ECLI:NL:TADRAMS:2025:86 Raad van Discipline Amsterdam 24-873/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:86
Datum uitspraak: 19-05-2025
Datum publicatie: 26-05-2025
Zaaknummer(s): 24-873/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening, de communicatie en de voortvarendheid in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 mei 2025 in de zaak 24-873/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster
gemachtigde: mr. W. Knoester

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 26 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2351248/JS/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 april 2025. Daarbij waren klager (via Teams) en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager dreef met zijn ex-partner, mevrouw H, een onderneming in Indonesië. In 2014 zijn klager en mevrouw H gescheiden. De samenwerking tussen klager en mevrouw H in P(…) BV is toen niet afgewikkeld. Over deze afwikkeling zijn geschillen ontstaan en in dat verband hebben mevrouw H en haar holding klager, zijn nieuwe echtgenote mevrouw L en P(…) BV gedagvaard. In de dagvaarding is door de eisende partijen een incident op grond van artikel 843 Rv opgeworpen.
2.3 Op 19 september 2023 heeft klager bijstand gevraagd van het kantoor van verweerster. Op 22 september 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden met klager, verweerster en haar kantoorgenoot mr. B.
2.4 Op 30 september 2023 heeft klager de dagvaarding naar mr. B gestuurd, waarna klager, mr. B en verweerster elkaar op 3 oktober weer hebben gesproken.
2.5 Op 4 oktober 2023 hebben verweerster en mr. B een opdrachtbevestiging en een voorschotnota naar klager gestuurd. Dezelfde dag heeft klager aan mr. B geschreven dat hij verder gaat met het schrijven van de conclusie van antwoord.
2.6 Op 6 november 2023 heeft mr. B de ontvangst van stukken aan klager bevestigd. Op 16 november 2023 hebben partijen elkaar weer gesproken.
2.7 Op 27 november 2023 heeft klager een e-mail gestuurd aan mr. B (met kopie aan verweerster), met onder meer de volgende inhoud:
“Hoe gaat het, kun je met het concept memorie van antwoord uit de voeten? (…) Het lijkt mij het meest praktisch om het concept memorie van antwoord als uitgangspunt te gebruiken en een aantal onderdelen ervan, van een juridisch kader/argumentatie te voorzien, (…)”
2.8 Op 5 december 2024 heeft mr. B een e-mail gestuurd aan klager (met kopie aan verweerster), met onder meer de volgende inhoud:
“Mijn excuses voor de late reactie. Tot nu toe is jouw uitgebreide omschrijving en toelichting erg duidelijk. Het lijkt mij zeker goed om een en ander nog via Teams te bespreken, maar ik wil voorstellen om dat later deze maand te doen. (…)
Nu de wederpartij een incident heeft opgeworpen, dienen wij hier binnen twee weken na voorgenoemde roldatum op te reageren. (…)
Voor wat betreft de overige vorderingen (grootste deel): hier hebben wij in ieder geval zes weken de tijd voor om op te reageren. De conclusie van antwoord zal dus in dat geval op 21 februari 2023 moeten worden ingediend. Het is echter gebruikelijker dat de rechter eerst het vonnis in incident neemt. In dat geval moeten wij pas veel later op de overige vorderingen reageren althans voor conclusie van antwoord dienen.
Wellicht kunnen wij de laatste week van december via Teams nog een gesprek inplannen om mogelijke onduidelijkheden op te helderen. Mochten er tussendoor vragen zijn, dan zal ik eerder contact opnemen. Vervolgens zullen wij jou begin januari in ieder geval het concept voor het incident toesturen, waarna jij deze kunt nalezen en kan voorzien van eventuele opmerkingen. Ondertussen zullen wij verder werken aan de conclusie van antwoord. (…)”
2.9 Op 21 december 2023 heeft mr. B het volgende aan klager geschreven (met kopie aan verweerster):
“Wanneer wij ons zullen stellen in de procedure op 10 januari 2024, lijkt het ons goed om gelijk het verweer van de onbevoegdheid van te rechter op te werpen, ofwel het incident tot onbevoegdheid.
Als wij dat doen zal de rechter, nog voordat wij dienen te reageren in incident alsmede op de dagvaarding, een vonnis wijzen waarin hij ofwel vaststelt dat hij bevoegd is, dan wordt de zaak terug verwezen naar de rol voor voortzetting van de procedure, of de rechter stelt vast dat hij onbevoegd is. In dat geval eindigt de procedure en hoeft er verder niet inhoudelijk te worden gereageerd. Uit jouw stuk hebben wij reeds de argumenten gehaald waarom de Nederlandse rechter niet bevoegd zou zijn, welke wij juridisch zullen aanvullen.
Ik zal jou in de eerste week van januari 2024 dit bevoegdheidsincident in concept toesturen, met het vriendelijk verzoek deze na te lezen.
Schikt het jou om op maandag 8 januari 2024 met zowel [verweerster] als mij via Teams te overleggen? Wij kunnen dan het onbevoegdheidsincident doornemen, waarna wij het eventueel kunnen aanpassen, alsmede punten bespreken voor het antwoord in incident strekkende tot afschrift van bescheiden.”
2.10 Op 29 december 2023 heeft mr. B een e-mail gestuurd aan klager (met kopie aan verweerster), met onder meer de volgende inhoud:
“Korte vraag: je gaf aan in jouw stuk aan dat in de statuten van de P(…) is vastgelegd dat geschillen aan de Indonesische rechter dienen te worden voorgelegd. Heb jij toevallig een Nederlandse of Engelse versie van deze statuten? Anders kunnen wij een en ander ook (laten) vertalen. Een vertaling is namelijk op grond van het procesreglement verplicht indien een stuk is gesteld in een andere buitenlandse taal dan Engels, Duits of Frans. Overigens kan de rechtbank bepalen dat een vertaling wordt overgelegd die is opgemaakt en ondertekend door een beëdigd vertaler, maar dat vernemen wij dan later.”
2.11 Op 8 januari 2024 heeft een teams-overleg plaatsgevonden waarbij klager, mr. B en verweerster aanwezig waren en waarin de eerder aan klager toegezonden conceptversie van het bevoegdheidsincident is besproken.
2.12 Op 18 januari 2024 heeft mr. B aan klager (met kopie aan verweerster) het volgende geschreven:
“Inmiddels heeft de rechtbank besloten dat de eisende partij, (…) Holding en H(…), bewijs moeten overleggen van de betekening in Indonesië, in verband met het verstek van P(…) en L(…). Hieronder tref je de rolstand aan.
De wederpartij heeft hiervoor de tijd gekregen tot 31 januari 2024, waarna de rechter gaat beslissen over het verdere verloop van de zaak. Waarschijnlijk is daarna de volgende stap dat wij het incident moeten indienen, maar wij zullen dan eerst nog twee weken krijgen vanaf 31 januari 2024.
Kort gezegd zullen wij waarschijnlijk pas half februari 2024 het incident (en dan ook het bevoegdheidsincident) moeten indienen. (…)
Het lijkt ons daarom goed om onze bespreking nog iets uit te stellen, tot wanneer er iets meer duidelijkheid is. Zullen wij gelijk donderdag 1 februari 2024 om 10.30 uur een Teams bespreking inplannen? Op dat moment zal de nieuwe rolstand bekend zijn en kunnen wij de vervolgstappen bespreken. Zekerheidshalve zullen wij wel van te voren al het incident opstellen (en aan jou toesturen). (…)”
2.13 Op 29 januari 2024 heeft mr. B aan klager (met kopie aan verweerster) het volgende geschreven:
“Schikt het jou om de afspraak van donderdag te verzetten naar dinsdag 6 februari 2024 om 10.00 uur? [Verweerster] zal dan ook bij het gesprek aanwezig zijn.
Ik hoor graag even of dat uitkomt.
Ik zal je verder voor het weekend in concept het antwoord in incident toesturen, zodat je deze alvast kunt doornemen.”
2.14 Medio februari 2024 is de incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend namens klager.
2.15 Bij vonnis van 3 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Het verzoek van de wederpartij op grond van artikel 843 is afgewezen. In de beslissing heeft de rechter klager opgedragen om een beëdigde vertaling van correspondentie met de Indonesische belastingdienst in het geding te brengen. De zaak is verwezen naar de rol van 15 mei 2024 voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.
2.16 Op 4 april 2024 heeft mr. B een e-mail gestuurd aan klager (met kopie aan verweerster), met onder meer de volgende inhoud:
”Bijgaand het vonnis in de incidenten.
De rechter heeft het gevorderde in het bevoegdheidsincident afgewezen en derhalve zichzelf rechtsmacht toegekend om over de vorderingen te oordelen.
Het incident 843a Rv aan de zijde van [wederpartij] is eveneens afgewezen. In de hoofdzaak beveelt de rechter de gedaagden, waaronder jij dus, om als productie in het geding te brengen de correspondentie van de Indonesische belastingdienst aan de P(…), waaruit moet blijken dat het door [wederpartij] in 2020 aan NI verstrekte geld dient te worden beschouwd als kapitaal en niet als geldlening. Tevens is de zaak verwezen naar de rol van woensdag 15 mei 2024.
Het lijkt ons goed om het vonnis en de vervolgstappen door te spreken.
Schikt het jou om hiervoor aanstaande donderdag 10 april om 10.30 uur een bespreking via Teams in te plannen met zowel Marian als mij?”
2.17 Op 11 april 2024 heeft een teams-overleg plaatsgevonden waarbij klager, mr. B en verweerster aanwezig waren. Diezelfde dag om 21.18 uur heeft mr. B een e-mail gestuurd aan klager (met kopie aan verweerster), met de volgende inhoud:
“Wij hebben vanochtend met jou het vonnis uitgebreid doorgenomen. We bespraken de mogelijkheden van tussentijds appel en van wraking. Ten aanzien van beide opties gaf jij uiteindelijk aan hiertoe niet te willen overgaan nu de rechter, met het verzoek de brieven van de belastingdienst in het geding te brengen, de kern lijkt te begrijpen. Bovendien zou tussentijds appel kosten met zich mee brengen en ook mogelijk – bij winst – uiteindelijk de discussie niet doen beëindigen, hetgeen jij wel graag wil.
Wij zullen uitstel vragen het indienen van de conclusie van antwoord en zullen je op de hoogte houden of dit is gelukt.
Daarnaast stellen we jou op de hoogte als we een bericht ontvangen over de proceskostenveroordeling.
Verder ontvangen wij dus graag volgende week de nader uitgewerkte reactie op de dagvaarding en de relevante stukken, waaronder de verklaring van de belastingdienst en de statuten, zodat wij deze kunnen laten vertalen.”
2.18 Op 11 april 2024 om 21.41 uur heeft klager een e-mail gestuurd aan mr. B (met kopie aan verweerster), met onder meer de volgende inhoud:
“Dank je voor de samenvatting, die is juist. Maandag ontvang je een update van mijn reactie op de dagvaarding, die als basis voor de CvA zou kunnen dienen. Ook stuur ik die documenten voor vertaling zsm op. (…)”
2.19 Op 15 april 2024 heeft klager een e-mail gestuurd aan mr. B (met kopie aan verweerster), met onder meer de volgende inhoud:
“Bijgevoegd treffen jullie een update aan (versie 150424) van de conceptversie van de CvA. (…)
Ik vind het - vanwege de brede opzet van de dagvaarding - gevaarlijk om te knippen in de concept CvA. Onvermijdelijk knippen we dan cruciale informatie weg en gaat de samenhang van de CvA verloren. Het 3 april 2024 vonnis laat zien dat we zorgvuldig te werk moeten gaan en compleet moeten zijn. (…)
Ik ga er nog steeds van uit dat 15 mei de roldatum is voor de CvA. Ook als het 15 juni wordt moeten we zsm aan het werk en ervoor zorgen dat we onszelf niet klem zetten door de beperkte tijd die nog rest, ook bij uitstel.
Ik kan jullie desgewenst aangeven welke onderdelen van groot belang zijn. Behoorlijk wat tekst is (noodzakelijke) achtergrond. Ik kan jullie eventueel door de CvA ‘praten’ met een Teamsmeeting, nadat jullie in ieder geval het document hebben gescand.
Veel tekst betreft de notulen van de AvA’s die ik met reden bijna integraal heb opgenomen in de concept CvA. Ik heb dat gedaan om te weerleggen dat H(…) niet geïnformeerd zou zijn en zou zijn buitengesloten door (…) c.s., zoals ze ten onrechte beweert. Maar ook om te laten zien hoe consequent en consciëntieus (…) altijd te werk is gegaan. (…)
De te vertalen documenten stuur ik later deze week toe. (…)”
2.20 Op 17 april 2024 15.01 uur heeft klager het volgende gestuurd aan mr. B en verweerster:
“Zoals besproken, bijgevoegd treffen jullie informatie aan t.b.v. vertalingen uit Bahasa Indonesia. Het gaat daarbij om de onderdelen van onderstaande documenten (originelen bijgevoegd)”
2.21 Op 17 april 2024 om 21.46 uur heeft mr. B een e-mail gestuurd aan klager (met kopie aan verweerster), met onder meer de volgende inhoud:
“Dank voor het toesturen van de gevraagde toelichting. Het lijkt ons goed dat wij eerst beginnen met het bestuderen hiervan alsmede een begin maken aan het concept. Mochten daarbij vragen zijn, dan nemen wij contact op. Vervolgens kunnen wij dit doorspreken via Teams. (…)
Daarnaast bericht ik je dat wij de stukken die vertaald moeten worden in goede orde hebben ontvangen. Wij zullen een vertaalbureau benaderen en een offerte opvragen.”
2.22 Per e-mail van 18 april 2024 heeft klager mr. B gevraagd of het uitstel van 15 mei naar 15 juni is geaccepteerd.
2.23 Op 22 april 2024 heeft verweerster een vertaalbureau benaderd. Nadat zij de te vertalen documenten naar het vertaalbureau heeft gestuurd heeft zij op 29 april 2024 ook nog laten weten dat het moest gaan om een beëdigde vertaling.
2.24 Op 23 april 2024 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:
“De wederpartij heeft bezwaar gemaakt tegen uitstel verzoek maar de Rechtbank heeft met 2 weken toestemming verleend. Dit betekent dat de nieuwe roldatum 29 mei a.s. is. Ik zal de betreffende documenten toesturen aan het vertaalbureau met verzoek deze te vertalen.
We willen eerst op basis van het door jou aangeleverde document starten met het opstellen van de CVA. Indien wij daarover vragen hebben, dan laten we dat weten. We streven er naar rond 15 mei een eerste concept aan te leveren.”
2.25 Op 1 mei 2024 heeft het vertaalbureau laten weten dat de enige beëdigd vertaler Bahasa Indonesia-Nederlands pas in juni weer beschikbaar zou zijn.
2.26 Op 7 mei 2024 heeft mr. B een tweede vertaalbureau gevraagd om een offerte te geven voor de beëdigde vertaling. Daarnaast heeft zij gevraagd of het mogelijk is om op korte termijn een gewone vertaling te verkrijgen.
2.27 Op 8 mei 2024 heeft klager mr. B en verweerster gevraagd hoe het staat met de voorbereiding van de conclusie van antwoord.
2.28 Op 14 mei 2024 heeft een tweede vertaalbureau aan mr. B laten weten dat zij op korte termijn slechts een gecertificeerde vertaling kunnen leveren, omdat de enige beëdigd vertaler tot begin juni niet beschikbaar was.
2.29 Op 14 mei 2024 heeft mr. B, met kopie aan verweerster, geantwoord op de vraag van klager van 8 mei 2024:
“De voorbereidingen gaan goed. Wij zijn druk bezig met de conclusie van antwoord. Wij streven ernaar om jou deze week het concept toe te sturen. (...)
Ook zijn wij bezig met het verkrijgen van een vertaling, maar er blijken maar een beperkte aantal beëdigde vertalers te zijn in Nederland en twee daarvan zijn pas beschikbaar in juni. Het leek ons goed om deze correspondentie (met het vertaalbureau) te overleggen en in ieder geval alvast een normale vertaling te overleggen. Vanochtend hebben wij echter wel contact gehad met een partij die het mogelijk deze week nog kan verstrekken. Dat vernemen wij vandaag of morgen, dus ik houd je even op de hoogte.
Tevens zouden graag volgende week dinsdag 21 mei om 10.30 uur een meeting willen inplannen via Teams. Zowel opmerkingen van jouw kant als van onze kant kunnen wij dan bespreken.”
2.30 Op 15 mei 2024, 6.23 uur, heeft klager het volgende aan mr. B en verweerster geschreven:
“Ik maak mij zeer ernstige zorgen over het gebrek aan voortgang dat nu wordt gemeld en over jullie werkwijze.
Er was toegezegd dat ik uiterlijk 14 mei de conceptversie van de CvA zou ontvangen, dat is al heel laat en die toezending wordt nu weer uitgesteld.
Nota bene, jullie zijn al ruim een half jaar in het bezit van mijn versie. Ik heb telkens weer laten weten dat ik nauw betrokken wil - en moet - zijn bij de totstandkoming (strategie en proced) van de definitieve versie. Dat wordt telkens weer genegeerd.
Tot op de dag van vandaag weet ik niet waar jullie mee bezig zijn. Jullie laten mij in het ongewisse. Er is geen samenwerking bij het bepalen van de strategie en de voorbereidingen.
Ik heb gezegd dat ik wil dat mijn versie als uitgangspunt/basis moet dienen. Hoe zit dat?
De vragen die je mij nu stelt stellen mij niet bepaald gerust: (…)
- Ik heb al maanden geleden “Antara” vertalingen genoemd, die in voorafgaande procedures naar volle tevredenheid is gebruikt. Waarom komt dit probleem op de valreep nog boven?
De communicatie van jullie kant is slecht; ik had vorige week al gevraagd om een update, ook die werd genegeerd.
Ik wil vandaag 15 mei een spoed teams meeting met jullie. Ik wil vandaag - en dat is al heel laat - weten wat de stand van zaken is en wat jullie aanpak is. Ook wil ik afspraken maken over het verdere verloop van de voorbereidingen.
Jullie plaatsen mij nu met de rug tegen de muur, en straks is er (helemaal) geen tijd meer voor mij om bij te sturen. Alleen een door mij goedgekeurde CvA wordt ingediend.
Voor mij en de onderneming staat heel veel op het spel, de dagvaarding biedt alle kansen om deze zaak te winnen en af te sluiten. Die kans mag nu niet door een slechte voorbereiding verloren gaan.
Zoals gezegd, ik wil vandaag overleg met jullie. Ik stel voor om dat om 10:00 uur jullie tijd te doen.”
2.31 Om 7.15 uur heeft klager aan verweerster en mr. B geschreven:
“Zie mijn vorige mail in reactie op jullie uitstel; zoals ik heb uitgelegd ben ik daar niet blij mee en maak ik mij ernstige zorgen.
Ik ga ervan uit dat onze relatie als volgt in elkaar zit, ik citeer:
“De cliënt en de advocaat werken samen om de zaak te bespreken en een strategie te ontwikkelen. Hierbij moet de advocaat professioneel advies geven over de juridische mogelijkheden en de beste aanpak. Hoewel de advocaat deskundig advies geeft en soms sterk aanbeveelt wat de beste juridische strategie is, heeft de cliënt uiteindelijk het laatste woord over belangrijke beslissingen zoals het al dan niet starten van een procedure, het wel of niet accepteren van een schikking, en andere strategische beslissingen.”
“In termen van de inbreng in de procedure, zal een advocaat meestal de juridische documenten opstellen en de argumentatie formuleren op basis van de feiten en instructies die de cliënt verstrekt, evenals op basis van zijn juridische kennis en ervaring. Hoewel de advocaat veel van het proceswerk doet, zoals het schrijven van brieven, het indienen van documenten en het voeren van pleidooien, moet hij dit doen binnen de grenzen van de door de cliënt gegeven instructies en met het akkoord van de cliënt.”
“Samenvattend, in de civielrechtelijke relatie tussen advocaat en cliënt in Nederland, speelt de advocaat een actieve, adviserende rol, maar respecteert tegelijkertijd de wensen en instructies van de cliënt, die de uiteindelijke controle behoudt over de grote beslissingen in zijn zaak.”
Dat is precies waarom ik heb verzocht bij ons introductiegesprek vorig jaar en zo zouden we ook te werk gaan. Dat is echter niet gebeurd.
Het gaat hier om een ingewikkelde kwestie, met een lange geschiedenis. De complexiteit zit in de inhoud.
Ik heb een en ander samengevat in wat ik de “concept CvA” noem. Dat document heet niet toevallig zo.
Mijn verzoek aan jullie was - en is - om op basis daarvan onderdelen van die concept CvA een beter juridisch kader/onderbouwing te geven. Dat vereist uiteraard samenwerking, die tot op heden niet tot stand is gekomen, ondanks mijn herhaalde aandringen.
De beperkte tijd die nu nog resteert moet doelmatig worden gebruikt. Jullie kunnen de dagvaarding ‘negeren’ ik heb daar de relevante punten uitgehaald, ook omdat het onmogelijk is voor jullie om die dagvaarding - die boordevol desinformatie en leugens staat - te doorgronden.
De relevante punten staan in de concept CvA. Ik wil die met jullie - of een van jullie - bespreken, en dan kunnen we samen vaststellen waar (betere) juridische onderbouwing van onderdelen mogelijk en nodig is.
Ik wil deze aanpak vandaag bespreken in ons teams overleg.”
2.32 Op 15 mei 2024 om 11.57 uur heeft verweerster als volgt geantwoord:
“Wij zijn op basis van jouw input bezig met de Conclusie van Antwoord. Dat vergt even tijd en ik vraag je ons die even te geven zodat we op basis van die input een gedegen stuk op papier kunnen zetten. Een spoed overleg vandaag om 10.00 lukt niet ivm andere afspraken maar neemt bovendien ook tijd terwijl we die tijd juist nu graag even besteden aan het concept. Ik vraag je ons die ruimte even te even en daarop te vertrouwen zodat we jou een concept kunnen aanleveren. Ik zou dus graag vasthouden aan een overleg op 21 mei maar indien gewenst kunnen we dat morgen ook doen.”
2.33 Op 15 mei 2024 om 13.07 uur heeft klager als volgt gereageerd:
“(…) Dat het opstellen van de CvA tijd kost begrijp ik, vandaar dat ik die input vorig jaar november al heb toegestuurd en instemde met uitstel van de roldatum. Ik wil graag morgen een teams overleg en geïnformeerd worden over de aanpak.”
2.34 Op 13.52 uur heeft verweerster als volgt geantwoord:
“Naar aanleiding van onderstaande email bericht ik je als volgt.
Je hebt ons een CVA aangeleverd en op basis daarvan stellen wij een CVA op. Het is daarbij wel zo dat wij uit hoofde van ons beroep de door jou opgestelde CVA op juistheid moeten toetsen. Ons vak zou anders van geen enkele waarde zijn en bovendien zijn wij verantwoordelijk voor een gedegen CVA. Dat wij zouden hebben afgesproken dat we het door jou aangeleverde stuk enkel van een juridische onderbouwing zouden voorzien, is niet juist. We hebben gevraagd om een reactie op de dagvaarding zodat we op basis daarvan een CVA konden opstellen. We hebben je bovendien aangegeven dat er veel tijd zal zitten in het opstellen van de CVA gezien de omvang van de stukken. Dat we nu extra tijd vragen voor aanleveren van het concept betekent enkel dat wij zorgvuldig te werk gaan en een goed concept willen aanleveren.
Je stelt nu dat wij de dagvaarding zouden moeten negeren. We zullen dat niet doen. Het is immers de dagvaarding waar op gereageerd moet worden en wij dienen ons er zelf van te vergewissen wat al dan niet relevant of juist is. Het simpelweg overnemen van hetgeen jij hebt geschreven zonder bepaalde punten te verifiëren zou onzorgvuldig zijn.
We hebben voor het uitvoeren van onze werkzaamheden wel het onvoorwaardelijk vertrouwen van jou nodig. Indien ik onderstaande email lees dan twijfel ik of dat vertrouwen er is. Indien je je niet in het voorgaande kan vinden danwel indien er onvoldoende vertrouwen in ons bestaat, dan verneem ik dat graag vandaag nog van jou en zullen wij ons moeten onttrekken. Dan zal, met een verzoek om een nadere termijn, een nieuwe advocaat ingeschakeld moeten worden.”
2.35 Om 15.07 uur heeft klager het volgende aan verweerster geschreven:
“(…) Natuurlijk moet mijn concept op juistheid worden getoetst.
Het woord ‘negeren’ (betreft dagvaarding) staat niet voor niets tussen aanhalingstekens. Het is nl. kort dag. Ik hoop dat het jullie toch nog lukt om een analyse te maken van die dagvaarding. Des te beter.
Wat betreft die dagvaarding, heb ik zelf vastgesteld, dat die ondanks mijn uitgebreide kennis van de toedracht, moeilijk te doorgronden is vanwege het selectieve knip- en plakwerk dat is toegepast. De dagvaarding is niet duidelijk en vooral verhullend.
Ik kan mij in jullie aanpak vinden en ik vertrouw er ook op, zoals je schrijft, dat er een gedegen CvA komt. Morgen, tijdens ons overleg, kunnen we wat mij betreft een en ander afstemmen.”
2.36 Om 18.12 uur heeft verweerster aan klager geschreven:
“(…) Het zou dan onze sterke voorkeur hebben om dinsdag overleg te hebben in plaats van morgen. We kunnen de tijd nu beter besteden aan de CVA en voor ons is overleg op dit moment niet nodig. Is dat voor jou ook werkbaar?”
2.37 Op 16 mei 2024 om 11.38 uur heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster (met kopie aan mr. B) met de titel “Opzegging van de opdracht, einde dienstverlening”. Klager heeft in het bericht onder meer het volgende geschreven:
“Ik ben tot de conclusie gekomen dat het verstandiger is om de dienstverlening - jouw ondersteuning als advocaat aan mij - te beëindigen.
Dit heeft geen zin: mijn vertrouwen in een constructieve samenwerking is weggevallen, terwijl samenwerking cruciaal is voor een effectieve en doelmatige aanpak van de zaak en het verloop daarvan.
Voor zover nodig, een nadere toelichting: (…)”
2.38 Verweerster heeft om 11.52 als volgt gereageerd:
“Het is vervelend te moeten lezen dat je tot deze conclusie komt. Ik kan mij ook niet verenigen met hetgeen je schrijft en zal daar later op terugkomen.
Ik kan wel aangeven dat [mr. B] en ik al gevorderd zijn met de Cva. Ik kan dat met je delen zodat je kan zien waar wij de afgelopen periode mee bezig zijn geweest.
Ik heb het door jou gevraagde overleg van vandaag enkel naar dinsdag willen verzetten zodat we dan met jou, juist in het kader van samenwerking, constructief over dit concept konden spreken. Dat zou wat mij betreft het meest effectief zijn.
Het is spijtig dat je nu tot dit besluit komt.
Voor de goede orde; de documenten die dienen te worden vertaald zijn vrijwel direct na ontvangst naar het vertaal bureau gestuurd. Deze constateerden na een zoektocht dat vertaling in juni kan plaatsvinden. Daarna is direct doorgezocht naar een ander vertaal bureau en daarmee is het gesprek gaande.
Ik verneem graag naar aanleiding van het voorgaande en indien je vandaag alsnog hierover wil spreken dan ben ik daarvoor vanaf 12.00 NL tijd beschikbaar.”

2.39 Om 15.39 uur heeft klager aan verweerster geschreven dat zijn besluit vaststaat en dat het overleg dat verweerster heeft voorgesteld een gepasseerd station is.
2.40 Verweerster en mr B hebben zich vervolgens aan de zaak onttrokken.
2.41 Klager heeft geen verweer gevoerd in de hoofdzaak en de vordering in de hoofdzaak is daarom bij vonnis van 24 juli 2024 toegewezen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Gebrek aan betrokkenheid, verantwoordelijkheid en vooruitgang.
Volgens klager heeft verweerster telkens weer geweigerd om inhoudelijk overleg te voeren en af te stemmen, ondanks gemaakte afspraken en herhaalde (ook dringende) verzoeken daartoe. Dit is in strijd met de verplichting van een advocaat om goed te communiceren en om af te stemmen. Verweerster heeft zich aan haar verantwoordelijkheid onttrokken.
Verweerster weigerde afstemming; zij is elke inhoudelijke discussie uit de weg gegaan en heeft tekens weer e-mails van klager genegeerd. Dit heeft geleid tot een gebrek aan transparantie en onvoldoende voortgang in de zaak.
De voorbereiding van verweerster was gebrekkig. Ondanks dat klager al in november 2023 zijn conceptversie van de conclusie van antwoord had toegestuurd, heeft verweerster zich niet voorbereid op de zaak. Dit blijkt uit haar voortdurende onwetendheid over de belangrijkste issues van de zaak tijdens overleggen. Klager heeft nooit een e-mail van verweerster ontvangen die betrekking had op de inhoud, afstemming of de planning. Verweerster liet klager tot de laatste dag - tot het laatste uitstel - in volledige onwetendheid.
Bij verweerster was sprake van onvoldoende planning. Het gaat dan om het uitstellen van cruciale overlegmomenten en het niet tijdig indienen van benodigde documenten. Het toont een ernstig gebrek aan planning en organisatie.
b) Nalatigheid bij cruciale taken.
Verweerster heeft niet gezorgd voor tijdige vertaling van cruciaal bewijs. Cruciale bewijsmaterialen, de brieven van de DJP, zijn niet tijdig vertaald, ondanks dat deze al geruime tijd in het bezit waren van verweerster. Dit is volgens klager een ernstige nalatigheid, vooral gezien het belang van deze documenten voor de zaak en de expliciete opdracht van de rechter om die uiterlijk 29 mei 2024 te verstrekken.
c) Professioneel onethisch gedrag.
Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan intimidatie en dreigementen. Verweerster heeft klager onder druk gezet door te dreigen zich "vandaag nog" aan de zaak te onttrekken als klager niet direct zijn "onvoorwaardelijke vertrouwen" in haar zou uitspreken. Dit beschouwt klager als een vorm van chantage en het is onethisch.
Verweerster heeft een ultimatum gesteld, op een moment dat de zaak al in een kritieke fase zat. Dit toont een gebrek aan professionaliteit en integriteit. Het ondermijnde het vertrouwen en de samenwerking tussen klager en verweerster.
d) Schending van gedragsregels
Volgens de gedragsregels van de Orde van Advocaten moeten advocaten hun cliënten met de nodige zorgvuldigheid en professionaliteit behandelen. De hierboven genoemde punten vormen ernstige schendingen van deze regels, waaronder regel 12 (zorgvuldigheid), regel 13 (uitvoering opdracht), regel 14 (verantwoordelijkheid uitvoering opdracht) en regel 16 (informatieplicht).
3.2 Klager houdt verweerster verantwoordelijk voor de schade die is ontstaan doordat hij geen verweer heeft gevoerd. Hij vraagt volledige compensatie en schadevergoeding. Hij verzoekt de raad om een formeel onderzoek en disciplinaire maatregelen. Hij verzoekt de raad tot slot om bij de rechtbank begrip te vragen voor de gang van zaken, gezien de ernstige nalatigheden van verweerster. Dit is volgens klager noodzakelijk om zijn recht op een eerlijk proces te waarborgen.
3.3 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a) Gebrek aan betrokkenheid, verantwoordelijkheid en vooruitgang
5.2 De kern van dit klachtonderdeel is dat klager verweerster verwijt dat zij te laat is begonnen met het opstellen van de conclusie van antwoord en dat zij onvoldoende heeft gecommuniceerd over wat zij zou doen en wanneer. De raad is van oordeel dat kdit klachtonderdeel ongegrond is en licht dat als volgt toe.
5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat het belang van de zaak groot was en dat het ging om een feitelijk complexe kwestie. De dagvaarding was omvangrijk en dat gold ook voor de conclusie die klager zelf had opgesteld in reactie op de dagvaarding. Dat de tijd moest worden genomen om te komen tot een deugdelijke conclusie van antwoord acht de raad daarom aannemelijk. De vraag is echter hoe die tijdigheid moet worden beoordeeld.
5.4 Naar het oordeel van de raad is het in de eerste plaats aan de advocaat om de termijn te bewaken waarin een processtuk dient te zijn afgerond. Een advocaat moet daarbij daarnaast oog te hebben voor de perceptie van urgentie en termijnen die leeft bij de cliënt, maar die perceptie van de cliënt is niet doorslaggevend bij de beantwoording van de vraag of de advocaat het werk tijdig begint en tijdig af heeft.
5.5 De raad volgt verweerster in haar verklaring dat zij goede gronden had om de werkzaamheden voor het opstellen van de conclusie van antwoord te staken in afwachting van de uitkomst van het bevoegdheidsincident. Als de rechter zich onbevoegd had verklaard was het opstellen van een conclusie van antwoord immers niet meer nodig. Voortgaan met het opstellen van de conclusie van antwoord voor de bevoegdheidsbeslissing van de rechter had dus tot nodeloze kosten voor klager kunnen leiden. Naar het oordeel van de raad valt het verweerster dus niet te verwijten dat zij tussen de aanvang van haar bijstand aan klager in oktober 2023 en de bevoegdheidsbeslissing van de rechter van 3 april 2024 beperkt aandacht heeft besteed aan het opstellen van de conclusie van antwoord.
5.6 Na de bevoegdheidsbeslissing van de rechtbank hebben klager, verweerster en mr. B informatie uitgewisseld over de zaak. Op 15 april 2024 heeft klager zijn bijgewerkte reactie op de dagvaarding naar verweerster gestuurd. Op 23 april 2024 is klager geïnformeerd dat verweerster ernaar streefde om “rond 15 mei” een eerste concept conclusie van antwoord aan te leveren, terwijl de conclusie op de rol van 29 mei 2024 ingediend moest worden. Klager was dus geïnformeerd over het door verweerster beoogde tijdspad, dat de raad bovendien redelijk voorkomt.
5.7 Op 8 mei 2024 vroeg klager hoe het stond met de voorbereidingen. Op 14 mei 2024 heeft verweerster laten weten dat zij ernaar streeft om klager “deze week”, dus uiterlijk op vrijdag 17 mei 2024, de concept conclusie van antwoord toe te sturen. De raad stelt vast dat dit nog altijd past binnen het op 23 april 2024 door verweerster gegeven, redelijke tijdspad.
5.8 De raad stelt op grond van het voorgaande vast dat verweerster tijdig is begonnen met de conclusie van antwoord. De raad kan niet vaststellen dat verweerster vervolgens onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Evenmin heeft verweerster verzuimd om klager te informeren over het door haar beoogde tijdspad. Uit een en ander volgt dat klachtonderdeel a geen doel treft.
Klachtonderdeel b) Nalatigheid bij cruciale taken
5.9 De raad is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is en de raad licht dat als volgt toe.
5.10 De raad stelt vast dat klager de te vertalen documenten op 17 april 2024 heeft toegestuurd. Enkele dagen later, op 22 april 2024 heeft verweerster contact gezocht met een vertaalbureau. Op 29 april 2024 heeft verweerster aan dat bureau heeft laten weten dat het te doen was om een beëdigde vertaling. Op 1 mei 2024 liet het vertaalbureau weten dat de enige beëdigd vertaler die het stuk kon vertalen pas in juni weer beschikbaar zou zijn. Daarop heeft mr. B het vertaalbureau op 7 mei 2024 gevraagd om een gewone vertaling. Later is ook nog contact gezocht met een ander vertaalbureau.
5.11 Naar het oordeel van de raad blijkt uit deze gang van zaken niet dat verweerster onvoldoende voortvarend is geweest met het aanvragen van een vertaling. Dat de noodzakelijke beëdigde vertaling niet op tijd gereed kon zijn om met de conclusie van antwoord in te dienen, was niet te wijten aan verweerster. Dat had te maken met de afwezigheid van de enige vertaler die het stuk beëdigd kon vertalen. Daar komt bij dat, anders dan klager lijkt aan te nemen, het waarschijnlijk niet tot problemen zou hebben geleid als de conclusie van antwoord was ingediend zonder die vertaling. Verweerster had kunnen uitleggen waarom de beëdigde vertaling ontbrak en had deze op een later moment alsnog kunnen indienen. Intussen had een gewone vertaling overgelegd kunnen worden. Verweerster was kennelijk ook voornemens dat te doen. De raad heeft geen grond om aan te nemen dat klager door de gang van zaken rondom de vertaling in zijn belangen is geschaad.

Klachtonderdeel c) Professioneel onethisch gedrag
5.12 Naar het oordeel van de raad is van intimidatie en dreiging van de zijde van verweerster geen sprake. Dit onderdeel van de klacht heeft klager onvoldoende onderbouwd en het is daarom ongegrond. De raad licht dit als volgt toe.
5.13 De raad stelt vast dat klager op 15 mei 2024, 6.23 uur en 7.15 uur (Nederlandse tijd), in twee e-mails zijn zorgen uitte over de stand van zaken. In zijn berichten drong klager aan op een afspraak diezelfde dag. Verweerster verzocht klager die dag om 11.57 uur op een wat de raad betreft begripvolle toon om haar en mr. B de tijd te gunnen om de conclusie van antwoord af te ronden en deze daarna te bespreken op een reeds gepland overleg op 21 mei 2024. Verweerster heeft echter ook geschreven dat een overleg op 16 mei 2024 ook mogelijk is. In zijn reactie van 13.07 uur heeft klager laten weten dat hij op 16 mei 2024 een overleg wil laten plaatsvinden.
5.14 Om 13.52 uur heeft verweerster vervolgens nog gereageerd op andere onderwerpen die klager in zijn berichten van die ochtend had aangesneden. Verweerster heeft uiteengezet dat zij zelfstandig een conclusie van antwoord zal opstellen en dat die een reactie moet vormen op de dagvaarding. Verweerster heeft vervolgens de vraag aan klager voorgelegd of hij vertrouwen had in de bijstand van verweerster en mr. B, omdat daarover bij verweerster twijfel was ontstaan na het lezen van de berichten van klager van die vroege ochtend. Om 15.07 uur heeft klager geantwoord dat hij vertrouwen heeft in de bijstand van verweerster en dat tijdens het overleg op 16 mei 2024 nog kan worden afgestemd. Verweerster heeft om 18.12 uur nog eens onder de aandacht van klager gebracht dat het nog altijd haar voorkeur had om op 21 mei 2024 te overleggen en dat zij haar tijd beter kon besteden aan de conclusie van antwoord.
5.15 De raad stelt vast dat de hiervoor weergegeven correspondentie van de zijde van verweerster niet blijkt van enige onnodige druk op klager. Dat verweerster heeft geprobeerd uit te leggen dat haar prioriteit op dat moment lag bij het opstellen van de conclusie van antwoord en niet bij een overleg levert naar het oordeel van de raad ook geen laakbare communicatie op. Dat zij klager heeft gevraagd of hij voldoende vertrouwen had in haar bijstand past naar het oordeel van de raad ook bij een juiste taakopvatting. Een advocaat dient zich immers aan een zaak te onttrekken als met de cliënt een verschil van mening ontstaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet onderling kan worden opgelost.
Klachtonderdeel d) Schending gedragsregels
5.16 Uit het oordeel van de raad over klachtonderdelen a, b en c volgt dat geen sprake is van schending van gedragsregels. Dit betekent dat ook klachtonderdeel d ongegrond is.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. D. Horeman en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 19 mei 2025