ECLI:NL:TADRAMS:2025:9 Raad van Discipline Amsterdam 24-852/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 17-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-852/A/NH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft in haar brief aan klaagster de mogelijkheid geboden om verder met haar in gesprek te gaan. Zij heeft in de brief geen onwaarheid verkondigd en zij heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 januari 2025 in de zaak
24-852/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Noord-Holland (hierna: de deken) van 20 november 2024 met kenmerk ks/ss/24-349/2361663,
digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst
genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een dochter (hierna: A). A claimde een geldvordering op klaagster
te hebben. Verweerster heeft de dochter in deze procedure bijgestaan.
1.2 In een brief van 16 januari 2024 heeft verweerster namens A aan de advocaat
van klaagster in een andere procedure (hierna: mr. V) om terugbetaling van het geldbedrag
aan A verzocht.
1.3 Van 22 januari 2024 tot 28 mei 2024 is verweerster met zwangerschapsverlof
gegaan.
1.4 Op 24 januari 2024 heeft klaagster, in een reactie op het bericht van 16
januari 2024, de kantoorgenoot van verweerster, mr. W, aangeschreven. In deze brief
heeft klaagster geschreven, voor zover relevant:
“(…) Over deze geld kwestie, heb ik haar eerder bericht aan [A] dat ik haar terug
zal betalen wanneer het middel aanwezig is. Helaas heb ik het middel nog niet. (…)Daarom
verzoek ik [A] om nog even mee te wachten. Zodra het volledige bedrag van haar vader
is ontvangen zal ik het geld aan haar overmaken. Ik hoop van harte [dat] [A] mij wat
extra tijd geeft. (…) Graag verzoek ik u [mr. V] buiten te houden in deze kwestie.
U kunt mij bereiken op het bovengenoemde adres en ik verzoek alle correspondenties
per aantekenen post te laten verlopen. Dit om te voorkomen gewone post uit in mijn
brieven te worden uitgevist door derden. (…)”
1.5 Op 25 januari 2024 is de brief van klaagster op het kantoor van mr. W bezorgd.
1.6 Op 23 april 2024 is namens A een dagvaarding tegen klaagster uitgebracht
waarin klaagster wordt gevorderd om het bedrag aan A te voldoen. Onder de kop “Verweren
en gronden” staat onder punt 2: “Tot op heden heeft [A] niets van [klaagster] mogen
vernemen.” Verweerster staat in de dagvaarding als de gemachtigde van A genoemd.
1.7 Op 30 mei 2024 heeft klaagster aan mr. W geschreven, voor zover relevant:
“[Verweerster] heeft een brief gemaild d.d. 16 jan 24. N.a.v. deze brief heb ik
een reactie geschreven d.d. 24 jan 24. Deze brief heb ik gestuurd naar U dit zoals
verzocht door [verweerster] i.v.m. haar zwangerschapsverlof. De brief die per aangetekende
post werd gestuurd was door uw kantoor op 25 jan getekend voor ontvangst. Ik heb hiervoor
een bevestiging van Post.NL ontvangen (zie bijlage). Door deze brief te schrijven
was ik van veronderstelling dat er nog contact zou hebben en dat er een minnelijke
schikking uit kon komen. Een reactie van u heb ik steeds niet. In plaats daarvan ontving
ik een brief van (…) Gerechtsdeurwaarders (…)waar o.a. instaat dat ik NIETS had gereageerd
op deze brief van [verweerster]. Ik betreur het ten zeerste uw kantoor incorrect informatie
heeft doorgegeven. Kunt u mij informeren waarom een advocaat kantoor een incorrect
informatie heeft kunnen doorgeven ? Want ik overweeg dit voorval aan te melden bij
lokale Orde of de raden van discipline. (…)”
1.8 In een brief van 16 juni 2024 heeft klaagster aan mr. W geschreven, voor
zover relevant:
“Ik heb een brief geschreven dd. 30 mei 2024 en aangetekend opgestuurd. Daarin heb
ik uitleg gevraagd waarom uw advocaatkantoor incorrect informatie had doorgegeven
aan (…) Gerechtsdeurwaarders betreffende dossiernr (…). Van Post.nl heb ik bewijs
deze brief is ontvangen door uw kantoor. Helaas heb ik tot op heden nog geen antwoord
van u mogen ontvangen. Ik ben nog steeds van plan uw kantoor aan te melden omtrent
dit voorval. (…)”
1.9 In een e-mailbericht van 20 juni 2024 heeft verweerster aan klaagster geschreven,
voor zover relevant:
“Uit een brief gericht aan mijn collega begreep ik dat u vragen heeft over informatie
die aan de deurwaarder is doorgegeven over een brief? Het is mij niet helemaal duidelijk
wat u precies bedoelt. Zou u dit voor mij willen verduidelijken? Mijn collega heeft
tijdens mijn verlof de deurwaarder opdracht gegeven een dagvaarding aan u uit te brengen.
De adresgegevens hiervoor worden door de deurwaarder nagegaan uit het BRPregister.
Mocht u vraag op iets anders zien dan verneem ik het graag aan van u. Mocht uw vraag
aan [mr. W] gericht zijn, dan informeer ik u hierbij dat hij maandag 1 juli 2024 weer
terug is van vakantie. Als ik verder iets voor u kan verduidelijken hoor ik het graag.
(…)”
1.10 Op 24 juni 2024 is het geschil tussen klaagster en A ter zitting van de
rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) behandeld.
1.11 Bij vonnis van 26 juli 2024 heeft de rechtbank de vordering van A toegewezen.
1.12 Op 29 juli 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster dat zij in haar e-mailbericht van 20 juni 2024 niet de waarheid heeft
geschreven.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven
zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op
de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
4.2 Klaagster voert ter onderbouwing van haar klacht aan dat zij ter zitting
van 24 juni 2024 van de rechter begreep dat haar brief van 24 januari 2024 aan mr.
W, reeds op 2 mei 2024 in kopie door de rechtbank aan het kantoor van verweerster
was doorgestuurd. Door in haar e-mailbericht van 20 juni 2024 aan klaagster te schrijven
dat verweerster niet wist waar het over ging, heeft verweerster een onwaarheid verkondigd,
aldus klaagster. Daarnaast heeft verweerster de privacy van klaagster geschonden,
door in de klachtprocedure het onderliggende procesdossier in te brengen terwijl klaagster
hiervoor geen toestemming heeft gegeven.
4.3 De voorzitter stelt vast dat verweerster in haar e-mailbericht van 20 juni
2024 heeft gereageerd op de brief van klaagster van 16 juni 2024 aan mr. W. Verweerster
heeft in haar bericht enkel om verduidelijking aan klaagster verzocht omdat zij het
bericht van 16 juni 2024 niet goed kon duiden. Alhoewel zij zich mogelijk meer in
het dossier had kunnen verdiepen en op die manier al antwoord had kunnen krijgen op
haar vraag, heeft zij in het bericht van 20 juni 2024 naar het oordeel van de voorzitter
geen onwaarheid verkondigd. Zij heeft het e-mailbericht van klaagster van 16 juni
2024 niet onbeantwoord gelaten en zij heeft klaagster hierin juist de mogelijkheid
geboden om verder met haar in gesprek te gaan om op die manier meer duidelijkheid
te verkrijgen. Hiermee heeft zij naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld. De klacht is in zoverre reeds kennelijk ongegrond.
4.4 Voor zover klaagster verweerster daarnaast verwijt dat zij haar privacy heeft
geschonden door het onderliggende dossier in de klachtprocedure in te brengen, overweegt
de voorzitter dat verweerster dit zo mocht doen ter onderbouwing van haar verweer
in deze procedure. Daarbij heeft zij in haar verweerschrift ook de relevantie van
deze stukken benoemd.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 januari 2025