ECLI:NL:TADRAMS:2025:87 Raad van Discipline Amsterdam 24-893/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:87
Datum uitspraak: 19-05-2025
Datum publicatie: 26-05-2025
Zaaknummer(s): 24-893/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiezaak in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 mei 2025 in de zaak 24-893/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klaagster
gemachtigde: mr. B.D.W. Martens

over

verweerder
gemachtigde: mr. N. Fanoy

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2343996/JS/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 april 2025. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig, beiden bijgestaan door hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van 19 maart 2025, met bijlagen, van de zijde van klaagster.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en de man zijn in 2014 uiteengegaan. Zij zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. Tussen klaagster en de man zijn diverse procedures gevoerd over (de nasleep van) de echtscheiding en de zorg voor en omgang met de kinderen. Klaagster is daarbij bijgestaan door mr. E en de man door verweerder.
2.3 Bij beschikking van 25 april 2018 heeft de rechtbank, zakelijk weergegeven, een (aanvullende) zorgregeling vastgesteld. In de beschikking is onder meer het volgende bepaald dat:
“de ouders elkaar geen toestemming voor vakanties met de minderjarigen zullen ontzeggen (…). De ouders zullen uiterlijk twee weken voor de reis een toestemmingsformulier ondertekenen;”
2.4 Bij e-mail van 20 september 2023 heeft de man klaagster gevraagd om toestemming voor een vakantie met de kinderen in de kerstvakantie, van 22 tot en met 30 december 2023. Op 11 oktober en 6 december 2023 heeft de man klaagster tevergeefs herinneringen gestuurd.
2.5 Op 8 december 2023 heeft verweerder het volgende geschreven aan mr. E, de advocaat van klaagster:
“Cliënt heeft uw cliënte al in september een toestemmingsformulier gestuurd in verband met zijn aanstaande wintersportvakantie met de kinderen. Hij heeft die vakantie welbewust gepland in de periode waarin hij gerechtigd is de kinderen bij zich te hebben conform de regeling zoals die luidde voordat deze werd opgeschort. Uw cliënte heeft dit formulier nog altijd niet aan hem teruggestuurd. Op grond van de rechterlijke uitspraak die eerder over dit onderwerp is gedaan, heeft zij daarvoor nog tot en met vandaag de tijd.
Namens cliënt wijs ik uw cliënte erop dat het feit dat zij de kinderen momenteel niet ziet conform de oorspronkelijke zorgregeling, niet maakt dat haar contactmomenten met hen zouden moeten worden ingepland in de (vakantie)tijd waarop de kinderen conform die regeling aan de zorg van cliënt zijn toevertrouwd. Dat is noch logisch, noch praktisch. Bovendien gaat uw cliënte er met haar verzoek om de kinderen op 24 december bij zich te hebben aan voorbij dat de kinderen daar (ook volgens mevrouw L(…)) nog niet aan toe zijn. Dat is spijtig, maar wel de realiteit.
Graag verzoek ik u dan ook om uw cliënte ertoe te bewegen het toestemmingsformulier tijdig ondertekend en wel aan cliënt te doen toekomen. Indien zij daartoe niet bereid is, verzoek ik u mij uiterlijk dinsdag de verhinderdata uwerzijds voor de komende vier weken te doen toekomen, zodat ik de kwestie aan de Voorzieningenrechter kan voorleggen. Hopelijk is een kort geding niet nodig.”
2.6 Op maandag 11 december 2023 heeft mr. E als volgt geantwoord:
“Ik heb uw bericht met cliënte gedeeld en zij geeft aan dat zij er nog niet aan toegekomen was, erg druk is, maar later deze week de formulieren zal verwerken.”
2.7 Verweerder heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“In uw mail lees ik (andermaal) geen bevestiging dat uw cliënte het formulier (deze week) alsnog voor akkoord zal ondertekenen en aan cliënt zal terugsturen.
Graag zie ik de bevestiging van haar akkoord uiterlijk morgenochtend alsnog tegemoet, al dan niet via u. Cliënt gaat er slechts in dat geval vanuit dat hij het getekende formulier later deze week alsnog van haar zal ontvangen.”
2.8 Op dinsdag 12 december 2023 heeft mr. E het volgende aan verweerder geschreven:
“Cliënte spreekt vrijdag voor het eerst met de gezinsmanager en zal daarna, behoudens onvoorziene omstandigheden, de formulieren ingevuld aan uw cliënt verstrekken.”
2.9 Op donderdag 14 december 2023 heeft de man klaagster in kort geding gedagvaard voor 19 december 2023. De man heeft, zakelijk weergegeven, vervangende toestemming gevorderd om van 22 tot en met 30 december 2023 met de kinderen op vakantie te gaan naar Frankrijk. De man heeft verder gevorderd dat klaagster een dwangsom verbeurt als zij in verzuim is met het tijdig en overeenkomstig de rechtelijke uitspraak van 25 april 2018 geven van toestemming voor vakanties. Op 15 december 2023 heeft verweerder de dagvaarding aangebracht.
2.10 Op 14 december 2023 heeft klaagster een eerste gesprek gehad met de gezinsmanager van Bureau Jeugdzorg.
2.11 Op 15 december 2023 heeft klaagster het formulier ondertekend naar verweerder gestuurd en de man daarmee toestemming gegeven om met de kinderen op vakantie te gaan in de kerstvakantie.
2.12 De eis in het kort geding is vervolgens gewijzigd in deze zin dat de man slechts nog verzocht een dwangsom te stellen op niet naleving van de regeling voor het verlenen van toestemming voor toekomstige vakanties en klaagster te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft op 30 januari 2024 plaatsgevonden. Bij vonnis van 13 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij tegen haar een procedure heeft aangespannen. Maar in het bijzonder verwijt klaagster verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klaagster rauwelijks gedagvaard.
b) Verweerder heeft de dagvaarding aangebracht en het kort geding doorgezet.
3.2 Volgens klaagster waren haar advocaat en verweerder nog met elkaar in gesprek over de ondertekening van het formulier. Verweerder heeft niet gereageerd op de toezegging van de zijde van klaagster om na het gesprek met de gezinsmanager medio december 2023 het formulier terug te sturen.
3.3 Uiteindelijk heeft klaagster het formulier ondertekend en daarmee aan de man toestemming verleend om met de kinderen op vakantie te gaan. Ondanks dat de man dus geen belang meer had bij het kort geding, heeft verweerder het kort geding toch doorgezet.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Advocaten hoeven in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
- het verloop van het geschil tot dan toe en
- de kans op succes van de procedure.

5.3 Daar komt bij dat de advocaat gehouden is, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen, (de advocaat van) zijn wederpartij in beginsel van zijn voornemen kennis te geven. Indien mogelijk dient hij daarbij een redelijke tijd voor beraad te geven. Waar redelijkerwijs mogelijk voert hij overleg over het tijdstip van behandeling van een zaak.
Klachtonderdeel a) rauwelijks dagvaarden
5.4 Naar het oordeel van de raad is geen sprake van rauwelijks dagvaarden. De klacht is in zoverre ongegrond en de raad licht dit als volgt toe.
5.5 In de beschikking van 25 april 2018 (zie 2.3) heeft de rechtbank vastgelegd dat klaagster en de man elkaar in beginsel toestemming verlenen voor vakanties met de kinderen en dat de formulieren uiterlijk twee weken voor de reis ondertekend zullen worden.
5.6 De man heeft zijn wens om met de kinderen op vakantie te gaan in de kerstvakantie ruimschoots tevoren bekend gemaakt, namelijk op 20 september 2023. Hij heeft klaagster toen verzocht toestemming te geven door het ondertekenen van formulieren. Op 11 oktober heeft de man klaagster tevergeefs een herinnering gestuurd. Op 6 december 2023 deed hij dat nog eens, wederom tevergeefs.
5.7 Toen de man verweerder inschakelde voor deze situatie had klaagster al ruim twee maanden de tijd gehad om zich te beraden op het verzoek van de man. Zij had echter in het geheel niet gereageerd. De dag dat verweerder een bericht naar de advocaat van klaagster stuurde, (vrijdag) 8 december 2023, was gelet op de beschikking van 25 april 2018 de laatste dag voor ondertekening van het formulier. Verweerder heeft in zijn bericht van die datum kenbaar gemaakt dat hij, als dat nodig zou zijn een procedure zou instellen om vervangende toestemming van de rechter te verkrijgen. Verweerder vroeg in zijn bericht immers om opgave van verhinderdata, uiterlijk op dinsdag 12 december 2023, voor het geval klaagster het formulier niet zou ondertekenen.
5.8 Van de zijde van klaagster ontving verweerder niet de bevestiging dat zij het formulier zou ondertekenen, maar slechts de mededeling dat klaagster alvorens te ondertekenen eerst wilde spreken met de gezinsmanager. Dat gesprek stond gepland op vrijdag 15 december 2023. Dat was minder dan een week voor het beoogde vertrek van de man.
5.9 Gelet op dit alles is de raad van oordeel dat de dagvaarding die op 14 december 2023 volgde niet rauwelijks is uitgebracht. De bereidheid en het voornemen tot het instellen van een procedure was door verweerder voldoende duidelijk gemaakt. Het was klaagster die daartoe de aanleiding gaf, zij was in verzuim met het nakomen van verplichtingen rondom het verlenen van toestemming voor vakanties en de daarbij behorende termijnen.
Klachtonderdeel b) aanbrengen van de dagvaarding
5.10 Volgens klaagster had de man geen belang meer bij het kort geding nadat zij op 14 december 2023 de formulieren alsnog had ondertekend en toegestuurd.
5.11 Verweerder heeft aangevoerd dat in de dagvaarding al een dwangsom was gevorderd op het niet nakomen van de eerder door de rechter vastgelegde verplichtingen rondom toestemming voor vakanties. In verband met deze vordering tot het opleggen van dwangsommen had de man volgens verweerder belang bij het voortzetten van de procedure. Volgens verweerder is tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter ook over het onderwerp gesproken en lijkt het erop dat dat gesprek zijn vruchten heeft afgeworpen. Klaagster heeft recent namelijk tijdig haar toestemming gegeven voor een vakantie van de man met de kinderen.
5.12 De raad kan in het licht van het over en weer gestelde niet vaststellen dat de man geen enkel belang meer had bij het voortzetten van het kort geding. Naar het oordeel van de raad behoorde het bovendien tot de vrijheid van verweerder om de keuze tot voortzetting van het kort geding te maken. De belangen van klaagster zijn daarmee niet nodeloos geschaad en klachtonderdeel b is daarom ongegrond.
Artikel 48, lid 9 Advocatenwet
5.13 Reeds op de grond dat de raad de klacht ongegrond verklaart komt de raad aan het verzoek van klaagster om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 48 lid 9 Advocatenwet niet toe.
5.14 De raad voegt toe dat de kwestie die tot deze klacht heeft geleid in de eerste plaats een geschil is tussen twee ouders over de omgang met hun kinderen. Het is dan ook bovenal aan die ouders om hun onderlinge geschillen te overbruggen. Advocaten moeten in relatie tot hun cliënt en het geschil voldoende professionele distantie bewaren en waken voor escalatie, maar de cliënten moeten voor ogen blijven houden dat zij verantwoordelijk blijven voor hun eigen gedrag. Dit betekent ook dat onwelgevallig handelen of nalaten niet zomaar aan de verantwoordelijkheid van de advocaat van de wederpartij kan worden toegeschreven.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. D. Horeman en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 19 mei 2025