In zijn e-mail van 1 juli 2022 heeft klager verweerder verzocht om verdere
bijstand. In het bericht heeft klager vragen gesteld over de verdere afhandeling van
de verkoop van de woning, dwangsommen en stuitingshandelingen. Uit het bericht blijkt
dat klager zich op het standpunt stelt dat juist door toedoen van O de juridische
overdracht niet had plaatsgevonden, omdat er telkens discussie ontstond over de formulering
van diverse bepalingen in de koopovereenkomst.
2.22 Vervolgens hebben verweerder en mr. E gecorrespondeerd over de levering
van de woning en de tekst van de koopovereenkomst. In dat verband heeft klager verweerder
op 8 juli 2022 gevraagd om advies en verweerders visie op de te volgen strategie.
2.23 Verweerder heeft klager op 15 juli 2022 een opdrachtbevestiging gestuurd
en hij heeft daarin ook laten weten dat de beantwoording van de vragen die klager
op 1 en 8 juli 2022 heeft gesteld enige tijd in beslag zal nemen.
2.24 Op 7 augustus 2022 heeft klager verweerder een door hemzelf opgestelde koopovereenkomst
toegestuurd, die hij heeft vormgegeven volgens de notariële akte die klager en O op
30 mei 2011 hebben ondertekend. Klaagster heeft geschreven dat O volgens hem geen
eisen kan stellen aan de koopovereenkomst, omdat hij onvoorwaardelijk medewerking
moet verlenen aan de rechtelijke uitspraken. Klager heeft verweerder gevraagd of de
koopovereenkomst “juridisch voor 100% correct is”.
2.25 Verweerder heeft op 15 augustus 2022 als volgt gereageerd:
“Is oké. Alleen bij 2.2 woordje schrapping veranderen in doorhalen. Kan nu vertaald
worden. Daarna retour. Ik zal dan per exploot aanzegging laten doen te tekenen. “
2.26 Op 25 augustus 2022 heeft verweerder de deurwaarder de opdracht gegeven
het vonnis in eerste aanleg te betekenen en O te bevelen de koopovereenkomst te ondertekenen.
2.27 Bij e-mail van 1 september 2022 heeft mr. E geschreven dat hij verweerder
op 5 juli 2022 een door een notaris naar Hongaars recht opgestelde koopovereenkomst
heeft toegestuurd en dat hij daarop geen reactie heeft ontvangen. Mr. E wijst erop
dat verweerder een eenzijdig aangepaste koopovereenkomst naar de deurwaarder heeft
gestuurd. Mr. E schrijft dat de interventie van verweerder hem niet duidelijk is en
stelt voor om de overdracht te laten plaatsvinden op basis van de overeenkomst die
hij eerder toestuurde.
2.28 Bij brief van 5 september 2022 heeft verweerder aan mr. E de vraag voorgelegd
of zijn client kan instemmen met de koopovereenkomst, zoals die door klager is geredigeerd,
zonder inhoudelijk in te gaan op de e-mail van 1 september 2022.
2.29 Bij brief van 5 september 2022, stuurde verweerder zonder commentaar of
advies de correspondentie van 1 en 5 september aan klager door en stelde klager de
volgende vragen:
“Hoe zit het met volmacht. Hoe zit het precies met de verzekering. Wie heeft per
heden door de jaren heen wat van de ander te vorderen. Ik ben even ter zake ‘de weg
kwijt’ . Wat kan ik mr. E(…) verder berichten. Mag ik vernemen.”
2.30 Op 11 september 2022 heeft klager uitvoerig geantwoord op de brief van 5
september 2022.
2.31 Op 3 november 2022 heeft mr. E verweerder een aangepaste koopovereenkomst
gestuurd die volgens hem als basis kan strekken tot de levering van de woning.
2.32 Op 23 november 2022 om 9.33 uur heeft mr. E zijn bericht van 3 november
2022 onder de aandacht van verweerder gebracht. Hij heeft verder verzocht om een bepaling
uit de conceptovereenkomst aan te passen.
2.33 Daarop heeft verweerder op 28 november 2022 de e-mail naar klager doorgestuurd
met de volgende tekst:
“Ik verkreeg weer correspondentie van mr. E(…). Graag heb ik hiertoe uw reactie.
Ik weet waarlijk niet meer wat ik moet berichten.”
2.34 In de periode december 2022-januari 2023 corresponderen verweerder en mr.
E nader over de overdracht van de woning en de voorwaarden. Uit de correspondentie
blijkt, zakelijk weergegeven, dat verweerder en mr. E elkaars cliënten verantwoordelijk
houden voor het uitblijven van de levering van de woning.
2.35 Bij e-mail van 20 januari 2023 heeft klager verweerder verzocht vanaf dan
maandelijks te factureren. Klager heeft een factuur voor de periode van juli tot en
met december 2022 betaald, maar een voorbehoud gemaakt dat hij de factuur nog moest
controleren.
2.36 Bij brief van 27 januari 2023 heeft klager verweerder bericht dat er gebreken
blijven kleven aan de namens O aangeleverde akten. Verweerder heeft klager geadviseerd
om een notaris in te schakelen, omdat die de akte het beste zou kunnen beoordelen.
Verweerder heeft verder geschreven dat volgens hem de volmacht te ruim was gesteld
en klager geadviseerd de volmacht niet te ondertekenen.
2.37 Op 3 februari 2023 heeft verweerder klager een factuur gestuurd van € 592,56
inclusief BTW met een urenspecificatie, die ziet op de werkzaamheden in januari 2023.
2.38 Bij e-mail van 7 februari 2023 heeft klager aan verweerder een conceptovereenkomst
gestuurd, die klager had laten opstellen door een jurist met de specialisatie vastgoed.
Klager heeft verweerder gevraagd of hij kon instemmen met het concept. Klager heeft
in zijn bericht laten weten dat wanneer O geen medewerking wil verlenen aan de akte,
stappen moeten worden genomen. Klager heeft verweerder verder gevraagd naar de verbeurde
dwangsommen.
2.39 Op 9 februari 2023 heeft klager verweerder gevraagd om een verduidelijking
van de factuur van 3 februari 2023.
2.40 Bij brief van 13 februari 2023 heeft verweerder onder meer het volgende
aan klager geschreven:
“Ik kan niet beoordelen of de conceptovereenkomst zoals u die hebt laten opmaken
door een jurist met specialisatie Vastgoed de lading dekt die u voor ogen staat. Immers
u wilt hiermede voor de volle 100% voorkomen dat de heer O (…) niet weer een zaak
jegens u begint. (…)”
2.41 Op 15 februari 2023 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven
aan klager:
“Er zal een leveringsakte moeten komen die recht doet aan de uitspraak van de rechtbank.
Zoals u reeds eerder voorgehouden doet normaliter het notariaat deze afhandeling.
Gecompliceerd is dat een ander zo geredigeerd moet worden dat hiermede in Hongarije
kan worden nagestreefd wat u voorstaat. Ik mis hiertoe de juiste kennis. U zich derhalve
ook hebt gewend tot een vastgoedspecialist. Ik verzoek u derhalve deze specialist
de vraag voor te leggen of nu tekstueel een en ander zo juist is omschreven dat u
niet aansprakelijk gehouden kan worden aan enige nabetaling van rente, belastingen,
kosten, rente of verschillen in doorhaling van de hypotheekinschrijving. Ik kan daartoe
geen antwoord op geven. (…)
De aanspraak is opgevorderd 26 juli 2019 en door mij gestuit op 18 december 2019
en 23 maart 2020. Daarna niet meer tot 2 september 2022, met bij dit laatste een stuiting
op 9 december jl.. Totaal mijn inziens in ieder geval aan mogelijk verbeurde dwangsommen
voorligt de periode 26 juli 2019 tot 23 september 2020 = 362 dagen en vanaf 2 september
jl. tot heden 165 dagen. Totaal mijn inziens per heden> 500 dagen. (…)”
2.42 Bij brief van 21 februari 2023 heeft verweerder gereageerd op klagers bericht
van 9 februari 2023. Verweerder heeft zijn verontschuldigingen aangeboden voor het
feit dat hij een bespreking in rekening heeft gebracht, die niet heeft plaatsgevonden
en deze kosten zijn ook gecrediteerd. Ook voor de overige onduidelijkheden heeft verweerder
excuses gemaakt.
2.43 Op 24 februari 2023 heeft klager nog enkele kritische kanttekeningen geplaatst
bij de factuur, maar hij is niettemin akkoord gegaan onder de voorwaarde dat toekomstige
facturen duidelijker zijn ingericht.
2.44 In de brief van 27 februari 2023 heeft verweerder het volgende aan klager
geschreven:
“(…) Blijkbaar kent het Hongaarse recht de uitsplitsing niet tussen slechts een
economische overdracht en gelijktijdig de economische- en juridische overdracht.
Er moet dus nu slechts een bewijs van eigendom komen, wat dit dan ook precies is.
Dit bewijs moet worden ingeschreven bij het Hongaarse Kadaster. Daarmee is de door
u gewenste juridische overdracht dan schijnbaar afgehandeld. De hierbij alsdan te
heffen overdrachtsbelasting wordt gerelateerd aan de huidige waarde en komt voor [klager].
Wat is deze waarde? 190.000,00? Zo ja, dit dan aanhouden.
lk stel u voor dat u de heer R(…) verzoekt een concept bewijs van eigendom op te
maken dat na ondertekening kan worden ingeschreven bij het Hongaarse Kadaster, waarna
wat u nu voorstaat schijnbaar is afgehandeld. (…)
Ik vraag mij af of er nog een formele sleuteloverdracht moet komen. [Klager] heeft
toch al het economisch eigendom. Er is toch al sprake van bezitverschaffing.”
2.45 Per e-mail van diezelfde datum heeft klager verweerder erop geattendeerd
dat niet klager, maar O als koper de overdrachtsbelasting verschuldigd is en dat het
economisch eigendom bij O ligt. Klager heeft verweerder op de hoogte gebracht van
de stand van zaken met betrekking tot de koopovereenkomst.
2.46 Verweerder heeft in zijn e-mail van 28 februari 2023 als volgt gereageerd:
“Het gaat allemaal te snel. Ik haal bij het indicteren namen door elkaar. Dit is
niet goed. Ik verzoek u mij meer tijd te gunnen adequater te reageren op uw brieven.”
2.47 Op 12 april 2023 heeft verweerder € 592,56 inclusief BTW bij klager in rekening
gebracht voor werkzaamheden in februari en maart 2023. Bij de factuur is een urenspecificatie
gevoegd.
2.48 Over deze factuur heeft klager zich op 24 april 2023 beklaagd. Hij heeft
van diverse werkzaamheden specifiek aangegeven dat hij het niet eens is met het in
rekening brengen ervan, dat er te veel in rekening is gebracht, dat sprake is van
niet declarabele werkzaamheden of dat hij niet weet om welke werkzaamheden het gaat.
Verweerder heeft op 11 mei 2023 gereageerd en toegelicht op welke wijze zijn declaraties
tot stand komen. Klager heeft op 14 mei 2023 gereageerd. Hij verwijt verweerder dat
hij niet inhoudelijk is ingegaan op vragen en opmerkingen uit de e-mail van 24 april
2024 en verzoekt hem dat alsnog te doen. Klager heeft de factuur uiteindelijk onder
protest betaald, om verdere escalatie te voorkomen.
2.49 Op 29 december 2023 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld.
2.50 Op 20 februari 2024 is de aansprakelijkheid door de verzekeraar van verweerder
afgewezen.
2.51 Op 10 september 2024 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende.
1) Verweerder heeft verbeurde dwangsommen laten verjaren, door de verjaring niet
tijdig te stuiten.
2) Verweerder heeft geen premies gevorderd in de lopende procedure, ondanks de
uitdrukkelijk wens van klager.
3) Verweerder wilde geen uitstel vragen, ondanks het verzoek van klager daartoe.
4) De declaraties van verweerder waren niet correct.
5) Verweerder heeft klager onvoldoende juridisch gesteund.
6) Verweerder heeft inadequaat gehandeld.
3.2 In zijn bericht van 26 september 2024 aan de raad heeft klager verweerder
aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van door hem betaalde premies voor de
opstalverzekering.
3.3 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De raad zal
hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat.
Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk
onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de
vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt
de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene
professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk
bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Klachtonderdeel 1) stuiting verjaring dwangsommen en 6) inadequaat handelen
5.2 In verband met de dwangsommen is relevant dat verweerder de uitspraken van
de rechtbank en het gerechtshof aan O heeft laten betekenen. Of O vervolgens dwangsommen
heeft verbeurd is voor de raad onvoldoende duidelijk. Juist die vraag is een onderwerp
van debat tussen klager en O. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover een inhoudelijk
oordeel te geven.
5.3 De raad kan evenmin vaststellen of verweerder de lopende verjaring van mogelijk
verbeurde dwangsommen adequaat heeft gestuit. Verweerder heeft gesteld dat hij de
verjaring van de dwangsommen heeft gestuit op 18 december 2019, 23 maart 2020, 2 september
2022 en 9 december 2022 maar de raad kan niet inhoudelijk beoordelen of verweerder
met deze gestelde stuitingshandelingen al dan niet aan zijn plicht tot stuiting van
een lopende verjaring van mogelijk verbeurde dwangsommen heeft voldaan.
5.4 De raad kan aldus niet vaststellen of klachtonderdeel 1 doel treft. De raad
zal daarom klachtonderdeel 1 bij gebrek aan een voldoende feitelijke onderbouwing
ongegrond verklaren.
5.5 De raad stelt wel vast dat verweerder tekort is geschoten in het adequaat
informeren van klager over de eventuele verbeurte en verjaring van dwangsommen. Het
lijkt erop dat verweerder in de periode dat het hoger beroep liep geen oog had voor
mogelijk verbeurde dwangsommen; pas enkele weken na de uitspraak van het gerechtshof
is hij hierop bij klager teruggekomen. Verweerder heeft klager toen laten weten dat
met de betekening van het vonnis van de rechtbank “een termijn aan te verbeuren dwangsommen
van 6 maanden zeker [is] gesteld” en dat er geen “nadere (stuitings-)handelingen zijn
verricht”.
5.6 Naar het oordeel van de raad had het op de weg van verweerder gelegen om
klager deugdelijk en schriftelijk te informeren over de dwangsommen. Verweerder had
klager moeten informeren en adviseren over het (al dan niet) verbeuren ervan door
O, het (al dan niet) opeisen ervan tijdens of na de procedure over de overdracht en
levering van de woning, en over de eventueel benodigde stuiting van de verjaring van
mogelijk reeds verbeurde dwangsommen. Verweerder heeft dit alles nagelaten en de raad
acht dat onzorgvuldig. Naar het oordeel van de raad was de bijstand van verweerder
in zoverre ontoereikend (inadequaat) en dat betekent dat klachtonderdeel 6 gegrond
is.
Klachtonderdelen 2) premie opstalverzekering en 6) inadequaat handelen
5.7 Vast staat dat klager tot de overdracht van de woning de premies voor de
opstalverzekering heeft voldaan en dat tussen klager en O ter discussie stond wie
tot betaling daarvan gehouden was. Ook staat vast dat het de wens was van klager om
de premies in de lopende procedure tegen O te vorderen. Op 9 april 2020 (zie 2.11)
heeft klager dat expliciet aan verweerder geschreven. Op 21 oktober 2021 heeft klager
dat nog eens herhaald (zie 2.16). Dat de wens van klager bij verweerder bekend was,
blijkt voorts uit het bericht van verweerder van 3 juli 2020 (zie 2.12) aan mr. E.
Daarin heeft hij geschreven dat wanneer O de premies niet vrijwillig betaalt, de reeds
betaalde premies teruggevorderd zullen worden in de lopende procedure.
5.8 De raad zal oordelen over twee aspecten rondom de premies, namelijk of verweerder
de premies had moeten vorderen (klachtonderdeel 2) en of hij over het al dan niet
instellen van die vordering voldoende heeft gecommuniceerd met klager (klachtonderdeel
6).
5.9 De raad is van oordeel dat het niet vorderen van de premies in de lopende
procedure als zodanig niet onbetamelijk of onzorgvuldig is. Naar het oordeel van de
raad bestonden goede gronden om die vordering zo nodig in te stellen in een aparte
procedure, nadat de precieze omvang van de vordering bekend was geworden na overdracht
van de woning aan O. De raad verklaart klachtonderdeel 2 daarom ongegrond.
5.10 De raad verwijt verweerder echter wel dat hij klager niet goed heeft geïnformeerd
over de wijze waarop een vordering tot betaling van de premies kon worden ingesteld,
in de lopende procedure dan wel in een afzonderlijke procedure. Verweerder heeft met
zijn bericht aan mr. E eerst de indruk gewekt gevolg te zullen geven aan de wens van
klager tot het vorderen van de premies in de lopende procedure, maar hij heeft dat
vervolgens niet gedaan. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager heeft geadviseerd
om geen incidenteel appel in te stellen om betaling van de premies te vorderen en
om de vordering tot betaling van premies na de overdracht van de woning in een aparte
procedure bij de kantonrechter in te dienen. Dit advies heeft verweerder echter niet
schriftelijk vastgelegd en uit het bericht van klager van 21 oktober 2021 blijkt dat
het advies van verweerder, als hij dit al heeft gegeven, in ieder geval niet goed
is begrepen door klager. In zoverre was de bijstand van verweerder inadequaat en dat
betekent dat klachtonderdeel 6 ook in verband hiermee doel treft.
Klachtonderdeel 3) uitstel
5.11 Klager heeft gesteld dat hij in verband met zijn gezondheidsproblemen in
de periode van het hoger beroep (2020-2022), uitstel wenste “van de behandeling van
het Hoger Beroep om zodoende meer tijd te verkrijgen ter beantwoording van de vele
producties van O (…)”. Zijn twee uitstelverzoeken werden volgens klager niet gehonoreerd
door verweerder.
5.12 De raad stelt vast dat klager verweerder op 31 augustus 2020 heeft geïnformeerd
over zijn gezondheid en dat hij tijd nodig had om te kunnen reageren op de standpunten
van O. Een dag later heeft verweerder laten weten dat klager nog zeker twee maanden
de tijd had. Op 16 oktober 2020 heeft klager verweerder opnieuw om uitstel gevraagd,
wederom vanwege gezondheidsproblemen (zie 2.13).
5.13 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt dat een klacht over een
advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of
redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder
a Advocatenwet). Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht
heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. De achterliggende gedachte
van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te
houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.
5.14 De klacht is door klager ingediend op 21 augustus 2024. Dit is meer dan
drie jaar nadat klager zijn uitstelverzoeken aan verweerder heeft voorgelegd. Dit
betekent dat klager dit klachtonderdeel te laat heeft ingediend en dat hij daarin
niet-ontvankelijk is.
Klachtonderdeel 4) declaratie
5.15 Volgens klager is de hoogte van de declaraties van verweerder niet correct
door fouten, onterecht of dubbel berekende uren, slordigheid, summiere omschrijvingen
en “de lange duur van adequate goed onderbouwde acties om de juridische overdracht
van het huis te effectueren”.
5.16 De raad verklaart dit klachtonderdeel ongegrond, omdat klager het onvoldoende
feitelijk heeft onderbouwd. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder op 3 februari
2023 zijn werkzaamheden van de maand ervoor heeft gedeclareerd bij klager (zie 2.37).
Op 9 februari 2023 heeft klager verweerder gevraagd de declaratie te verduidelijken
(zie 2.39). Op 21 februari 2023 heeft verweerder zich verontschuldigd voor onjuistheden
en onduidelijkheden in de factuur. Verweerder heeft de factuur hersteld en klager
heeft daarmee ingestemd (zie 2.42 en 2.43). Op 12 april 2023 heeft verweerder nog
een declaratie naar klager gestuurd (2.47). Ook over deze declaratie heeft klager
op 24 april 2023 vragen gesteld, die verweerder op 11 mei 2023 heeft beantwoord. Klager
heeft de declaratie vervolgens betaald (2.48). Dat dat onder protest was, brengt de
raad niet tot een ander oordeel over dit klachtonderdeel. Op basis daarvan kan immers
niet worden vastgesteld dat de declaratie onjuist was.
5.17 Verdere steun voor de stelling van klager dat de declaraties van verweerder
niet deugden ontbreekt in het dossier.
Klachtonderdeel 5) onvoldoende juridische steun
5.18 De raad stelt vast dat klager met de bijstand van verweerder in eerste instantie
bij de rechtbank en vervolgens ook bij het gerechtshof in het gelijk is gesteld. De
raad heeft aldus geen grond om vast te stellen dat de bijstand van verweerder in beide
procedures ontoereikend was. Klachtonderdeel 5 is in zoverre ongegrond.
5.19 Verweerder en klager zijn overeengekomen dat verweerder zijn bijstand na
het arrest van het gerechtshof zou voortzetten, in het kader van de werkelijke overdracht
van de woning (2.20, 2.21 en 2.23). De correspondentie die in dat verband is gevoerd
tussen verweerder en mr. E enerzijds en verweerder en klager anderzijds is gedeeltelijk
in deze beslissing opgenomen.
5.20 Op basis van die correspondentie constateert de raad dat verweerder zijn
cliënt na de uitspraak van het gerechtshof niet duidelijk adviseerde en niet beschikte
over voldoende expertise om klager bij te staan bij de overdracht van een woning in
Hongarije. Verweerder schreef in zijn berichten aan klager onder meer “ik ben even
ter zake de weg kwijt” (2.29), “ik weet waarlijk niet meer wat ik moet berichten”
(2.33) en ”het gaat allemaal te snel” (2.46), hetgeen naar het oordeel van de raad
niet past bij een advocaat die als dominus litis adequate bijstand aan zijn cliënt
verleent. Dit geldt ook voor het bericht van verweerder van 27 februari 2023 (2.44),
waarin hij schrijft dat voor de overdacht van de woning “schijnbaar” kan worden volstaan
met een in het Hongaarse kadaster in te schrijven bewijs van eigendom “wat dit dan
ook precies is”. Uit de correspondentie blijkt verder dat er tussen partijen discussie
bleef ontstaan over de inhoud van de koopovereenkomst. Daarbij ging mr. E uit van
een door een in Hongarije gevestigde Nederlandse notaris opgestelde overeenkomst en
verweerder van een door klager zelf opgestelde versie.
5.21 Het geheel vestigt de indruk dat verweerder na de uitspraak van het gerechtshof
de regie niet (meer) had en de kwestie beter had kunnen overdragen aan een advocaat
met meer expertise op het gebied van het Hongaars eigendomsrecht. Naar het oordeel
van de raad is verweerder daarmee tekortgeschoten en daarom verklaart de raad klachtonderdeel
5 in zoverre gegrond.
Inadequaat handelen
5.22 Dit klachtonderdeel is gegrond in zoverre als omschreven bij de behandeling
van de klachtonderdelen 1 en 2.
Schadevergoeding
5.23 De raad zal de vordering tot vergoeding van schade afwijzen. De mogelijkheden
tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht zijn in zijn algemeenheid
beperkt. De raad kan verder niet vaststellen dat de plicht tot betaling van de premies
niet bij klager berustte; het oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter.
Evenmin kan de raad vaststellen dat, wanneer zou blijken dat O de premies moet vergoeden,
maar geen verhaal biedt, dit aan verweerder te wijten is.
MAATREGEL
5.24 Verweerder heeft klager onvoldoende geïnformeerd over het verbeuren ene
invorderen van dwangsommen bij O. Hij heeft klager ook onvoldoende geïnformeerd over
het vorderen van de premies van de opstalverzekering van de woning in Hongarije. Verweerder
is tot slot tekortgeschoten in zijn bijstand bij de afwikkeling van de kwestie, namelijk
de levering van de woning. De verzuimen van verweerder raken aan de kernwaarde deskundigheid.
De raad legt daarom als maatregel een berisping op aan verweerder. De raad heeft bij
het bepalen van de maatregel in aanmerking genomen dat verweerder eerder tuchtrechtelijk
is veroordeeld voor het onvoldoende informeren van zijn cliënten.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
6.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
6.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
6.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen 1, 2 en 4 ongegrond;
- verklaart klager in klachtonderdeel 3 niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel 5, gegrond zoals overwogen in 5.20 en 5.21, en voor
het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 6 gegrond zoals overwogen in 5.6 en 5.10;
- wijst de vordering tot schadevergoeding af;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 6.4.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos , voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en P.J. Mijnssen,
leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op
19 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 mei 2025