ECLI:NL:TADRAMS:2025:81 Raad van Discipline Amsterdam 25-176/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:81 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-04-2025 |
Datum publicatie: | 02-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-176/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij; van schenden van gedragsregel 8 is niet gebleken. Verder is de klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
28 april 2025
in de zaak 25-176/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 maart 2025 met kenmerk 2442717/JS/YH, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is eigenaar van een appartement en lid van de Vereniging van Eigenaren
(VvE) voor het appartementencomplex. De VvE heeft in het verleden aan de bewoners
van het appartementencomplex toestemming gegeven om hun scootmobiel in de gemeenschappelijke
hal te stallen en op te laden.
1.2 Op 25 januari 2024 heeft de VvE besloten dat er vanwege de brandveiligheidseisen
een andere voorziening moest worden getroffen. Er zijn door bewoners voorstellen voor
een alternatieve oplossing gedaan.
1.3 Op de Algemene leden vergadering (ALV) van 21 oktober 2024 heeft de meerderheid
van de VvE-leden gestemd tegen de aanwezigheid van scootmobiels in de hal en is de
toestemming voor het stallen van de scootmobiel in de gemeenschappelijke hal ingetrokken.
1.4 Op 20 november 2024 heeft klager met bijstand van een advocaat een kortgedingprocedure
aangespannen tegen een van de bewoonsters van het appartementencomplex die haar scootmobiel,
ondanks dat dit niet meer mocht, in de gemeenschappelijke hal bleef stallen. Deze
bewoonster heeft zich in de procedure laten bijstaan door verweerder. Op 3 december
2024 is het kort geding op zitting behandeld.
1.5 Bij vonnis van 20 december 2024 is de vordering van klager afgewezen. Hoewel
naar het oordeel van de voorzieningenrechter de toestemming voor het stallen van scootmobiels
vanwege de brandveiligheid terecht was ingetrokken, betekende dat nog niet dat deze
op stel en sprong moesten worden verwijderd. Er was daarmee onvoldoende spoedeisend
belang voor klagers vordering. Er was immers nog overleg gaande tussen de desbetreffende
bewoonster en de VvE en deze hadden ook nog de mogelijkheid om de kantonrechter in
te schakelen.
1.6 Op 15 januari 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder dat hij op de zitting van 3 december 2024 bewust onjuiste informatie aan
de rechter voorgehouden, waarmee verweerder gedragsregel 8 heeft geschonden. Verder
heeft verweerder in strijd gehandeld met gedragsregels 1, 3 en 6.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle
advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen
cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang
van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen
van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen
zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten
niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel
van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is.
Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie
te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij
aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.3 De voorzitter stelt voorop dat zij geen oordeel geeft over het inhoudelijke
onderliggende geschil. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. In deze
tuchtrechtelijke procedure ligt uitsluitend ter beoordeling voor of verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals volgt uit de onder 4.1 omschreven norm komt aan
verweerder een ruime mate van vrijheid toe om het partijbelang van zijn cliënte te
behartigen, welke vrijheid (voor zover hier van belang) wordt begrensd door de norm
dat geen feiten mogen worden geponeerd waarvan verweerder weet of redelijkerwijs had
kunnen weten dat die niet waar zijn (zoals neergelegd is in gedragsregel 8).
4.4 Van schending van deze norm is niet gebleken. Klager heeft gesteld dat verweerder
in de kortgedingprocedures vier producties heeft ingebracht met informatie die niet
juist is en dat deze producties de reden dat klager een kort geding had geïnitieerd
niet ondersteunen. Klager heeft echter niet concreet toegelicht waarom de door verweerder
ingebrachte producties onjuist zouden zijn of welke onderdelen niet juist zouden zijn,
zodat reeds hierom geen sprake is van verwijtbaar handelen. Voor zover klager verweerder
verwijt een verkeerd aantal producties te hebben genoemd, geldt dit niet als het bewust
geven van onjuiste informatie. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.5 Voor zover klager in repliek nog heeft betoogd dat verweerder gedragsregels
1, 3 en 6 heeft geschonden, geldt dat het aan de klager is om een tuchtklacht begrijpelijk,
voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat
de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen
en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerder heeft klager de klacht onvoldoende
begrijpelijk onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten
kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke
grondslag ontbreekt, is de klacht ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen
kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 april 2025