ECLI:NL:TADRAMS:2025:82 Raad van Discipline Amsterdam 25-170/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:82 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-04-2025 |
Datum publicatie: | 02-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-170/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak. Verweerster heeft zich primair laten leiden door de belangen van haar cliënt, hetgeen zij als partijdig belangenbehartiger ook dient te doen. Niet gebleken is dat verweerster daarbij de belangen van klaagster onevenredig heeft geschaad. Evenmin is gebleken dat verweerster de zaak onnodig heeft laten escaleren. Het feit dat partijen hun geschillen niet in onderling overleg hebben kunnen oplossen, houdt evenzeer verband met gedragingen van klaagster als met die van de ex-partner en hun beider advocaten. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
28 april 2025
in de zaak 25-170/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 13 maart 2025 met kenmerk 2368088/JS/AP, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Op 2 april 2025 heeft verweerster nagezonden stukken bij de raad ingediend.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en haar ex-partner (hierna: de ex-partner) hebben een affectieve
relatie gehad. Uit die relatie is op 16 oktober 2023 een zoon (hierna: de zoon) geboren.
Zij woonden samen in een huurwoning, waarvan de ex-partner hoofdhuurder was en zijn
moeder de verhuurder/eigenaar. Door middel van een addendum is klaagster met ingang
van 1 juli 2023 medehuurder geworden.
1.2 Nadat klaagster en de ex-partner uit elkaar zijn gegaan heeft de ex-partner
op 21 april 2024 de huurwoning verlaten. Zij zijn verwikkeld geraakt in een geschil
over de huurwoning en de zorg van hun zoon (hierna: de zoon). Klaagster wordt in dit
geschil bijgestaan door mr. De D. De ex-partner werd in eerste instantie bijgestaan
door mr. M.P. K. Later heeft verweerster de behandeling van de zaak van hem overgenomen.
De klacht van klaagster heeft betrekking op het handelen van verweerster als advocaat
van de ex-partner, klaagsters wederpartij.
1.3 Voordat verweerster als advocaat begon op te treden voor de ex-partner heeft
op 8 mei 2024 een viergesprek plaatsgevonden tussen de ex-partners en hun advocaten.
De ex-partner werd toen nog bijgestaan door mr. M.P. K. In dit gesprek zijn tijdelijke
afspraken gemaakt tussen partijen, waaronder de afspraak dat klaagster tot 1 juli
2024 in de huurwoning mocht verblijven. Na afloop van dit viergesprek heeft mr De
D op 8 mei 2024 aan mr. M.P. K een e-mail gestuurd met de volgende inhoud, voor zover
relevant:
"Hierbij een korte weergave van de gemaakte afspraken.
Partijen voor de tijdelijke situatie de volgende afspraken gemaakt. Deze tijdelijke
afspraken lopen in beginsel tot uiterlijk eind juni. Uiteraard is het mogelijk om
bij substantieel gewijzigde omstandigheden de afspraken opnieuw ter discussie te stellen
en als de situatie langer zou moeten duren voor de periode vanaf 1 juli nieuwe afspraken
te maken of deze afspraken te verlengen.
Afgesproken is dat mevrouw voorlopig in de woning blijft wonen en uw cliënt bij
zijn moeder verblijft. (…)
Ten aanzien van [de zoon] is afgesproken dat [de zoon] zal bij uw cliënt verblijven
iedere dinsdag 12.00 uur tot donderdag 18.00 uur. (…)
Partijen zullen nadenken voer de toekomstige situatie, mede gelet op het huurrecht
van de huidige woning. (…)”
1.4 Mr. M.P. K heeft op 14 mei 2024 hierop geantwoord dat hij niet meer voor
de ex-partner optreedt en dat mr. De D zal vernemen van een opvolgend advocaat.
1.5 Op 21 mei 2024 heeft de ex-partner verweerster verzocht de behandeling van
mr. M.P. K over te nemen en op 23 mei 2024 heeft verweerster zich bij mr. De D gesteld
als de nieuwe advocaat van de ex-partner.
1.6 Op 24 mei 2024 heeft mr. De D verweerster geschreven dat haar cliënt, ondanks
zijn toezegging hiertoe, zijn medewerking weigert te verlenen aan het wijzigen van
de tenaamstelling ten behoeve van de huurtoeslag. Tijdens een telefoongesprek tussen
mr. De D en verweerster op 30 mei 2024 is dit onderwerp opnieuw besproken. Ook is
aan de orde gekomen dat de ex-partner onaangekondigd bij de huurwoning verschijnt.
1.7 Bij e-mail van 3 juni 2024 (13:15 uur) heeft verweerster hierover het volgende
aan mr. De D geschreven:
“Met betrekking tot de wijziging van de tenaamstelling van de huurtoeslag, kan ik
u aangeven dat cliënt het daarmee niet eens is. (…) Uw cliënte heeft de huurtoeslag
aangevraagd toen partijen samen waren op basis van de inkomensgegevens van destijds.
Partijen zijn uit elkaar gegaan en de inkomens zijn ook gewijzigd. (…) Het is nog
maar de vraag of cliënt/partijen recht zouden hebben op een huurtoeslag voor heel
2024. Cliënt vreest namelijk dat hij het voorschot aan huurtoeslag zal moeten terugbetalen.
(…) Belangrijk is dat er duidelijkheid komt vanuit de Belastingdienst. Tevens is van
belang dat er duidelijkheid komt vanuit uw cliënte. Immers, voor cliënt is nog steeds
niet duidelijk waar uw cliënte zal verblijven per 1 juli a.s. Cliënt wil namelijk
terug in zijn eigen huurwoning, echter heeft hij begrip voor de situatie van uw cliënte.
Hij wil ook niet dat [de zoon] blootgesteld wordt aan verschillende woonomgevingen.
Cliënt is daarom eveneens bereid om samen met uw cliënt evt. te zoeken naar een woning
in de buurt van zijn huurwoning. (…).
Hoewel cliënt van mening is dat indien hij zijn persoonlijke spullen nodig heeft,
hij de woning kan betreden, heb ik hem geadviseerd om te overleggen met uw cliënte
hieromtrent.
Het is absoluut niet de bedoeling van cliënt om de situatie te escaleren, echter
is daarvoor ook medewerking nodig van uw cliënte. Cliënt weet niet waar hij aan toe
is, en wil daarom graag afspraken maken voor op de langere termijn. Zo wil hij [de
zoon] bijv. ook in het weekend bij zich hebben, zeker nu met Vaderdag in het zicht
en toewerken aan co ouderschap. Dat gezegd te hebben, wenst cliënt nogmaals kenbaar
te maken dat hij zeker bereid is om in onderling overleg en op harmonieuze wijze de
gevolgen van de beëindiging van de relatie te bespreken in het belang van [de zoon].
Voordat er definitieve afspraken c.q. een ouderschapsplan is opgesteld, is de hamvraag
waar uw cliënte zal verblijven per 1 juli a.s.”
1.8 Diezelfde dag (3 juni 2024, 14:51 uur) heeft mr. De D geantwoord dat klaagster
ervan uitgaat dat zolang er geen zicht is op een andere woning, zij in de huurwoning
kan verblijven.
1.9 Op 17 juni 2024 heeft mr. De D een rappel aan verweerster gestuurd en verzocht
om verlenging van de tijdelijke regeling, die was getroffen tijdens het viergesprek
van 8 mei 2024, zodat klaagster ook na 1 juli 2024 in de huurwoning kon blijven wonen.
1.10 Op 18 juni 2024 heeft verweerster geantwoord dat haar cliënt niet akkoord
gaat met een verlenging van de regeling, hetgeen betekende dat klaagster na 1 juli
2024 niet meer in de huurwoning kon verblijven. Haar e-mail luidt als volgt:
Naar aanleiding van onderstaande e-mail bericht ik u namens cliënt als volgt.
Ik heb begrepen van cliënt dat uw cliënte en de moeder van mijn cliënt op korte
termijn met elkaar in gesprek gaan. Ik stel dan ook voor om dit gesprek af te wachten
alvorens ik inhoudelijk reageer op uw e-mail van 3 juni jl.
Hoewel u weet wat het standpunt is van mijn cliënt over het wel of niet hebben van
een tijdelijke afspraak tot 1 juli a.s., kan ik u aangeven dat mijn cliënt niet akkoord
gaat met een verlenging van de "regeling" zodoende betekent dat dat uw cliënte na
1 juli a.s. niet in de woning kan verblijven.
1.11 Bij e-mail van 21 juni 2024 heeft mr. De D hierop aangekondigd over de huurkwestie
een procedure bij de kantonrechter te starten. Hij schrijft in dat verband het volgende:
“Naar aanleiding van uw evidente stelling in de email van 18 juni jl. terwijl die
stelligheid niet is weggenomen in de gesprekken tussen onze cliënten en ook niet tussen
ons, zag cliënte daarin aanleiding mij opdracht te geven tot het starten van een procedure
bij de kantonrechter. De dagvaarding hiervoor is gisteren of zal vandaag worden betekenend.
Indien u voor uw cliënt verweer wenst te voeren in de procedure verneem ik dit graag,
ik zal dan bij aanbrengen de akte overlegging produkties aan u zal doen toekomen.
Voor de goede orde wijs ik erop dat uw cliënt een verblijf heeft bij zijn moeder
terwijl mijn cliënte het grootste deel van de zorg voor het kind draagt en geen andere
woonruimte beschikbaar heeft (althans niet in de directe omgeving).”
1.12 In deze procedure staat verweerster de ex-partner niet bij.
1.13 Op 24 juli 2024 heeft verweerster namens de ex-partner bij de rechtbank
Rotterdam een verzoekschrift ingediend waarin wordt verzocht om vaststelling van de
hoofdverblijfplaats van de zoon bij de man en om vaststelling van een co-ouderschapsregeling.
In dit verzoekschrift het verweerster, onder meer, het volgende opgenomen:
Randnummer 7: “Het was en is nimmer de bedoeling van de man geweest dat de vrouw
alleen in de huurwoning zou verblijven en de man daar niet meer welkom zou zijn. Omdat
de man nergens heen kon, is hij noodgedwongen naar de woning van zijn ouders gegaan.”
Randnummer 13: “Hoewel de man [de zoon] ook structuur in het weekend wil, is hij
voor de beginnende opbouwende fase akkoord gegaan met de zorgregeling zoals die tijdens
het viergesprek is besproken.”
Randnummer 14: “Omdat de man het niet eens was met de gang van zaken met zijn voormalige
advocaat is hij op zoek gegaan naar een andere advocaat. De voormalige advocaat van
de man heeft de afspraken van het viergesprek nimmer bevestigd namens de man.”
Randnummers 16 en 17: “Vervolgens heeft de man wederom getracht om in onderling
overleg afspraken met de vrouw te maken omtrent de huurwoning en [de zoon]. De vrouw
heeft een gesprek gehad met de moeder van de man, welk gesprek helaas niet is gegaan
zoals de man had gehoopt. De vrouw heeft een dagvaardingsprocedure aanhangig gemaakt
aangaande de huurwoning (…). De man was en is nog steeds bereid om in onderling overleg
afspraken te maken. Helaas heeft de vrouw de weg van de procedure gekozen.”
Randnummer 23: “Helaas heeft de vrouw herhaaldelijk laten zien dat zij haar eigen
belangen boven de veiligheid en gezondheid van [de zoon] stelt, aldus de man. Het
meest verontrustende voorbeeld hiervan is haar keuze om [de zoon] te kussen terwijl
zij een zichtbare koortsliplip had, wat zeer gevaarlijk (soms zelfs dodelijk) kan
zijn voor jonge kinderen.”
Randnummer 25: “Tevens heeft de man geconstateerd dat wanneer [de zoon] bij de man
komt, hij erg veel last heeft van moeilijke stoelgang. Dat kan indien [de zoon] onvoldoende
water drinkt of niet de juiste voeding krijgt. De man heeft hiernaar meermaals gevraagd
bij de vrouw. Echter, zij weigert te communiceren”
1.14 In het kader van deze procedure heeft verweerster bij de wederpartij verhinderdata
opgevraagd. Namens klaagster is op 15 augustus 2024 een verweerschrift ingediend met
zelfstandige verzoeken van klaagster. Bij verzoekschrift van 30 augustus 2024 heeft
verweerster namens haar cliënt een reactie gegeven op het verweerschrift en nadere
stukken ingediend. Hierin heeft verweerster, onder meer, het volgende opgenomen:
Pagina 3: “De man heeft dan ook het gevoel dat de vrouw al langere tijd een advocaat
in de arm heeft (…)” (…) “Immers, het is de man nog steeds niet bekend waarom hij
[de zoon] niet meer dan 2/2,5 dagen per week bij zich mag hebben.” (…) “De vrouw heeft
beslist dat de man [de zoon] 2 dagen per week ziet en dat dient de man op te volgen,
aldus de man. Dat is geen overleg, dat is ook niet wat de man wil en dat is ook niet
in het belang van [de zoon].”
Pagina 4: “Dat de vrouw de man ook niet altijd informeert of een overdracht geeft,
is eveneens aangetoond door de man (…). De man heeft dan ook met moeite de vrouw zover
gekregen dat zij hem liet weten wat [de zoon] heeft gegeten of gedronken.”
1.15 Op 1 oktober 2024 heeft verweerster aan mr. De D het volgende bericht gestuurd:
“In bovengenoemde zaak bericht ik u als volgt.
Ik heb u 26 september jl. getracht te bereiken en een terugbelverzoek achtergelaten.
Helaas ben ik nog niet gebeld door u.
Zoals u wellicht heeft vernomen van uw cliënte, is het mediationtraject niet geslaagd.
Middels deze e-mail wil ik proberen of het mogelijk is om alsnog overeenstemming te
bereiken via een viergesprek of evt. schriftelijk uitwisselen van voorstellen.
Gezien de zitting van 5 november a.s. verneem ik graag spoedig van u.”
1.16 Op 29 augustus 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster het volgende:
a) verweerster heeft zich in het verzoekschrift van 24 juli 2024 en in het verzoekschrift
van 30 augustus 2024 (hierna verder: de verzoekschriften) onnodig grievend over klaagster
uitgelaten;
b) verweerster heeft in de verzoekschriften feiten opgenomen die niet waar zijn,
dan wel niet relevant zijn;
c) verweerster heeft de zaak onnodig te laten escaleren. In het viergesprek met
de voormalig advocaat van de ex-partner op 8 mei 2024 zijn afspraken gemaakt. Daarna
is de ex-partner overgestapt naar verweerster en is gedreigd met het feit dat klaagster
uit huis zou worden gezet waardoor klaagster noodgedwongen een procedure is gestart.
Ook heeft verweerster geen gehoor of reactie gegeven aan klaagsters advocaat en zijn
op 24 juli 2024 verhinderdata opgevraagd voor het starten van een verzoekschriftprocedure.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak.
Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in
het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke
kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt.
Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij.
Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Advocaten hoeven in het algemeen
niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen
waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij
toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun
cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft.
In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 Een advocaat dient in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
te waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag
een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name
belangen van kinderen.
4.3 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.4 In gedragsregel 7 is bepaald dat een advocaat zich niet onnodig grievend
mag uitlaten. In gedragsregel 8 is bepaald dat een advocaat zich zowel in als buiten
rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij
weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.
Klachtonderdelen a) en b)
4.5 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op de door verweerster opgestelde
verzoekschriften en de daarin geponeerde stellingen en lenen zich voor een gezamenlijke
behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij zich in de verzoekschriften onnodig
grievend over klaagster heeft uitgelaten en hierin feiten heeft opgenomen die niet
waar zijn, dan wel niet relevant zijn. Volgens klaagster zet verweerster haar in deze
stukken weg als ongeschikte moeder, die een gevaar zou zijn voor haar eigen zoon.
Tegelijkertijd wordt door verweerster wel een 50/50 regeling voor de ex-partner verzocht.
Dat kan klaagster niet met elkaar rijmen. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar
standpunt verwezen naar de passages uit de verzoekschriften, die zijn weergegeven
bij de feiten.
4.6 Deze klachtonderdelen slagen niet. Hoewel klaagster wellicht onaangenaam
getroffen is door een aantal stellingen die verweerster namens de ex-partner heeft
ingenomen over haar rol als moeder en klaagster een andere beleving heeft over de
afspraken die zijn gemaakt over haar verblijf in de huurwoning, is de voorzitter niet
gebleken dat verweerster met die stellingen de grenzen van het betamelijke heeft overschreden.
Weliswaar mag van verweerster als familierechtadvocaat worden verwacht dat zij zich
terughoudend opstelt, maar dat betekent niet dat uitlatingen die aan een wederpartij
onwelgevallig zijn zonder meer ontoelaatbaar zouden zijn. Daarvan is pas sprake als
de betreffende uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen
bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dat is in dit geval niet komen vast te staan.
Als advocaat van de ex-partner was het verweersters primaire taak om het standpunt
van de ex-partner over de op 8 mei 2024 gemaakte afspraken en het verloop daarna weer
te geven en daarnaast de zorgen te uiten die bij de ex-partner bestonden over de zoon.
De door klaagster genoemde voorbeelden zijn door verweerster met voldoende distantie
en zakelijke bewoordingen namens de ex-partner verwoord en bovendien onderbouwd met
stukken. Zij kwalificeren dan ook niet als onnodig grievend. Evenmin is gebleken dat
verweerster informatie heeft verkondigd waarvan zij wist of had moeten weten dat deze
onjuist was. Het is inherent aan de juridische procedure waarin partijen verkeren
dat men het oneens is met elkaar. Indien en voor zover klaagster het met de door verweerster
naar voren gebrachte standpunten niet eens was of deze naar de mening van klaagster
feitelijke onjuistheden bevatten, konden klaagster en haar advocaat daarop in de civiele
procedure reageren. Het was aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om
te oordelen over de geschilpunten die partijen in het civielrechtelijke geschil verdeeld
hebben gehouden. Klachtonderdelen a), en b) zijn daarmee kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij de zaak onnodig
heeft laten escaleren. In het viergesprek op 8 mei 2024 zijn met de voormalig advocaat
van de ex-partner (mr. M.P. K) afspraken gemaakt. Daarna is de ex-partner overgestapt
naar verweerster en is gedreigd met het feit dat klaagster uit huis zou worden gezet.
Omdat klaagster op 1 juli 2024 uit de huurwoning zou worden gezet, moest klaagster
noodgedwongen een procedure starten. Hierna hebben klaagster en haar advocaat wekenlang
niets meer van verweerster gehoord totdat zij ineens op 24 juli 2024 verhinderdata
opvroeg voor het starten van de verzoekschriftprocedure.
4.8 Naar het oordeel van de voorzitter rechtvaardigen de onderliggende stukken
niet de conclusie dat verweerster de zaak onnodig heeft laten escaleren. Het feit
dat partijen hun geschillen niet in onderling overleg hebben kunnen oplossen, houdt
evenzeer verband met gedragingen van klaagster als met die van de ex-partner en hun
beider advocaten. De volgende feiten zijn relevant. Op 3 juni 2024 (rov. 1.7) heeft
verweerster aan mr. De D geschreven dat de ex-partner begrip heeft voor de situatie
van klaagster en dat het absoluut niet de bedoeling is van de ex-partner om de situatie
te laten escaleren en dat hij bereid is om in onderling overleg de gevolgen van de
beëindiging van de relatie te bespreken. In diezelfde e-mail heeft verweerster gevraagd
om duidelijkheid te geven over waar klaagster met ingang van 1 juli 2024 zou verblijven,
omdat de tijdelijke afspraken van 8 mei 2024 zouden aflopen op 1 juli 2024. Mr De
D heeft hierop op 3 juni 2024 en 17 juni 2024 aangegeven dat klaagster ervan uitgaat
dat zolang er geen zicht is op een andere woning zij in de huurwoning kon verblijven.
Op 18 juni 2024 heeft verweerster namens haar cliënt laten weten dat hij niet akkoord
ging met verlenging van de tijdelijke regeling, maar dat klaagster en zijn moeder
(tevens eigenaar/verhuurder van de huurwoning) op korte termijn in gesprek gingen
met elkaar en hij dat gesprek wenste af te wachten alvorens inhoudelijk te reageren
op de e-mail van mr. De D van 3 juni 2024. Op 21 juni 2024 (rov. 1.11) heeft mr. De
D verweerster meegedeeld dat hij namens klaagster over de huurkwestie een dagvaardingsprocedure
aanhangig heeft gemaakt, in welke procedure verweerster de ex-partner niet bijstaat.
Ook heeft hij aangegeven dat klaagster het grootste deel van de zorg voor het kind
draagt, maar geen woning beschikbaar heeft. Na de aankondiging over het starten van
een procedure, heeft verweerster niet meer gereageerd op de e-mail van 3 juni 2024,
maar op haar beurt namens de ex-partner om verhinderingen gevraagd en een procedure
aanhangig gemaakt over de hoofdverblijfplaats en uitbreiding van de zorgregeling ten
aanzien van de zoon. De ex-partner wilde zorg dragen voor de zoon, maar dat werd hem
naar zijn zeggen niet toegestaan door klaagster.
4.9 Uit voornoemde feiten volgt dat verweerster zich primair heeft laten leiden
door de belangen van haar cliënt, hetgeen zij als partijdig belangenbehartiger ook
dient te doen. Niet gebleken is dat verweerster daarbij de belangen van klaagster
onevenredig heeft geschaad. De advocaat van klaagster heeft zelf ook de belangen van
klaagster als zijn cliënte vooropgesteld. Klaagster vond het wellicht zeer vervelend
dat de ex-partner niet wenste mee te werken aan verlenging van de tijdelijke regeling
over klaagsters verblijf in de huurwoning, maar daarvan kan verweerster geen verwijt
worden gemaakt. Het was de keuze van de ex-partner om niet akkoord te gaan met verlenging
van de tijdelijke regeling en het was aan verweerster om klaagster en haar advocaat
hierover te berichten. Ook stond het verweerster vrij om, in reactie op het starten
van een procedure over de huurkwestie door mr. De D namens de ex-partner, een verzoekschriftprocedure
te starten. Daarbij geldt dat verweerster ook daarna is blijven proberen om in onderling
overleg overeenstemming te bereiken (zie onder meer de e-mail van verweerster van
1 oktober 2024, rov. 1.23). Van onnodig escaleren van de zaak of anderszins tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen door verweerster is niet gebleken. Klachtonderdeel c) is daarmee
eveneens kennelijk ongegrond.
4.10 Bij deze beoordeling heeft de voorzitter de inhoud van de nadere stukken
die door verweerster bij e-mail van 2 april 2025 aan de raad zijn gezonden, buiten
beschouwing gelaten, omdat klaagster niet de gelegenheid heeft gehad hierop te reageren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 april 2025