ECLI:NL:TADRAMS:2025:8 Raad van Discipline Amsterdam 24-687/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 17-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-687/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat deels gegrond. Verweerder heeft de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend behandeld waardoor de zaak onnodig lang heeft geduurd en in een impasse is geraakt. De overige klachtonderdelen zijn deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn en deels ongegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 januari 2025
in de zaak 24-687/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2277698/JS/BF
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagekomen stukken van klaagster van 2 oktober 2024 en van 10 oktober 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 10 november 2010 is klaagster een verkeersongeval overkomen waaraan zij
letsel heeft overgehouden.
2.3 Tussen klaagster en de verzekeringsmaatschappij Allianz Nederland Schadeverzekering
(hierna: Allianz) is hierna een geschil ontstaan over (vergoeding van) de door klaagster
geleden schade.
2.4 Verweerder staat klaagster bij in het geschil met Allianz.
2.5 Op 23 februari 2015 heeft verweerder een voorlopige schadestaat opgemaakt.
Deze schadestaat heeft hij op 24 februari 2015 aan klaagster toegestuurd en op 13
april 2015 aan Allianz.
2.6 Op 18 augustus 2015 is klaagster onderzocht door een neuroloog (hierna: neuroloog
V). Neuroloog V was door klaagster en Allianz samen aangezocht als expertisearts.
2.7 Op 28 september 2015 heeft neuroloog V een conceptrapportage uitgebracht.
2.8 Op 13 oktober 2015 heeft de medisch adviseur van klaagster (hierna: medisch
adviseur W) gereageerd op de conceptrapportage van neuroloog V. De heer W was het
op hoofdlijnen eens met neuroloog V en concludeerde dat het rapport goed kon dienen
als basis voor de afwikkeling van de letselschade.
2.9 Op 15 oktober 2015 heeft de medisch adviseur van Allianz (hierna: medisch
adviseur M) gereageerd op de conceptrapportage van neuroloog V. Medisch adviseur M
was het niet eens met de bevindingen van neuroloog V.
2.10 Op 19 oktober 2015 heeft neuroloog V zijn definitieve rapportage uitgebracht.
2.11 Op 26 oktober 2015 heeft medisch adviseur W nogmaals geconcludeerd dat op
basis van het rapport van neuroloog V kon worden overgegaan tot afwikkeling van de
letselschade.
2.12 In een brief van 25 november 2015 heeft verweerder aan Allianz geschreven,
voor zover relevant:
“Het lijkt mij een goed idee dat wij overleg hebben over de mogelijke vervolgstappen
in deze zaak. Wilt u zo vriendelijk zijn telefonisch contact met mij op te nemen?
In de tussentijd verzoek ik u een aanvullend voorschot ten behoeve van cliënte betaalbaar
te stellen ad. € 10.000,-, over te maken op onze derdengeldenrekening. Ik neem aan
het voorschot, mede gezien de uitkomst van het expertiseonderzoek, spoedig van u te
mogen ontvangen.”
2.13 Op 25 april 2016 heeft verweerder een brief van Allianz ontvangen met daarbij
een advies van medisch adviseur M van 3 december 2015 en een conceptvraagstelling
voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In het advies van 3 december 2015 wordt
verwezen naar het eerdere advies van 15 oktober 2015 en wordt het definitieve rapport
van neuroloog V wederom betwist. In de brief van 25 april 2016 schrijft Allianz, voor
zover relevant, het volgende:
“In de bijlage treft u (nogmaals?) het bericht van onze medisch adviseur d.d. 3
december 2015 aan. Tevens treft u aan een conceptvraagstelling voor een verzekeringsgeneeskundig
onderzoek aan. Het lijkt zinvol thans de beperkingen in kaart te brengen en vervolgens
een arbeidsdeskundig onderzoek te laten verrichten. Wilt u met uw medisch adviseur
overleggen of de vraagstelling akkoord is?”
2.14 In een e-mailbericht van 26 april 2016 heeft verweerder aan Allianz geschreven,
voor zover relevant:
“Uw bericht van 25 april 2016 is de eerste inhoudelijke reactie sedert mijn uitvoerige
brief aan u van 25 november 2015, waarbij ik u toezond de adviezen van mijn medisch
adviseur [de heer W] van 13 oktober en 26 oktober 2015. In deze brief verzocht ik
u ook, gezien de uitkomst van het expertiseonderzoek, een aanvullend voorschot ten
behoeve van cliënte betaalbaar te stellen van € 10.000,- (…) In de tussentijd ontving
ik van u slechts een aanvullend voorschot ten behoeve van cliënte van € 2.500,-. (…)
In deze zaak is tot nu toe aan voorschotten betaald ten behoeve van cliënte, als ik
het goed zie, een bedrag van € 5.000,-. (…) Dit lijkt mij niet de juiste gang van
zaken. Ook gezien de positieve uitkomst van het expertiseonderzoek voor cliënte. (…)
In het advies van 3 december 2015 wijst uw medisch adviseur op het vorige advies van
15 oktober 2015, waarin hij het niet eens is met de bevindingen van de expertisearts.
De expertisearts is echter aangesteld in overeenstemming van beide partijen, voor
het geven van een bindend oordeel, zodat ook u zich hieraan dient te houden, ondanks
het feit dat uw medisch adviseur zich niet kan vinden in de conclusies van de expertisearts.
(…) In de tussentijd verzoek ik u zorg te dragen voor aanvullende bevoorschotting
ten behoeve van cliënte (…) van € 10.000, - (…)”
2.15 Op 27 mei 2016 heeft medisch adviseur W aan verweerder bericht, voor zover
relevant:
“Het advies van [medisch adviseur M], van 03-12-15, begrijp ik niet goed (…) in
elk geval ligt er nu wel een concepttekst t.b.v. een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
Ik vind dat een goede vervolg-stap in dit dossier omdat ik signaleer (…) dat er behoefte
is aan duidelijkheid op dit punt. Het voorliggende concept is op hoofdlijnen akkoord,
inclusief de (blanco) bijlage voor een in te vullen BeperkingenProfiel. Wel graag
nog mijn naam invoegen als mede-aanvrager (…). Ik zie nog geen naam van een eventuele
deskundige, maar zou daarvoor primair [mevrouw T] te Zwijndrecht voor willen stellen;
kwalitatief uitstekend en niet te veel uitweidend. (…)”
2.16 Op 17 juni 2016 heeft Allianz aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Medisch gezien blijft er een discussie bestaan over het causaal verband, er is
een expertise verricht waarbij onze medisch adviseur, kort gezegd, concludeert geen
neurologische afwijkingen noch beperkingen. Om meer duidelijkheid te krijgen over
de vraag in welke mate sprake is van beperkingen is het VGO voorgesteld. (…) Met betrekking
tot uw schadestaat merk ik op dat geen overeenstemming bestaat over de diverse posten.
Mede afhankelijk van de verdere onderzoeken dient deze nadere beoordeling. (…) Ik
heb met opdrachtgeefster overlegd en zij heeft zich desondanks bereid verklaard een
aanvullend voorschot ad € 5.000,-- over te maken. Hiermee bedraagt het totale voorschot
alsdan € 10.000,-- hetgeen verrekenbaar zal zijn op alle schadeposten, indien hiertoe
in de toekomst aanleiding blijkt te zijn. (…) Tot slot stel ik voor dat wij na het
VGO en na ontvangst van alle informatie een gezamenlijk bezoek plannen om de voortgang
te bespreken. (…)”
2.17 Op 21 juni 2016 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“In vervolg op mijn e-mailbericht aan u van 15 juni 2016 bevestig ik de telefonische
onderhouden met uw partner op 16 en 21 juni 2016. Wij bespraken het feit dat het verzekeringsgeneeskundig
onderzoek niet een nieuwe expertise zal zijn, doch volgt uit de neurologische expertise,
om nader de ongevalsgerelateerde beperkingen vast te stellen. Wij bespraken reeds
kort de ontvangen brief van de wederpartij van 17 juni 2016. Zodra het aanvullend
voorschot ten behoeve van u van € 5.000,- is binnengekomen op onze derdengeldenrekening,
zal ik u berichten. Mocht u het bedrag rechtstreeks op uw rekeningnummer ontvangen,
verneem ik dat graag van u. Bijgaand treft u ook aan mijn bericht aan de wederpartij
van heden.”
2.18 Op 6 oktober 2016 heeft medisch adviseur M aan de verzekeringsarts (hierna:
verzekeringsarts T) geschreven, voor zover relevant:
“Door [Allianz] wordt mij gevraagd te adviseren omtrent de gevolgen van een ongeval
op 10-11-2010 overkomen aan: [klaagster] (…) Dit in het kader van de wettelijke aansprakelijkheid.
Teneinde de mogelijke blijvende gevolgen vanuit het ongeval vast te stellen, aan u
het verzoek een onafhankelijk onderzoek te verrichten en betrokkene daartoe op te
roepen. (…) Dit expertiseverzoek wordt mede gedaan namens [medisch adviseur W], medisch
adviseur.”
2.19 Op 12 oktober 2016 heeft klaagster aan verweerder geschreven, voor zover
relevant:
“Vandaag werd ik gebeld door een verzekerings technisch adviseur die a.s. donderdag
wilt langskomen bij mij thuis voor een onderzoek aangaande mijn ongeval in 2010. (…)
vraag ik mij af waarom er nu weer een aanvullend onderzoek nodig is. Daarbij refererende
aan uw gesprekken met mijn partner [de heer G] alsmede ook mailwisseling in Juli heb
ik begrepen dat ik vragen kon krijgen over de mail maar niet begrepen dat er alsnog
weer iemand langskomt. (…) ik zie niet in waarom ik weer energie en pijn moet steken
in een gesprek terwijl alle feiten al op tafel liggen, ik ga hier dus niet in mee,
zeker ook omdat mijn zaak nu 6 jaar duurt en er geen vraagstellingen meer kunnen zijn
vanuit Allianz over mijn klachten, mijn beperkingen, dit staat allemaal al beschreven
in alle verslagen. (…)”
2.20 Op 2 november 2016 heeft verzekeringsarts T aan verweerder geschreven, voor
zover relevant:
“Uit onderstaand bericht blijkt dat het mij nog niet is gelukt om contact op te
nemen voor (het liefst) een huisbezoek bij uw cliënte [klaagster]. Naar ik begrijp
kan via u een afspraak geschieden. Ik zou betrokkene woensdag 23 november rond 14.30
uur in Delft willen bezoeken. Ik verneem graag.”
2.21 Op 10 november 2016 om 12:55 uur heeft klaagster aan verweerder geschreven,
voor zover relevant:
“U heeft met mijn partner [de heer G] gisteren gesproken betreffende een verzekeringsarts
die langs wil komen (…) Al een paar weken wordt ik telefonisch opgebeld door deze
verzekeringsarts, dit terwijl ik geen toestemming aan Allianz heb gegeven om mijn
telefoonnummer te geven aan een verzekeringsarts. Daarbij is er zonder mijn toestemming
door Allianz dit alles in gang gezet, terwijl ik helemaal geen verplichting heb om
mee te werken aan een geneeskundig onderzoek omdat ik al bij een neuroloog vorig jaar
ben geweest. De verzekeringsarts plan[t] uit zichzelf een afspraak zonder mijn medeweten,
zij belt mij nu al weken op mijn nummer, speekt mijn voicemail in en zelfs stuurde
zij een sms. Gisteren ben ik weer gebeld, ik wil dat dit stopt.”
2.22 Op 10 november 2016 om 20:09 uur heeft verzekeringsarts T op verzoek van
verweerder per e-mail een kopie van de brief van de medisch adviseur M van 6 oktober
2016 aan verweerder doorgestuurd.
2.23 Op 21 november 2016 heeft verweerder per e-mail aan klaagster geschreven,
voor zover relevant:
“Uw e-mailbericht van 10 november 2016 ontving ik in goede orde. Alhoewel ik uw
uitleg begrijp, is het aankomende gesprek met de [verzekeringsarts T], de te nemen
vervolgstap in uw dossier, hetgeen ik zal toelichten. Wij ontvingen het expertiserapport
van [de heer V] van oktober 2015, waarover nadere discussie is gevoerd tussen beide
medisch adviseurs. Ik wijs u op de adviezen van onze [medisch adviseur W] van 13 oktober
en 26 oktober 2015, alsmede de adviezen van de medisch adviseur van de wederpartij
van 15 oktober en 3 december 2015. Bij brief van 25 april 2016 stelde mevrouw V van
de wederpartij voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek te laten verrichten, om
uw beperkingen, op basis van expertiserapport van [neuroloog V], in kaart te brengen.
Een en ander heb ik voorgelegd aan mijn medisch adviseur, die advies heeft gegeven
bij brief van 27 mei 2016. [Medisch adviseur W] acht het laten verrichten van een
verzekeringsgeneeskundig onderzoek een goede vervolgstap in uw dossier, om meer duidelijkheid
te verkrijgen, in vervolg op de neurologische expertise. [Medisch adviseur W] stelde
zelf voor [verzekeringsarts T] in te schakelen, waarmee de wederpartij akkoord is
gegaan. Het was de bedoeling van de wederpartij kopie te ontvangen van de definitieve
brief aan de verzekeringsarts, doch de wederpartij zond deze brief rechtstreeks aan
[verzekeringsarts T], die vervolgens contact met u opnam. Dit is niet in de goede
volgorde gegaan, doch van [verzekeringsarts T] heb ik inmiddels een kopie van de aanvraag
van 6 oktober 2016 mogen ontvangen. Bijgaand treft u aan het e-mailbericht van [verzekeringsarts
T] van 10 november 2016 (…). Het lijkt mij dan ook een goed idee het gesprek met [verzekeringsarts
T] op 23 november rond 14.30 uur (zoals voorgesteld door [verzekeringsarts T]) bij
u thuis te Delft te laten plaatsvinden, om op die manier meer duidelijkheid te verkrijgen
omtrent uw beperkingen als gevolg van het ongeval, op basis van het neurologisch expertiserapport.
Ik verzoek u dan ook hieraan mee te werken, en mij dan wel [verzekeringsarts T] vandaag
nog te berichten dat de afspraak op 23 november u schikt.”
2.24 Op 22 november 2016 heeft klaagster aan verweerder geschreven, voor zover
relevant:
“Met verbazing heb ik kennis genomen van uw email Ik ben altijd in de veronderstelling
geweest ook door de gespreken tussen u en mijn partner (…) dat er geen vervolg onderzoek
zou komen. Buiten mijn weten om is er door uw Medisch Adviseur besproken dat er een
verzekeringsonderzoek moet komen dit verslag is buiten mijn weten om naar de wederpartij
gestuurd wat ik ten zeerste betreur. (…) Ergens moet er een streep getrokken worden
en die trek ik hier, uiteraard wil ik best meewerken en een vragenlijst of andere
vragen per mail van de verzekeringsarts beantwoorden maar ik wil geen afspraak meer.”
2.25 Op 27 maart 2017 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“In vervolg op (…) sprak ik telefonisch met uw partner op 20 januari 2017. We spraken
af dat u zelf contact zal opnemen met [verzekeringsarts T]. Heeft dit contact inmiddels
plaats gevonden en is er een datum voor de afspraak tussen u en [verzekeringsarts
T] gepland?”
2.26 Op 25 april 2017 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“In vervolg op (…) sprak ik telefonisch met uw partner (…) op 13 april 2017. Hij
gaf aan dat u contact zal opnemen met [verzekeringsarts T]. Is er in de tussentijd
een afspraak gepland? Bijgaand treft u aan de brief van de wederpartij van 24 april
2017 alsmede mijn e-mailbericht aan de wederpartij van heden.”
2.27 Op 23 mei 2017 heeft verweerder aan de toenmalige partner van klaagster
(hierna: de heer G) gestuurd, voor zover relevant:
“Ik heb eind vorige week geprobeerd [verzekeringsarts T] te bellen maar kreeg haar
niet te pakken. Zal haar vandaag uiterlijk morgen nog een keer bellen en ga er vanuit
dat ik haar ga spreken. Uiteraard zal ik jou daarna berichten.”
2.28 Op 7 juni 2017 heeft de heer G telefonisch contact gehad met de assistent
van verweerder. In een telefoonnotitie is hierover het volgende opgenomen:
“De partner van cliënte belde. Hij wilde doorgeven dat hij nu zo'n vier à vijf keer
naar [verzekeringsarts T] heeft gebeld om een afspraak te plannen, doch hij krijgt
steeds geen gehoor. In de tussentijd krabbelt cliënte terug. Het ongeval is al zo
lang geleden en ze wil het niet weer allemaal ophalen. De partner van cliënte begrijpt
echter wel het belang van het onderzoek door [verzekeringsarts T]. De partner van
cliënte geeft aan dat zij op vakantie zijn tot en met 20 juni aanstaande. Tijdens
de vakantie zal hij zijn partner overhalen toch naar [verzekeringsarts T] te gaan.
Na zijn vakantie zal hij opnieuw bellen voor een afspraak. Graag in de tussentijd
geen rappels aan cliënte, haar partner geeft aan dat zij verdrietig en zenuwachtig
wordt van onze e-mails. Ik zal het doorgeven.”
2.29 Op 6 juli 2017 heeft verweerder per e-mail aan de heer G geschreven, voor
zover relevant:
“Geachte [klaagster], [de heer G], Op 28 juni 2017 sprak u telefonisch met mijn
assistente. U liet mij weten op korte termijn contact op te zullen nemen met [verzekeringsarts
T], voor het maken van een afspraak. Is er inmiddels een afspraak gepland?”
2.30 Op 13 juli 2017 om 9:46 uur heeft verweerder aan de heer G geschreven, voor
zover relevant:
“Geachte [klaagster], [de heer G], In vervolg op mijn e-mailbericht aan u van 6
juli 2017, ontving ik uw e-mailbericht van 10 juli 2017. Heeft u inmiddels een afspraak
met [verzekeringsarts T] gepland? Wellicht dat u [verzekeringsarts T] een e-mailbericht
kunt sturen, mocht u haar telefonisch niet kunnen bereiken? Bijgaand treft u aan het
e-mailbericht van Allianz van 11 juli 2017. Ik verneem graag spoedig van u.”
2.31 Op 13 juli 2017 om 9:51 uur heeft de heer G aan verweerder geschreven voor
zover relevant:
“Ik heb haar nog niet kunnen bereiken goed idee van de email ga ik vandaag doen
zal ik er morgenochtend achteraan bellen. Ga er vanuit dat het deze week wel gaat
lukken.”
2.32 Op 19 juli 2017 heeft de heer G aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Inmiddels via mail contact gehad en we spreken elkaar vrijdagochtend ik zal u daarna
contacteren om alles even door te nemen.”
2.33 Diezelfde dag heeft verweerder aan Allianz geschreven:
“In vervolg op uw e-mailbericht van 11 juli 2017, kan ik u nader berichten. Van
cliënte vernam ik dat er in de tussentijd contact is geweest met [verzekeringsarts
T]. Een afspraak tussen cliënte en [verzekeringsarts T] staat gepland op vrijdag 21
juli aanstaande. Na afloop van de bespreking zal ik overleg hebben met cliënte, waarna
ik u zal berichten.”
2.34 Op 7 september 2017 heeft verweerder aan de heer G geschreven, voor zover
relevant:
“Geachte [klaagster], [de heer G], Als ik het goed zie heb ik nog niet nader van
u mogen vernemen naar aanleiding van uw e-mailbericht van 29 augustus. Graag verzoek
ik u om contact op te nemen met mijn assistente over de afspraak van 21 juli 2017
met [verzekeringsarts T].”
2.35 Op 18 oktober 2017 heeft verweerder aan de heer G geschreven, voor zover
relevant:
“Geachte [klaagster], [de heer G], Als ik het goed zie, heb ik nog geen reactie
van u mogen ontvangen naar aanleiding van het telefonisch gesprek met mijn assistente
van 14 september 2017. Graag verzoek ik u om contact op te nemen met mijn assistente
over de afspraak van 21 juli 2017 met [verzekeringsarts T] of om contact op te nemen
voor het maken van een afspraak.”
2.36 Op 25 oktober 2017 heeft de heer G aan verweerder geschreven, voor zover
relevant:
“Klopt dat ik nog steeds contact op moet nemen we hadden even wat moeilijke maanden
qua werk en omzet dus moesten daar even alle zeilen bijzetten. Ik probeer deze week
contact met u of uw assistent op te nemen verwacht dat vrijdag wel gaat lukken.”
2.37 Op 31 oktober 2017 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover
relevant:
“Als ik het goed zie, mocht ik van u nog niet vernemen in navolging op uw e-mailbericht
van 25 oktober 2017. Wilt u zo vriendelijk zijn om mij op de hoogte te brengen? Zonder
uw inbreng kan ik niet verder met uw zaak, loopt uw zaak vertraging op, hetgeen de
wederpartij/verzekeraar bij ons neer zal leggen. Uw reactie zie ik graag spoedig tegemoet.
Ik stel voor dat u mij c.q. mijn assistente in elk geval deze week belt voor het bespreken
van de huidige situatie en uw contacten met [verzekeringsarts T]. Tot op heden weet
ik eigenlijk alleen dat u contact heeft of zou hebben gehad met [verzekeringsarts
T] op 21 juli jongstleden, doch niet de inhoud van het contact. Ik hoop dat in de
tussentijd het onderzoek door [verzekeringsarts T], zoals afgesproken in de letselschadezaak,
is verricht.”
2.38 Op 8 november 2017 heeft verweerder aan Allianz geschreven, voor zover relevant:
“Dank voor uw e-mailbericht van 7 november 2017. Tot op heden heb ik nog niet mogen
vernemen van cliënte hoe het gesprek bij [verzekeringsarts T] is verlopen. Zodra ik
van cliënte heb vernomen zal ik u berichten.”
2.39 Op 1 december 2017 heeft verweerder aan klaagster en de heer G geschreven,
voor zover relevant:
“Geachte [klaagster], [heer G], In vervolg op mijn e-mailbericht aan de wederpartij
van 8 november 2017, ontving ik uw e-mailbericht van dezelfde datum in goede orde.
Heden sprak ik telefonisch met [mevrouw V] van de wederpartij. Zij wilde graag geïnformeerd
worden over de afspraak bij de verzekeringsarts. Wilt u zo vriendelijk zijn om mij
te berichten hieromtrent? U kunt uiteraard ook een en ander telefonisch bespreken
met mijn assistente.”
2.40 Op 11 december 2017 heeft de heer G aan verweerder geschreven, voor zover
relevant:
“Ja zal ik deze week doen ik heb contact gehad dus zal contact opnemen met uw assistente.”
2.41 Op 3 januari 2018 heeft verweerder aan de heer G geschreven, voor zover
relevant:
“Geachte [klaagster], [heer G], In vervolg op het telefonisch contact met mijn assistente
van heden, bericht ik u. U liet weten dat de afspraak met de [verzekeringsarts T]
niet heeft mogen plaatsvinden. Tevens gaf u aan dat u voor uw partner graag informatie
ontvangt omtrent de verzekeringsarts. Bijgaand treft u voor de goede orde aan mijn
e-mailbericht aan u van 21 november 2016. In mijn e-mailbericht aan u van 21 november
2016 staat beschreven waarom een afspraak met een verzekeringsarts van belang is voor
uw zaak. Voor de goede orde merk ik op dat de letselschadezaak onnodig vertraging
oploopt. Ik was in de veronderstelling dat de afspraak met de verzekeringsarts reeds
had plaatsgevonden, hetgeen nodig is voor de voortgang in uw zaak. De zaak ligt nu
dan ook helaas stil. Graag verneem ik spoedig van u wanneer u de afspraak met [verzekeringsarts
T] heeft gepland. (…)”
2.42 Op 8 februari 2018 heeft verweerder per e-mail aan de heer G geschreven,
voor zover relevant:
“Geachte [klaagster], [heer G], Als ik het goed zie, heb ik nog niet van u mogen
vernemen naar aanleiding van het telefonisch contact met mijn assistente van 15 januari
2018. Kunt u mij inmiddels vertellen of u contact heeft opgenomen met [verzekeringsarts
T]? Graag verneem ik spoedig van u wanneer u de afspraak met [verzekeringsarts T]
heeft gepland. Mocht u overleg willen hebben, verzoek ik u op korte termijn via mijn
assistente een telefonische afspraak met ondergetekende te plannen.”
2.43 Op 14 maart 2018 heeft verweerder per e-mail aan de heer G gestuurd, voor
zover relevant:
“Geachte [heer G], [klaagster], Heden sprak u telefonisch met mijn assistente. Hierbij
bevestig ik uw afspraak op mijn kantoor te Amsterdam op donderdag 29 maart 2018 om
14.00 uur. Wij spraken af dat u voorafgaand aan onze afspraak een afspraak zult plannen
met [verzekeringsarts T]. Wij bespraken dat, indien er niet spoedig een afspraak zal
worden gepland met [verzekeringsarts T], de wederpartij mogelijk van mening zal zijn
dat een en ander te lang duurt, niet meer verder zullen onderhandelen en zij uw zaak
eenzijdig zullen afwikkelen of sluiten. Zodra een afspraak met [verzekeringsarts T]
staat gepland, verneem ik dat graag van u, zodat ik voor u de wederpartij hierover
kan berichten. Het is dus de bedoeling de wederpartij nog inhoudelijke te berichten,
vóór 29 maart aanstaande.”
2.44 Op 20 maart 2018 heeft mevrouw N, werkzaam bij Allianz, aan verweerder geschreven,
voor zover relevant:
“Na bestudering van het dossier kom ik tot de conclusie dat uw cliënte niet reageert
waardoor deze zaak al bijna 1,5 jaar “stil” ligt. Gezien de verstreken tijd en het
feit dat uw cliënte niet reageert geeft mij de indruk dat uw cliënte afziet van haar
schadeclaim dan wel het niet nodig vindt tijd noch moeite in de zaak te steken. Mocht
uw cliënte nog steeds van mening zijn dat zij tot op heden schade lijdt dan heeft
zij zich niet voldaan aan haar schadebeperkingsplicht. De zaak ligt al heel lang stil.
Ik meen dat wij er goed aan doen om deze zaak, rekening houdende met het niet reageren
van uw cliënte, pragmatisch af te wikkelen met een lump sum. Bespreekt u dit met uw
cliënte? Mocht ik binnen 3 weken niet van u horen, dan zal ik een bedrag overmaken
wat ik redelijk acht en zal ik overgaan tot sluiting van mijn dossier. Uw regelingsvoorstel
ontvang ik graag binnen 3 weken.”
2.45 Op 24 april 2018 heeft verweerder per e-mail aan de heer G gestuurd, voor
zover relevant:
“Geachte [heer G], [klaagster], In vervolg op mijn e-mailbericht aan u van 6 april
2018, ontving ik uw e-mailbericht van 13 april 2018 in goede orde. Op vrijdag 20 april
stond een afspraak op mijn kantoor te Amsterdam gepland om 13:30 uur. Helaas was u
niet aanwezig op het afgesproken tijdstip. Wilt u zo vriendelijk zijn om opnieuw telefonisch
contact met mijn assistente op te nemen om een nieuwe afspraak te plannen? Uw reactie
zie ik graag spoedig tegemoet.”
2.46 Op 24 mei 2018 heeft verweerder aan klaagster bericht, voor zover relevant:
“Graag herinner ik u nog aan het e-mailbericht van de wederpartij van 20 maart 2018.
De wederpartij aangegeven dat, indien zij binnen 3 weken niet van ons mogen vernemen,
de zaak eenzijdig zal worden afgewikkeld. (…) Kunt u aangeven hoe het gesprek met
de [verzekeringsarts T] van 12 mei 2018 is verlopen? (…)”
2.47 Op 28 mei 2018 heeft de heer G aan verweerder gestuurd, voor zover relevant:
“Mijn partner heeft donderdag een email ontvangen en hierop reactie gegeven. Zoals
u heeft kunnen lezen en gemerkt heeft is het niet wenselijk om het contact via mijn
partner te laten verlopen ze is zwanger van een tweeling en zit nog in een kritieke
fase dus elke vorm van belasting of stress is niet goed voor haar. Ik zal haar mail
ook nog telefonisch toelichten probeer dit vandaag anders morgen te doen.”
2.48 Op 19 juni 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerder
en de heer G. Hiervan is door verweerder een gespreksverslag gemaakt. Hierin is het
volgende opgenomen, voor zover relevant:
“Met de partner besproken de stand van zaken en vervolgstappen in de letselschadezaak.
De partner van cliënte begrijpt dat we nog het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
door [verzekeringsarts T] moeten laten uitvoeren, zoals besproken met de wederpartij.
De partner geeft aan dat de situatie nu nog wat lastiger is vanwege de zwangerschap
van cliënte, die uitgerekend is op 12 december aanstaande, een tweeling. Hij ziet
het belang in van het laten uitvoeren van het aanvullend onderzoek, doch cliënte wil
dit onderzoek nu niet laten doen. (…) Met de partner besproken de mogelijke vervolgstappen
in de zaak. De ene mogelijkheid is het alsnog laten verrichten van het onderzoek door
[verzekeringsarts T], indien de verzekeraar hieraan nog wil mee werken, gezien de
reeds verstreken tijd na de neurologische expertise. De andere mogelijkheid is om
thans overleg te hebben met de wederpartij over een mogelijke regeling, zonder verder
medisch onderzoek. De partner van cliënte uitgelegd dat, indien we op dit moment de
zaak kunnen regelen zonder verder medisch onderzoek, de wederpartij niet bereid zal
willen zijn een aanzienlijke slotbetaling te willen voldoen, aangezien er nog niet
voldoende duidelijkheid is op medisch gebied, en zij allereerst het onderzoek door
[verzekeringsarts T] willen afwachten. Wel heeft de wederpartij op 20 maart 2018 aangegeven
de zaak pragmatisch te willen afwikkelen met een lumpsum bedrag. De partner van cliënte
geeft aan dat er een voorkeur is voor het thans pragmatisch regelen. Indien we dit
niet doen, of niet komen tot een regeling, zal cliënte in elk geval willen wachten
tot na de zwangerschap. Met de partner van cliënte besproken dat we richting de wederpartij
wel zullen aangegeven dat er thans sprake is van een zwangerschap, om welke reden
cliënte de afspraak met [verzekeringsarts T] op 12 mei 2018 heeft afgezegd. Mocht
cliënte nog aanvullende stukken hebben met betrekking tot de schadeposten, zullen
zij dit toesturen aan [verweerder]. Zodra een afspraak met de wederpartij gepland
is, zal [verweerder] cliënte hiervan op de hoogte stellen.”
2.49 Op 16 juli 2018 heeft verweerder per e-mail aan de heer G gestuurd, voor
zover relevant:
“Geachte [klaagster], [heer G], Op 19 juni 2018 sprak ik telefonisch met uw partner
omtrent de mogelijke vervolgstappen in uw zaak. Voor de goede orde treft u bijgaand
aan een beknopt verslag van het telefoongesprek. Mocht u aanvullingen hebben, verneem
ik dat graag. Bijgaand treft u ook aan mijn e-mailbericht aan de wederpartij van heden.
Wij spraken af dat ik een afspraak zal plannen met de wederpartij, voor het bespreken
van een mogelijke pragmatische regeling van uw zaak, zonder verder medisch onderzoek.
Zodra een afspraak met de wederpartij gepland is, zal ik u op de hoogte stellen. Mocht
u in de tussentijd aanvullende informatie met betrekking tot uw situatie of uw schadeposten
hebben, ontvang ik deze graag.”
2.50 Op 17 juli 2018 heeft verweerder per e-mailbericht aan Allianz geschreven,
voor zover relevant:
“Van mijn kant zal ik zorg dragen voor het vervaardigen van een voorlopige schadestaat
in deze zaak. Zodra gereed, zal ik deze aan [mevrouw N] toesturen. Indien u wilt,
kunt u c.q. [mevrouw N] alvast contact opnemen voor het plannen van een afspraak,
bijvoorbeeld eind augustus of begin september. Uiteraard zal ik voorafgaand aan de
bespreking de door mij vervaardigde voorlopige schadestaat toesturen.”
2.51 Op 20 augustus 2018 heeft Allianz per e-mail aan verweerder gestuurd, voor
zover relevant:
“Uw bericht van 17 juli 2018 ontving ik in goede orde. Als het kan zou ik deze zaak
volgende week op dinsdag 28 juli [augustus, red.] 2018 telefonisch met u willen afwikkelen.
Stuurt u mij nog recente schadestaat toe zodat wij volgende week dinsdag een afwikkeling
kunnen bespreken? Uw bericht zie ik met belangstelling tegemoet.”
2.52 Diezelfde dag heeft verweerder per e-mailbericht aan Allianz, met de heer
G in de cc, geschreven, voor zover relevant:
“In vervolg op mijn e-mailbericht aan u van 17 juli 2018, ontving ik uw e-mailbericht
van heden in goede orde. Ik stel voor om de telefonische afspraak te agenderen op
dinsdag 28 augustus om 16:00 uur.”
2.53 Op 22 augustus 2018 heeft verweerder per e-mail aan de heer G en klaagster
gestuurd, voor zover relevant:
“Geachte [klaagster], [heer G], In vervolg op mijn e-mailbericht aan u van 20 augustus
2018, kan ik u nader berichten. Van mijn kant heb ik mij beziggehouden met het verder
aanvullen van de door mij vervaardigde voorlopige schadestaat in uw zaak van 13 april
2015. Bijgaand treft u aan de door mij vervaardigde voorlopige schadestaat van 22
augustus 2018. (…) Wilt u zo vriendelijk zijn de voorlopige schadestaat van 22 augustus
2018 goed door te nemen? Mochten hierin schadeposten ontbreken, dan wel u heeft aanvullingen,
verneem ik dat graag van u. Voor de goede orde merk op dat er nog immer discussie
bestaat omtrent de medische causaliteit in uw dossier (relatie tussen het u overkomen
ongeval en uw huidige klachten/beperkingen), alsmede de daaruit voortvloeiende schadeposten.
Het is dan ook niet zeker dat de wederpartij mee zal willen gaan in de verschillende
genoteerde schadeposten, alsook de gevorderde bedragen. Aangezien er geen aanvullend
verzekeringsgeneeskundig onderzoek door [verzekeringsarts T] heeft plaatsgevonden,
zal de wederpartij zich op het standpunt stellen dat de medische causaliteit niet
is bewezen. Uiteraard zal ik voor u van mijn kant mijn uiterste best doen, en de wederpartij
wijzen op het expertiseonderzoek door [neuroloog V] op 28 september 2015, doch ik
wijs er wel op dat er discussie bestaat, en het niet zeker is dat de wederpartij nog
aanvullende betalingen wil verrichten. Deze schadestaat is dan ook bedoeld als indicatie
van uw mogelijke schadeposten, waarmee we verder overleg in het kader van het bereiken
van een minnelijke regeling kunnen hebben. Als ik het goed zie heb ik na het vervaardigen
van de voorlopige schadestaat van 13 april 2015 van u niet veel aanvullende schadestukken
mogen ontvangen. Wilt u zo vriendelijk zijn om te bezien of u in het bezit bent van
aanvullende schadestukken, zodat ik dit mee kan nemen in mijn bespreking met de wederpartij
op 28 augustus aanstaande? Denkt u hierbij bijvoorbeeld aan (…). Kunt u mij laten
weten hoe het thans met u gaat, met betrekking tot uw werksituatie? Bent u al in staat
om meer dan 16 uur per week te werken? Hoe gaat het daarnaast op dit moment in het
huishouden, mede gelet op de zwangerschap? Heeft u meer hulp nodig met huishoudelijke
taken? Is er sprake van meer klachten/beperkingen sinds de zwangerschap? Van mijn
kant ben ik voornemens de voorlopige schadestaat uiterlijk vrijdag 24 augustus aanstaande
te zenden aan de wederpartij, zodat ik hierover overleg kan hebben met de wederpartij
op dinsdag 28 augustus aanstaande. Graag ontvang ik dan ook uiterlijk a.s. vrijdag
24 augustus 2018 uw reactie e.g. de bij u in bezit zijnde aanvullende schadestukken.
Mocht ik van u geen aanvullende schadestukken ontvangen, dan kan ik deze ook niet
voor u meenemen in mijn gesprek met de wederpartij, aangezien ik niet in het bezit
ben van de benodigde onderbouwing. Mocht u naar aanleiding van het bovenstaande of
de voorlopige schadestaat van 22 augustus 2018 vragen hebben, dan kunt u telefonisch
contact opnemen met ondergetekende of mijn assistente (…). Wij zijn graag bereid u
van verdere uitleg te voorzien.”
2.54 Op 27 augustus 2018 heeft verweerder per e-mail aan klaagster geschreven,
voor zover relevant:
“In vervolg op mijn e-mailbericht aan u van 27 augustus 2018, ontving ik uw e-mailbericht
van dezelfde datum. Ook sprak u heden telefonisch met mijn assistente. U liet mij
weten dat de belangrijkste en grootste schadeposten op dit moment nog als 'p.m.'-post
staan genoteerd. (…) Uw mondelinge aanvullingen op de voorlopige schadestaat zal ik
meenemen in mijn gesprek met de wederpartij. Zodra mogelijk ontvang ik van u nog graag
de aanvullende schadestukken. Zodra overleg met de wederpartij heeft plaatsgevonden,
zal ik u op de hoogte brengen van de inhoud van mijn gesprek. Mocht de wederpartij
een regelingsvoorstel doen, dan zal ik met u bespreken of dit voorstel redelijk is,
rekening houdende met de aanwezige discussiepunten en bewijsstukken (over de medische
situatie/causaliteit).”
2.55 Op 3 september 2018 heeft verweerder per e-mail aan de heer G gestuurd,
voor zover relevant:
“Geachte [klaagster], [heer G], In vervolg op mijn e-mailbericht aan u van 27 augustus
2018, bericht ik u nader. Op 30 augustus 2018 sprak ik telefonisch met [mevrouw N]
van Allianz, omtrent de mogelijke vervolgstappen in uw zaak, waaronder het komen tot
een minnelijke regeling. Met de wederpartij heb ik allereerst besproken uw huidige
medische situatie, werksituatie en thuissituatie. In dit kader heb ik ook besproken
dat u nog immer de osteopaat en fysiotherapeut bezoekt, waarvoor u kosten moet maken.
Met de wederpartij heb ik besproken de mogelijke vervolgstappen in uw zaak, waaronder
het alsnog laten verrichten van het onderzoek door [verzekeringsarts T], danwel overleg
te hebben over het bereiken van een minnelijke regeling op dit moment, zonder verder
onderzoek. Om te komen tot een minnelijke regeling, en geen verdere discussie te voeren
over uw medische situatie en ongevalsgerelateerdheid van uw klachten/beperkingen,
liet [mevrouw N] weten bereid te zijn uw ongevalsgerelateerde schadeposten met een
looptijd van vijf tot tien jaar te willen betalen. Hierbij liet zij in het midden
vanaf welk moment deze termijn zou ingaan, zodat ik hierover nog overleg met de wederpartij
zal hebben. Met de wederpartij heb ik besproken dat ondergetekende de schadestaat
verder zal aanvullen op basis van het voorstel van de wederpartij. Natuurlijk zal
ik in eerste instantie uitgaan van een berekening van uw schade met een looptijd van
tien jaar vanaf heden, waarna ik met de wederpartij hierover verdere discussie zal
voeren, ook wat betreft de verschillende schadeposten. Wellicht dat we op basis van
hetgeen ik heb besproken met [mevrouw N] op 30 augustus 2018 kunnen komen tot een
minnelijke regeling, zonder verder medisch onderzoek. Ik stel voor dat we allereerst
bezien of we op basis hiervan kunnen komen tot een redelijke oplossing van uw zaak,
hetgeen ik uiteraard met u zal bespreken, zodra het definitieve regelingsvoorstel
bekend is. Zodra de schadestaat gereed is, zal ik u berichten. Mocht ik hiervoor nog
aanvullende informatie van u nodig hebben, zal ik u informeren.”
2.56 Op 15 januari 2019 heeft mevrouw H van Allianz aan verweerder geschreven,
voor zover relevant:
“U besprak destijds met mijn voorganger tot een pragmatische regeling te willen
komen in dit dossier. Voor toekomstige posten werd besproken een looptijd van 5-10
jaar aan te houden. U zou zorgdragen voor toezending van een gespecificeerde schadestaat.
Voor zover ik kan nagaan, hebben wij deze nog steeds niet ontvangen. Ik heb sindsdien
helemaal niets meer van u vernomen. Wilt u mij op korte termijn uw regelingsinzichten
kenbaar maken?”
2.57 Op 7 maart 2019 heeft verweerder per e-mail aan de heer G gestuurd, voor
zover relevant:
“Geachte [klaagster], [heer G], Uw e-mailbericht van 6 maart 2019 heb ik in goede
orde mogen ontvangen, waarvoor dank. Van mijn kant ben ik thans doende met het bestuderen
van uw dossier, en het verder aanvullen van de voorlopige schadestaat in uw zaak.
Voor u wil ik een en ander zo zorgvuldig mogelijk noteren, hetgeen helaas enige tijd
in beslag neemt, waarbij mijn excuses voor de opgelopen vertraging. Ik verwacht u
op korte termijn nader te kunnen berichten.”
2.58 Op 15 mei 2019 heeft klaagster per e-mail aan verweerder geschreven, voor
zover relevant:
“Om mijn mail te beginnen hoop ik dat alles goed met u gaat. Het is alweer even
geleden dat wij persoonlijk contact hebben gehad, ik pak nu het contact weer over
van [de heer G]. Op 7 maart hebben wij van u een e-mail gehad met daarin dat u nog
druk bezig bent met het opstellen van de schadestaat, maar ook dat u mij nader zou
berichten. Ik vroeg mij af of deze ondertussen af is en of u mij het concept wilt
toe mailen? Ik ben benieuwd naar uw reactie en voor nu wens ik u een fijne dag vandaag.”
2.59 Op 14 oktober 2019 heeft klaagster per e-mail aan verweerder geschreven,
voor zover relevant:
“(…) Mijn excuses voor mijn late reactie. Helaas is er lichamelijk geen vooruitgang.
Mijn nek en mijn schouders zijn nog steeds iedere dag voor mij een hele belasting,
daarnaast heb ik nog veel hoofdklachten. Op dit moment heb ik al even geen fysio en
osteopathie meer, (…) Mijn prive situatie is veranderd sinds maart. [De heer G] en
ik zijn uit elkaar. Dit maakt het voor mij eigenlijk nog moeilijker. Ik heb twee baby's
van nu tien maanden en ik sta er in de zorg als ouder alleen voor. (…) Ik hoop dat
ik u voldoende informatie heb kunnen geven voor het maken van de schadestaat. Mijn
vraag aan u is, wanneer denkt u de schadestaat af te hebben? Mijn zaak duurt nu al
9 jaar en ik hoop wel dat er snel een afhandeling kan gaan komen. Voor nu wens ik
u een fijne dag verder.”
2.60 Op 9 december 2019 heeft verweerder per e-mail aan de heer G geschreven,
voor zover relevant:
“Geachte [klaagster], Van mijn kant heb ik mij in de tussentijd beziggehouden met
het narekenen van uw schade, wat betreft de schadeposten huishoudelijke hulp en het
verlies aan verdienvermogen (de toekomstige schadeposten). Zoals reeds vermeld aan
u in mijn e-mailbericht van 3 september 2018, sprak ik met de wederpartij af een looptijd
te bereken[en] voor uw schade van 5 tot 10 jaar. Hierin zijn vier scenario's denkbaar:
(…) Van mijn kant zal ik scenario 4 verwerken in de door mij vervaardigde voorlopige
schadestaat, welke ik zal toesturen aan de wederpartij. Voor de goede orde merk ik
nogmaals op dat het niet zeker is dat de wederpartij mee zal willen gaan in de verschillende
genoteerde schadeposten, alsmede de gevorderde bedragen. Daarnaast is het niet zeker
dat de wederpartij akkoord zal willen gaan met een verlies aan verdienvermogen ten
behoeve van u van (minimaal) € 500,00 per maand, aangezien wij hier geen verdere onderbouwing
voor hebben. Mogelijk zal de wederpartij allereerst een rekenbureau willen inschakelen.
Ik verneem graag van u, waarna ik verder kan met de behandeling van uw zaak.”
2.61 Op 10 februari 2020 heeft klaagster telefonisch contact gehad met een medewerker
van het kantoor van verweerder. In een door de medewerker gemaakte telefoonnotitie
staat, voor zover relevant:
“(…) We spreken over het feit dat zij geen verzekeringsarts meer wilde zien. Ik
leg uit waarom het van belang was om dat wel te doen. Ze begrijpt het wel. We spreken
over wat er in de tussentijd is gebeurd in de zaak. Ik geef aan dat ik ruim een jaar
lang elke week haar partner heb gebeld over stukken die wij nodig hadden of afspraken
die gemaakt waren en niet werden nagekomen. Hier wist zij helemaal niks van zegt ze.
Ze is vorig jaar achter een heel ander persoon gekomen en dacht dat hij haar belangen
goed zou behartigen, waarom hebben wij haar toen niet gebeld? Ik geef aan dat wij
hebben vernomen geen contact met haar op te nemen omdat het te zwaar was. Al het contact
moest via de partner. Ja dat klopt inderdaad maar nu zal zij het zelf allemaal weer
behandelen. Ze wist nergens wat van en geeft aan dat haar ex-partner zei dat ze vier
ton kon verwachten voor de letselschadezaak. We bespreken de schadestaat van 2018
en wat zij toen besproken heeft met [verweerder] over de mogelijke opties over de
vervolgstappen. Zij schrikt heel erg dat haar ex-partner zo gelogen heeft tegen haar
en is blij dat ik haar wel telefonisch zo goed helpen. Ze ontvangt graag de schadestaat
van 2018 nogmaals per mail omdat de rest allemaal naar haar partner is gegaan. We
spreken ook af de mail van CC nogmaals te sturen waarin de opties staan beschreven.
Ook geef ik daarbij aan dat het een voorstel is en het niet zeker is of de wederpartij
overal in mee zal gaan, doch dat [verweerder] zijn uiterste best gaat doen. Ze heeft
alle vertrouwen in ons en is dat ook nooit kwijtgeraakt. Is het een probleem dat Allianz
de wederpartij is? Ze heeft daar heel veel slechte verhalen over gehoord. Ik leg uit
dat het afhankelijk is van 26/54 de behandelaar, iedereen werkt anders en de een is
makkelijker met accepteren dan de ander. Dat begrijpt ze. We plannen alvast een telefonische
afspraak in op woensdag 17 februari 2020 om 14.00 uur.”
2.62 Op 19 februari 2020 heeft verweerder per e-mail aan klaagster geschreven,
voor zover relevant:
“In vervolg op het telefonisch contact met mijn assistente op 10 februari 2020,
bericht ik u. Ook bevestig ik voor de goede orde nog de ontvangst van uw e-mailbericht
van 14 oktober 2019. Hierbij bevestig ik de telefonische afspraak op woensdag 19 februari
2020 om 12.00 uur, waarbij ondergetekende u kan bereiken op het nummer (…) Zoals reeds
met mijn assistente besproken treft u ondergaand aan mijn e-mailbericht aan u van
9 december 2019, waarin staat beschreven de mogelijke scenario's omtrent het berekenen
van de toekomstige schadeposten. Ik verzoek u een en ander goed door te nemen, waaronder
de door mij vervaardigde schadestaat van 22 augustus 2018. Een en ander zullen wij
verder bespreken tijdens ons telefonisch overleg.”
2.63 Op 8 juni 2020 heeft klaagster per e-mail aan verweerder geschreven, voor
zover relevant:
“Met dit schrijven vraag ik u, waarom laat u mij zo lang wachten op een schadestaat?
De beloofde schadestaat is nog steeds niet in mijn bezit, in september 2018 zou u
de schadestaat op gaan maken en nu zitten wij in juni 2020 en ik heb de schadestaat
nog steeds niet. U vertelde mij dat Allianz bereid is om mij voor 10 jaar te betalen,
hoe dit voorstel van Allianz tot stand is gekomen daarin gaf u mij geen uitleg, ik
betreur dat ik nooit inzicht gehad heb in correspondentie van u met Allianz. Ik heb
aangegeven dat ik niet akkoord ga met het voorstel van Allianz. (…) Schriftelijk door
u bevestigd; u heeft vrijdag een afspraak met Allianz en u schrijft mij voor een mogelijke
afhandeling, hoe deze afspraak tot stand is gekomen daarin gaf u mij geen uitleg.
Hoe is het mogelijk dat u met Allianz een afspraak aangaat voor een mogelijke afhandeling,
terwijl ik het daarna pas te horen krijg, ik voel mij gepasseerd. U heeft nog geen
schadestaat gemaakt, ik betreur dat u zonder financieel inzicht tot een afhandeling
van mijn letselzaak wilt komen. Ik wil dat u vervolgens schriftelijk met Allianz communiceert
en uw telefonische afspraak uitstelt, het concept schrijven moet eerst naar mij. Met
dit schrijven verzoek ik u deze week de beloofde concept schadestaat mij aan te reiken,
ik wil een eerlijke complete schadestaat en niet gebaseerd op 10 jaar.”
2.64 Op 12 juni 2020 heeft verweerder per e-mail aan klaagster geschreven, voor
zover relevant:
“Gezien de inhoud van uw bericht van 8 juni 2020 lijkt het mij een goed idee telefonisch
overleg te hebben, zodat we uw vragen en opmerkingen kunnen bespreken, om volledig
op één lijn te zitten, en ik overleg heb met de wederpartij. Bijgaand treft u aan
mijn bericht aan de wederpartij van heden. Natuurlijk zijn een aantal zaken reeds
eerder besproken, met u of uw ex-partner, doch uiteraard wil ik u dit nogmaals uitleggen,
zodat u begrijpt wat de mogelijke vervolgstappen zijn in uw zaak. Voor de goede orde
merk ik op dat u of uw ex-partner (waarmee in het verleden de correspondentie is gevoerd)
altijd kopie heeft ontvangen van mijn correspondentie met de wederpartij. Uw belang
stond en staat hierbij altijd voorop. Ik stel voor dat wij telefonisch overleg hebben
op vrijdag 19 juni om 14.30 uur. Schikt deze tijd u? Voorafgaand zal ik u de bijgewerkte
schadestaat toesturen, zodat wij ook hierover overleg kunnen hebben, en ik u de mogelijkheden
richting de wederpartij kan uitleggen.”
2.65 Eveneens op 12 juni 2020 heeft Allianz aan verweerder geschreven, voor zover
relevant:
“Dank voor uw bericht van vanochtend. Het dossier ligt al jaren stil ondanks onze
ontelbare rappels. Wij zijn afgelopen jaren nimmer geïnformeerd over het wel en wee
van cliënte. Wij weten werkelijk niets van de afgelopen paar jaar. Al in 2015 vond
een expertise plaats waaruit blijkt dat er geen percentage BI kan worden toegekend
en geen beperkingen. Het gaat om tijdelijke klachten; de eventuele aanhoudende klachten
(indien deze er nog zijn) zijn geen ongevalsgevolg. U vindt mij bereid tot een eenmalige
slotbetaling van Eur. 5.000,-. Bij akkoord zal ik de vaststellingsovereenkomst met
belastinggarantie opmaken. Bij non akkoord vervalt ons aanbod. U kunt hier in rechte
geen beroep op doen. Neemt u het bovenstaande mee als u cliënte volgende week spreekt?”
2.66 Op 23 september 2020 heeft klaagster de kantoorgenoot van verweerder (hierna:
mr. J), aangeschreven. In het e-mailbericht staat, voor zover relevant:
“Op 10 november 2010 werd ik slachtoffer van een verkeersongeval en mijn zaak wordt
behartigd door [verweerder]. Allianz wil al een lange tijd mijn zaak afhandelen en
ik heb hiervan een schriftelijk bewijs. Vervolgens wacht ik al jaren op mijn schadestaat.
September 2018 berichtte [verweerder] mij dat ik mijn schadestaat snel zou ontvangen
en tot op heden heb ik mijn concept schadestaat nog niet ontvangen. Vervolgens beantwoord
[verweerder] mijn e-mails sinds twee maanden niet meer en mijn vraag aan u [mr. J]
is [verweerder] nog wel werkzaam binnen uw bedrijf? Met dit schrijven vraag ik u,
wilt u erop toezien dat [verweerder] mij nu eindelijk mijn schadestaat aanreikt, het
is onnodig dat mijn letselzaak eindeloos gerekt wordt door [verweerder]. Ten tijden
van het ongeval was ik 25 jaar en mijn letselzaak duurt onnodig al tien jaar.”
2.67 Op 29 september 2020 heeft verweerder klaagster de voorlopige schadestaat
van 23 februari 2015 toegestuurd, alsmede het schrijven van Allianz van 12 juni 2020.
In de e-mail heeft verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Voor de goede orde merk ik op vanaf medio 2019 contact met u te hebben over uw
zaak, en daarvoor alle contacten verliepen via uw ex-partner. Bij e-mailbericht van
14 oktober 2019 vernam ik dat u en uw ex-partner uit elkaar waren gegaan vanaf maart
2019, en u zelf de verzorging had voor twee kleine kinderen. Op 19 februari 2020 spraken
wij elkaar uitvoerig over uw situatie en het vervolg in de letselschadezaak. Het is
mij nog niet geheel duidelijk of u op de hoogte bent van alle contacten die ik heb
gehad met uw ex-partner en de afspraken die zijn gemaakt in de letselschadezaak, met
de wederpartij en u via uw ex-partner. Voor de goede orde treft u bijvoorbeeld aan
kopie van mijn e-mailberichten aan u van 27 augustus 2018 en 3 september 2018 alsmede
mijn e-mailbericht aan de wederpartij van 3 september 2018. Mocht u overige e-mailberichten
nogmaals willen ontvangen, zal ik u die uiteraard toesturen. Op 10 februari 2020 sprak
u telefonisch met mijn assistente, ter voorbereiding op ons overleg op 19 februari
2020. Wij bespraken het feit dat we lange tijd hebben gewacht op een reactie of aanvullende
stukken van uw ex-partner, waardoor de communicatie met uw ex-partner stroef verliep.
U liet mij weten hiervan geen weet te hebben gehad. Ook bespraken wij nogmaals de
schadestaat van 2018 en de mogelijke vervolgstappen In uw zaak. Zoals blijkt uit bovengenoemde
emailberichten van augustus en september 2018, was uw ex-partner op de hoogte van
het overleg met de wederpartij op 30 augustus 2018. Met Allianz besprak ik de mogelijke
vervolgstappen in uw zaak, waaronder het komen tot een minnelijke regeling. De wederpartij
liet in 2018 weten, om te komen tot een minnelijke regeling, bereid te zijn uw ongevalsgerelateerde
schadeposten met een looptijd van 5 tot 10 jaar te willen vergoeden. Uiteraard heb
ik op dat moment niet aangegeven of u hiermee wel of niet akkoord kon gaan, doch wel
met de wederpartij afgesproken uw schadeposten verder te berekenen en verder overleg
te hebben, met u en de wederpartij. Bij e-mailbericht van 27 augustus 2018 heb ik
richting u aangegeven dat het wellicht verstandig is een minnelijke regeling met de
wederpartij te bespreken, aangezien het nader medisch onderzoek door [verzekeringsarts
T] niet kon plaatsvinden. Mede gezien het afbreken van het medische expertisetraject,
de uitkomst van het reeds verrichte onderzoek is er uiteraard nog steeds discussie
over uw ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen. In dit kader wijs ik u ook op
het recente bericht van Allianz van 12 juni 2020, waarin de wederpartij aangeeft dat
er reeds in 2015 een expertise plaatsvond waaruit bleek dat er geen percentage blijvende
invaliditeit kon worden toegekend en geen beperkingen, zodat het gaat om tijdelijke
klachten. Op basis van dit onderzoek concludeert de wederpartij dat de eventuele aanhoudende
klachten geen ongevalsgevolg zijn. Ik nam reeds aan dat u niet akkoord kon gaan met
het daarin genoemde regelingsvoorstel, een slotbetaling ten behoeve van u van € 5.000,-.
(…) Ik stel voor dat wij overleg hebben over het bovenstaande, waarna ik de wederpartij
spoedig van een reactie kan verzien, wat betreft de mogelijke vervolgstappen in uw
zaak.”
2.68 Op 30 september 2020 heeft klaagster mr. J nogmaals aangeschreven. Klaagster
schrift in dit e-mailbericht aan mr. J, voor zover relevant:
“Allereerst bedankt voor uw email en fijn dat u erop wilt toezien dat ik de aangepaste
schadestaat van [verweerder] mag ontvangen. Vervolgens stuurde [verweerder] mij op
29 september 2020 een schadestaat uit 2015 (d.d. 23-02-2015) en deze is niet aangepast.
Met dit schrijven verzoek ik via u een aangepaste schadestaat. De schadestaat welke
[verweerder] naar mij nu gestuurd heeft is nog steeds niet compleet. [Mr. J] ik wil
u op de hoogte stellen over het volgende; a) Op 29 september 2020 ontving ik via [verweerder]
een schrijven van Allianz d.d. 12-06-2020, dit schrijven heb ik niet eerder ontvangen.
Zie 1ste bijgevoegd en ik verwijs u naar de inhoud van het schrijven, Allianz schrijft
(o.a.) het dossier ligt al jaren stil ondanks onze ontelbare rappels. De ontelbare
rappels van Allianz heb ik nooit ontvangen via [verweerder] en ook is het mij niet
duidelijk of mijn belangenbehartiger gereageerd heeft op het schrijven van Allianz
juni 2020. b) Zie 2de bijgevoegd een schrijven van [verweerder] d.d. 26-04-2016, [medisch
adviseur W] adviseerde op 13 oktober 2015 dat er kan worden overgegaan tot afhandeling
van de zaak. We zijn nu vijf jaar verder en nog steeds is de afhandeling van mijn
zaak ver te zoeken. De aangepaste schadestaat afwachtend.”
2.69 Op 16 oktober 2020 heeft verweerder per e-mail aan klaagster geschreven,
voor zover relevant:
“1. Voorgeschiedenis medische expertise: Zoals u weet is in 2015 een expertiseonderzoek
verricht door [neuroloog V], die in zijn rapport onder antwoord 4 vermeldt: "ten gevolge
van het doorgemaakte flexie/extentietrauma van de cervicale wervelkolom, type whiplash,
zonder vocaal neurologische afwijkingen is geen sprake van lichamelijke beperkingen,
hetgeen geldt ten aanzijn van arbeid, doe het zelfcapaciteit, het uitoefenen van sport
en liefhebberijen en ten aanzien van de ADL." 2. Onze medisch adviseur heeft vervolgens
bij brieven van 13 en 26 oktober 2015 gereageerd op het expertiserapport van de neuroloog
en op de brief van medisch adviseur [medisch adviseur M] van de verzekeraar. Onze
medisch adviseur geeft aan dat het verslag van de neuroloog kan dienen als basis voor
de afwikkeling van uw dossier, máár hij heeft opmerkingen over de uitleg van de expertisearts
ten aanzien van (het volgens de expertise arts dus afwezig zijn van) de beperkingen.
Volgens de richtlijn mág een neuroloog ook geen beperkingen aannemen als er geen objectief
neurologische diagnose is (in de zijn 32/54 van een neurologische afwijking). Maar,
zo zegt onze arts, daarmee zijn we er nog niet. Immers er kan nog aanvullend door
een verzekeringsarts (op basis van de specifieke verzekeringsgeneeskundigemethodiek)
worden geoordeeld. Die arts is immers niet gebonden aan de richtlijnen van de Neuroloog.
Een verzekeringsarts zal waarschijnlijk, zo denkt hij, wél tot bepaalde beperkingen
kunnen oordelen. De medisch adviseur van de wederpartij houdt (natuurlijk) vast aan
het advies van 15 oktober 2015, waarin is aangegeven dat er geen percentage blijvende
invaliditeit kan worden toegekend en ook geen beperkingen. Zonder nader onderzoek
is er een impasse. 3. In elk geval ligt er dus een concepttekst ten behoeve van een
verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Mijn medisch adviseur vindt dat wél een goede
vervolgstap in het dossier aangezien hij signaleert dat er behoefte is aan duidelijkheid
op dit punt. 4. Bij brief van 6 oktober 2016 heeft de medisch adviseur van de wederpartij
de [verzekeringsarts T] aangeschreven, doch zoals u weet, is het nooit gekomen tot
een daadwerkelijk onderzoek door de verzekeringsarts. Aangezien het onderzoek door
de verzekeringsarts niet mocht plaatsvinden, houdt Allianz vast aan hun eerdere standpunt,
dat er geen percentage blijvende invaliditeit kan worden toegekend en geen beperkingen,
zodat het gaat om tijdelijke klachten en dat eventuele aanhoudende klachten geen ongevalsgevolg
zijn. Een en ander staat nogmaals vermeld in het e-mailbericht van Allianz van 12
juni 2020. (…) 6. Hoe nu verder Om alsnog duidelijkheid te krijgen over uw beperkingen
door het u overkomen ongeval, dient volgens ons het onderzoek door de verzekeringsarts
alsnog plaats te vinden. Het is echter de vraag of de verzekeraar nog wil meewerken
aan dit onderzoek, gezien de verstreken tijd. Desnoods kunnen we dát aan de rechter
voorleggen. Bent u in principe bereid alsnog het onderzoek door de verzekeringsarts
te laten verrichten? Laat u ons dat weten ? 7. Met de uitkomst van het onderzoek door
de verzekeringsarts kunnen we namelijk medische uitgangspunten beter bepalen, wat
dat kan leiden tot een regeling van de zaak. Zonder dit aanvullend onderzoek, zitten
we in een impasse en blijft de discussie met Allianz staan rond hun bekende standpunt:
'geen invaliditeit, geen beperkingen'. 8. Het alternatief is dat ik opnieuw ga onderhandelen
met Allianz (zij willen er ook wel eens van af) over en snelle 'pragmatische' regeling,
zónder verdere onderzoeken, en dus op basis van het huidige dossier én het expertise
rapport van [neuroloog V]. Ik ga dan bekijken wat Allianz maximaal wil betalen. Natuurlijk
kunnen dus nog wel overleg hebben met de wederpartij over een mogelijke regeling,
doch zij zullen niet bereid zijn een veel hogere schadevergoeding aan u te betalen,
zoals voorgesteld in het e-mailbericht van 12 juni 2020. Dit voorstel komt overigens
niet overeen met hun bereidheid om te komen tot een minnelijke regeling, zoals besproken
op 30 augustus 2018. Echter: Als dat niet tot een regeling leidt, zullen we alsnog
moeten overwegen het verzekeringsarts-onderzoek te laten doen. Dat zal immers bij
een rechtszaak zonder meer óók aan de orde komen. 9. Uit onze recente e-mailcorrespondentie
maak ik u dat u van mening bent dat alle schadeposten, zoals kosten huishoudelijke
hulp en verlies aan verdienvermogen, volledig moeten worden doorberekend. Uiteraard
kunnen we deze berekeningen volledig opnemen in de schadestaat, doch Allianz zal op
basis van de huidige informatie zeker niet bereid zijn hierin mee te gaan. Indien
we een hogere schadevergoeding willen ontvangen dan voorgesteld door Allianz (zie
de email van 12 juni 2020) zullen we echt bewijs moeten leveren, om het expertiserapport
ter discussie te kunnen stellen. Allianz heeft met het expertiserapport een sterke
kaart; Geen invaliditeit, geen beperkingen en dus weinig bewezen schade. 10. De rechter
zal zich, als we de zaak daar zouden voorleggen uitgaan van de stelling: wie eist
moet stellen, en wie stelt moet bewijzen (artikel 150 wetboek van rechtsvordering)
en dan blijft het rapport van de expertise arts staan als laatste bewijsmiddel. We
moeten ons bewijsmiddel dus eerst verbeteren. Dat kan door een aanvullend onderzoek
door een verzekeringsarts. Daarom bespreek ik graag de mogelijke vervolgstappen, mede
aan de hand van mijn e-mailberichten aan u van 29 september en van deze brief. Concreet
is ons voorstel (om dus beter bewijs te hebben): Het wel laten uitvoeren van het verzekeringsgeneeskundig
onderzoek Wilt u zo vriendelijk zijn telefonisch contact op te nemen, voor het maken
van een bel-afspraak? Na ons overleg zal ik Allianz antwoorden op hun email van 12
juni 2020. Graag ontvang ik ook uw reactie op de door mij gestelde vragen in mijn
bericht aan u van 29 september 2020.”
2.70 Op 18 oktober 2020 heeft klaagster mr. J, per e-mail nogmaals aangeschreven
met, voor zover relevant:
“[mr. J] doordat [verweerder] mij opnieuw de schadestaat uit 2015 stuurde ben ik
tot de ontdekking gekomen dat [verweerder] enkele aanpassingen heeft aangebracht en
deze zijn gebaseerd tot een tijdsduur van 10 jaar. [Verweerder] geeft geen gehoor
op het feit dat ik dit niet wil, ik heb namelijk nooit toestemming gegeven voor een
schadestaat gebaseerd tot een tijdsduur van 10 jaar, mijn letselklachten zijn niet
afgenomen in tien jaar tijd. Het kan toch niet zo zijn dat [verweerder] zich laat
lijden door de tegenpartij Allianz (…) [Verweerder] is mijn belangenbehartiger en
met dit schrijven verzoek ik via u [mr. J] een eerlijke schadestaat vermenigvuldigd
met vervolgjaren en toekomstige schade. Ik verwijs u naar de inhoud van mijn aanpassingen
in de schadestaat (zie toegevoegd in deze email). Via uw emailadres ontving ik vrijdag
het schrijven van [verweerder] d.d. 16 oktober 2020 de inhoud van dit schrijven staat
haaks op de inhoud van zijn schrijven van 26-04-2016 en haaks op zijn schrijven van
25 november 2015, ik verwijs u naar de inhoud van deze twee brieven ze zijn al in
uw bezit. Door mij kort samengevat; Allianz is het niet eens met bevindingen van de
expertisearts [neuroloog V] en met het advies van uw medische adviseur [medisch adviseur
W]. [Verweerder] vindt het (in 2015 en 2016) niet de juiste gang van zaken, ook gezien
de positieve uitkomst van het expertiseonderzoek voor cliënte. [Verweerder] verwijst
dat de medische expertise van de expertisearts [neuroloog V] een bindend oordeel is
omdat deze aangesteld is in overeenstemming van beide partijen, en Allianz dient zich
aan dit oordeel te houden ondanks het feit dat Allianz zich niet kan vinden in de
conclusie van de expertisearts. Uw medische adviseur [medisch adviseur W] adviseerde
op basis van zijn adviezen tot 2 keer toe afhandeling van de zaak, op 13 oktober en
26 oktober 2015. Ik blijf bij mijn standpunt de complete schadestaat afwachtend, zodat
daarna (alleen met mijn toestemming) Allianz aangeschreven kan worden met het verzoek
tot een afhandeling in mijn letselzaak die al 10 jaar duurt.”
2.71 Op 30 november 2020 heeft mevrouw H, werkzaam bij Allianz, aan verweerder
geschreven, voor zover relevant:
“Ik stuurde u op 12 juni jl. een regelingsvoorstel. Het blijft wederom, voor de
zoveelste keer, stil in dit dossier. Uw reactie op onze email van 12 juni jl. mochten
wij nog niet ontvangen. Wij wijzen u op bedrijfsregeling 15. Uw reactie zien wij graag
alsnog binnen vier weken tegemoet. Indien u niet binnen vier weken reageert nemen
wij rechtstreeks contact op met betrokkene en informeren die hierover.”
2.72 Bij e-mailbericht van 21 december 2020 heeft verweerder klaagster een aangepaste
schadestaat toegestuurd. In de begeleidende e-mail staat, voor zover relevant:
“In vervolg op mijn e-mailbericht aan u van 9 november 2020 kan ik u nader berichten.
Ook ontving ik uw e-mailbericht van 11 december 2020 in goede orde. Bijgaand treft
u aan de aangepaste schadestaat van heden, met daarbij een drietal NRL-berekeningen.
Op uw verzoek heb ik de schadeposten (…) verder in de toekomst doorgerekend. Van u
ontvang ik graag uw reactie naar aanleiding van de mogelijkheden voor vervolgstappen
in uw zaak, zoals vermeld in mijn bericht aan u van 16 oktober 2020. Mocht u overleg
willen hebben, kunt u uiteraard telefonisch contact met mij opnemen. Voor de goede
orde treft u bijgaand nog aan het e-mailbericht van de wederpartij van 30 november
2020 alsmede mijn reactie van 7 december 2020. Zoals u ziet wenst de wederpartij voor
28 december aanstaande onze reactie, bij gebreke waarvan zij rechtstreeks contact
met u zullen opnemen.”
2.73 Op 20 april 2021 heeft klaagster verweerder een brief toegestuurd van 16
april 2021 met bevindingen van orthopeed (hierna: de orthopeed) met het verzoek deze
informatie naar Allianz te sturen.
2.74 Op 4 mei 2021 heeft verweerder per e-mail aan klaagster geschreven, voor
zover relevant:
“Op 19 februari jongstleden sprak ik u telefonisch over de mogelijke vervolgstappen
in uw zaak, waarover uiteraard ook overleg nodig is met de verzekeraar. Wij bespraken
de noodzaak van het alsnog laten verrichten van het onderzoek door de verzekeringsarts,
indien we niet komen tot een minnelijke regeling met de wederpartij. Tijdens het tweede
telefonisch onderhoud op dezelfde datum, en in uw e-mailbericht van 19 januari, liet
u weten niet te willen meewerken aan een onderzoek door de verzekeringsarts en geeft
u de voorkeur aan een onderzoek door een orthopeed. Zoals u weet is in de medische
discussie met de verzekeraar aan de orde gekomen een onderzoek door de verzekeringsarts,
maar is vooralsnog niet besproken een onderzoek door een orthopeed. Wellicht is hiervoor
wel een opening, aan de hand van de door u gezonden brief van orthopedisch chirurg
(…) . Het is de vraag, mede gezien de lange tijd die is verstreken en het feit dat
het onderzoek door de verzekeringsarts niet heeft plaatsgevonden, of we een en ander
bespreekbaar kunnen maken met de wederpartij. Wij spraken af om allereerst de schadestaat
te sturen aan de wederpartij, en de reactie van de wederpartij af te wachten. Het
is de bedoeling om vervolgens overleg te hebben met de wederpartij over de schadestaat
en de mogelijke vervolgstappen in uw zaak. Ik heb reeds opgemerkt dat de wederpartij
niet zal willen meegaan in alle gevorderde schadeposten en gevorderde bedragen, gezien
de nog aanwezige discussie in relatie tot de hoogte van de gevorderde bedragen. Bijgaand
treft u aan de door mij verder aangevulde schadestaat, mede naar aanleiding van uw
opmerkingen in uw e-mailbericht van 12 januari 2021, in vervolg op mijn e-mailbericht
aan u van 21 december jongstleden met schadestaat van 21 december 2020. Zoals u ziet
heb ik enige aanvullingen in de schadestaat aangebracht naar aanleiding van uw e-mailbericht
van 12 januari 2021, maar kan ik niet alle door u verzochte aanvullingen overnemen.
Ik zal u dit ook uitleggen. (…) Bij e-mailbericht van 20 april zond u mij de brief
van de orthopedisch chirurg van 16 april 2021. Hieruit kan ik niet gelijk opmaken
dat een stukje van uw nekwervel is afgebroken, maar lees ik wel in de verwijsbrief
van de arts dat er sprake is van een kleine beenvorming en mogelijk zenuwletsel. Het
lijkt mij een goed idee deze verwijsbrief te zenden aan de medisch adviseur van de
wederpartij, op dit moment of gelijktijdig met het zenden van de schadestaat aan de
wederpartij. Vervolgens kan ik de wederpartij ook verzoeken een voorschot ten behoeve
van u betaalbaar te stellen (…) Ik verneem graag van u. Mocht u overleg willen hebben,
kunt u uiteraard telefonisch contact met mij opnemen.”
2.75 Op 24 februari 2022 heeft klaagster mr. J, nogmaals aangeschreven met, voor
zover relevant:
“In september 2020, inmiddels 1,5 jaar teug heb ik u op de hoogte gesteld over mijn
letselzaak uit 2010 en dat deze niet conform de richtlijnen GBL wordt behartigd. Ook
heb ik u geschreven dat uw medisch adviseur [medisch adviseur W] op 26-04-2016 geschreven
heeft dat mijn letselzaak afhandelt moet worden en ondanks voorstaande en mijn diverse
verzoeken wacht ik jarenlang op een complete schadestaat en vervolgens legt [verweerder]
mijn letselzaak vanaf 2016 nodeloos stil. Vervolgens heb ik in sept. 2020 uw hulp
gevraagd en u verzocht om uw werknemer [verweerder] te activeren en u beloofde mij
in augustus 2020 dat u erop toe zou zien dat [verweerder] actie zou ondernemen in
mijn letselzaak, zodat mijn letselzaak eindelijk afgehandeld zou worden. Na mijn schrijven
aan u dus na sept. 2020 ontving ik via [verweerder] het schrijven van Allianz van
12 juni 2020 en waarin Allianz schrijft dat het dossier (mijn letselzaak) al jaren
stil ligt en ondanks de ontelbare rappels. Allianz schrijft op 12 juni 2020 dat zij
de ontelbare rappels richting [verweerder] heeft gestuurd en [verweerder] heeft deze
voorgaande brieven van Allianz niet naar mij doorgestuurd en ook is mij niet duidelijk
of [verweerder] überhaupt gereageerd heeft op de ontelbare rappels van Allianz. Na
mijn schrijven aan u (sept. 2020) heeft [verweerder] kort zijn inzet gehad, maar tot
aan heden is mijn schadestaat nog steeds niet compleet en ondanks mijn diverse verzoek
schrijft [verweerder] mij in zijn schrijven van 13 september 2021 of ik nog even geduld
wil hebben omdat hij privéomstandigheden heeft. Vervolgens vele maanden later heb
ik nog niet de complete schadestaat van hem ontvangen en [verweerder] reageert niet
op mijn diverse brieven aan hem. Ik ben ten einde raad en ik lijd hieronder (…)”
2.76 Op 16 april 2022 heeft klaagster mr. J nogmaals aangeschreven en wederom
om een complete schadestaat en een concept schrijven aan Allianz verzocht.
2.77 Op 19 mei 2022 heeft verweerder een nieuwe schadestaat met toelichting
en onderbouwing naar Allianz gestuurd. Hierin wordt de schade van klaagster geschat
op € 388.764,13. In de e-mail staat, voor zover relevant:
“In april 2021 heeft cliënte orthopeed (…) bezocht, om de mogelijkheden te bezien
voor verdere behandeling van de nek en schouderklachten. (…) De arts adviseert een
manueel therapeut te bezoeken, voor verlichting van pijnen en de functiebeperkingen.
Vanwege een gebrek aan financiële middelen heeft cliënte dit advies nog niet kunnen
opvolgen. Het oordeel van orthopeed (…) uit april 2021 is in aanvulling op de schadestaat
(…) In mijn bezit is de verwijsbrief van de orthopedisch chirurg van 16 april 2021.
Graag ontvang ik de contactgegevens van uw huidige medisch adviseur, waarna ik de
brief aan uw medisch adviseur zal zenden. (…) Graag heb ik overleg met u over de schadestaat
en mogelijke vervolgstappen in deze zaak. Wilt u zo vriendelijk zijn contact op te
nemen voor het maken van een telefonische afspraak? Ook verzoek ik u in de tussentijd
een aanvullend voorschot ten behoeve van cliënte betaalbaar te stellen van€ 10.000,-.
Graag ontvang ik uw bevestiging.”
2.78 Op 16 juni 2022 heeft Allianz aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Uw mail van 19 mei jl. hebben wij in goede orde ontvangen. Met een punt zijn wij
het volledig met u eens, namelijk dat het dossier reeds jaren geleden pragmatisch
geregeld had moeten kunnen worden. Dat het dossier nu nog niet is geregeld is wat
Allianz betreft niet aan onze inspanningen te wijten. Dat terzijde. In 2015 is in
gezamenlijk overleg een neurologische expertise overeengekomen. De expertiserend arts
is tot de conclusie gekomen dat er geen beperkingen kunnen worden geduid. Daarmee
kan er naar onze mening niet gesproken worden van schade in welke vorm dan ook. Dat
betekent dat wij in feite met hetgeen wij reeds hebben betaald voldaan hebben aan
de verplichtingen. Daarnaast is er na de expertise nog het nodige in het leven van
[klaagster] gebeurd, waardoor de causaliteit kan worden betwist. In juni 2020 hebben
wij u, na meermaals te hebben gerappelleerd, een redelijk voorstel van EUR 5.000,00
gepresenteerd. Hoewel wij dit voorstel nog steeds heel redelijk vinden, vindt u ons
bereid eenmalig, puur coulancehalve, zonder erkenning van specifieke schadeposten
en ter definitieve regeling een slotbetaling van EUR 35.000,00 aan te bieden. Hiermee
kan dit langlopende dossier naar het archief worden verwezen. (…)”
2.79 Op 6 juli 2022 heeft verweerder voorgaand bericht aan klaagster doorgestuurd
en daarbij geschreven, voor zover relevant:
“Bijgaand treft u aan het e-mailbericht van [mevrouw H] van de wederpartij van 16
juni 2022. Zoals u kunt zien geeft de wederpartij aan dat, hoewel zij het gedane voorstel
in juni 2020 (een slotbetaling ten behoeve van u van € 5.000,-) nog steeds redelijk
vinden, bereid zijn een slotbetaling ten behoeve van u te willen betalen van € 35.000,00.
Dit is volgens de wederpartij zonder erkenning van specifieke schadeposten en ter
definitieve regeling, om te proberen uw langlopende zaak te regelen. (…) Het e-mailbericht
van de wederpartij heb ik uiteraard ook bestudeerd. Wellicht is het mogelijk het voorgestelde
bedrag van de wederpartij nog enigszins verhoogd te krijgen, bijvoorbeeld tot een
bedrag van € 50.000,- maar uiteraard is het niet zeker dat de wederpartij hierin mee
zal gaan. Hiervoor wil ik mij wel sterk maken. Daarnaast dien ik ook met de wederpartij
te bespreken de betaling van mijn buitengerechtelijke kosten, die onderdeel zijn van
de overeen te komen regeling. Mocht u niet akkoord kunnen gaan met het regelingsvoorstel
van de wederpartij, of mijn voorstel te proberen een nog iets hogere regeling te bewerkstelligen,
houdt het wat mijn bemoeienissen in uw zaak betreft op. Ik zal u alsdan adviseren
een second opinion aan te vragen bij een andere gespecialiseerde advocaat, (…)”
2.80 Op 14 juli 2022 heeft verweerder aan Allianz geschreven, voor zover relevant:
“Dank voor uw e-mailbericht van 16 juni 2022 met daarbij uw regelingsvoorstel. Uw
bericht en voorstel heb ik voorgelegd aan cliënte en wacht thans op een reactie. Ik
verzoek u dan ook vriendelijk nog even geduld te hebben, tot overleg met mijn cliënte
heeft plaatsgevonden. (…)”
2.81 Op 16 juli 2022 heeft klaagster aan mr. J geschreven, voor zover relevant:
“[Verweerder] heeft op 19 mei 2022 richting de wederpartij (Allianz) mijn schadestaat
gestuurd en met het verzoek tot afhandeling. Vervolgens op 6 juli 2022 kreeg ik een
schrijven van [verweerder] (…). Als bijlagen in de email van 6 juli 2022 zit een schrijven
van Allianz gedateerd op 16 juni 2022, de brief van de wederpartij Allianz heeft [verweerder]
al drie weken in zijn bezit, de brief van Allianz had ik graag eerder willen ontvangen
(…) Op 16 juni 2022 schrijft de verzekeringsmaatschappij Allianz dat zij een bedrag
van € 5.000,00 een redelijk voorstel vinden maar puur coulancehalve bied Allianz mij
ter definitieve afhandeling € 35.000,00 en de buitengerechtelijke kosten dus de kosten
van mijn advocaat moet ik zelf gaan betalen. (…) ik maak uit het schrijven van [verweerder]
op dat hij het afhandelingsvoorstel van Allianz acceptabel vindt en hij wil zich sterk
maken om het van bedrag van € 35.000,00 te verhogen naar € 50.000,00 Vervolgens schrijft
[verweerder] op 6 juli 2022: (…) houdt het wat mijn bemoeienis in uw zaak op. [Mr.
J] voor mij is het onbegrijpelijk dat [verweerder] het niet meer heeft over het bedrag
van de schadestaat een bedrag van € 388.764,13 en niet meer heeft over mijn blijvend
letsel, ik mis in zijn schrijven mijn belang in mijn letselzaak. Ik voel mij onder
druk gezet door [verweerder] door zijn schrijven van 6 juli 2022 en het geeft mij
het gevoel dat ik akkoord moet gaan met het afhandelingsvoorstel van de wederpartij
want anders wil [verweerder] mijn advocaat niet meer zijn. Vervolgens heeft [verweerder]
op 14 juli 2022 buiten mij om Allianz aangeschreven. Met dit schrijven laat ik weten
dat ik niet akkoord ga met het afhandelingsvoorstel van Allianz. Ik zou graag zien
dat [verweerder] mijn belang in mijn letselzaak voorop zet, mijn letselzaak duurt
inmiddels bijna 12 jaar en met dit schrijven beroep ik mij op mijn recht ik wil nu
echt naar de rechtbank. (…)”
2.82 Op 19 juli 2022 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“De stap naar de rechter lijkt mij echter niet aan de orde op dit moment, gezien
de lopende medische discussie. De rechter zou dan immers éérst een bewijsopdracht
kunnen geven en dat zou kunnen betekenen een nieuw expertise onderzoek. Of we daar
beter uitkomen dan met wat we nu weten is de vraag. Ik ben bang van niet.”
2.83 Op 23 december 2022 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover
relevant:
“U liet mij weten een conceptdagvaarding te willen ontvangen om de stap naar de
rechter te kunnen nemen. In het bericht van 19 juli 2022 lieten wij u weten dat, indien
u niet akkoord gaat met het regelingsvoorstel van de wederpartij, we verder de medische
discussie moeten aangaan met de verzekeraar, hetgeen ook aan de orde zal komen in
een procedure bij de rechter. Ook heb ik u aangegeven dat, indien u niet kunt meegaan
in mijn zienswijze, ik voorstel dat u een andere belangenbehartiger inschakelt voor
een second opinion, bij voorkeur een andere LSA-advocaat.”
2.84 Op 3 februari 2023 heeft verweerder aan klaagster alle correspondentie tussen
hem en klaagster/ de heer G doorgestuurd, als ook alle correspondentie tussen hem
en Allianz in de periode van januari 2017 tot 12 juni 2020.
2.85 Op 23 februari 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover
relevant:
“In mijn e-mailberichten aan u van 19 juli en 23 december 2022 laat ik u weten dat
de stap naar de rechter mij niet aan de orde lijkt op dit moment, gezien de lopende
medische discussie. (…)”
2.86 Op 21 april 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“(…) Het is jammer dat wij beiden al langere tijd discussie met elkaar voeren over
activiteiten in uw zaak van lange tijd geleden en volgend op het e-mailbericht van
de wederpartij van 16 juni 2022, waardoor ik ook terughoudend ben geweest in het inhoudelijk
reageren richting de wederpartij. Ik moet dan ook constateren dat u, als ik het goed
opmerk, weinig vertrouwen heeft in mijn huidige bemoeienissen in uw zaak. Het is dan
ook de vraag of het verstandig is door te gaan met de behandeling van uw zaak, dan
wel dat het voor u zinvol is een andere belangenbehartiger in de arm te nemen. In
mijn e-mailberichten heb ik u laten weten het op de moment niet zinvol te achten de
gang naar de rechter te activeren, aangezien de medische situatie en medische discussie
nog niet volledig is. Zoals door u gevraagd ben ik op dit moment dan ook niet bereid
naar de rechter te stappen. In uw e-mailbericht van 26 februari geeft u ook aan bereid
te zijn te schikken, voor een eerlijk bedrag. Ik stel dan ook voor in een volgend
bericht aan Allianz de brief van [de orthopeed] door te sturen aan de medisch adviseur
van Allianz en een bericht te sturen aan mevrouw [H] van Allianz met uitleg over de
inhoud van de brief van [de orthopeed] met het verzoek contact op te nemen voor overleg.
Tijdens dit overleg zal ik verdere discussie voeren met [mevrouw H] , om te bezien
wat het maximale bedrag is, dat de verzekeraar op dit moment wil betalen, om te komen
tot een minnelijke regeling van uw zaak. Vervolgens zal ik het voorstel van de verzekeraar
met u bespreken, om te bezien of u hiermee akkoord kunt gaan, om te komen tot een
definitieve afwikkeling. Kunt u met deze zienswijze akkoord gaan? Zo ja, zal ik mij
gelijk bezighouden met een bericht aan de wederpartij. (…)”
2.87 Op 19 mei 2023 heeft verweerder de verwijsbrief van de orthopeed van 16
april 2021 en alle nagekomen medische informatie naar de medisch adviseur van Allianz
gestuurd en Allianz hiervan per e-mail in kennis gesteld.
2.88 Op 27 juni 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“(…) Wij spraken af het gesprek met de wederpartij af te wachten, waarbij met name
het doel is te komen tot een (hogere) minnelijke regeling. Op 27 juni 2023 sprak ik
telefonisch met mevrouw [H] van Allianz, waarover ik u graag bericht. Hierbij heb
ik ook mee genomen uw e-mailbericht van 26 juni 2023. (…) Tot op heden heeft u aan
voorschotten ontvangen een bedrag van € 10.000,00. Met mevrouw [H] heb ik verdere
discussie gevoerd, om te bezien of zij bereid is te komen tot een hoger regelingsvoorstel.
Uiteindelijk liet mevrouw [H] weten bereid te zijn een slotbetaling ten behoeve van
u te doen van € 50.000,00 (in plaats van het eerdere voorstel een slotbetaling van
€ 35.000,-), om te komen tot een minnelijke regeling, zonder verder onderzoek. Indien
we komen tot een minnelijke regeling, is de regeling definitief en tegen finale kwijting.
Het totaal bedrag aan schadevergoeding ten behoeve van u komt dan uit op € 60.000,00.
Dit is het maximale bedrag dat de wederpartij wil betalen, zonder verder (medisch)
onderzoek. (…)”.
2.89 Op 14 juli 2023 heeft verweerder per e-mail aan klaagster geschreven, voor
zover relevant:
“In mijn e-mailberichten aan u van 21 april, 17 mei en 27 juni 2023 heb ik u uitgelegd
welke vervolgstappen we op dit moment kunnen nemen in uw zaak. Hier valt niet onder
het starten van een kort geding, zoals door u gevraagd. Hierbij wijs ik u ook op-
mijn e-mailbericht aan u van 21 april 2023, waarin ik aangeef het op dit moment niet
zinvol te achten de gang naar de rechter te maken, aangezien de medische situatie
en medische discussie nog niet volledig is. Mocht u deze stap willen zetten, en het
niet eens zijn met mijn plan van aanpak, adviseer ik u een andere belangenbehartiger
te raadplegen.”
2.90 Op 15 juli 2023 heeft klaagster aan mr. J geschreven, voor zover relevant:
“Bijgevoegd in deze email: de email d.d. 20 augustus 2018 van Allianz men was in
2018 al bereid mijn letselzaak af te handelen, maar uw collega [verweerder] heeft
mij in 2018 niet inhoudelijk geïnformeerd over deze belangrijke brief van Allianz
en vijf jaar later op 3 februari 2023 werd mij deze brief toegestuurd. Wijzend naar
de inhoud schrijven Allianz d.d. 20 augustus 2018 men verzocht [verweerder] in 2018
om een schadestaat en in 2022 heeft [verweerder] deze (compleet) gemaakt. Ik wil u
laten weten dat [verweerder de aanvullende medische informatie van [de orthopeed]
van op 16 April 2021 twee jaar later in 2023 naar Allianz heeft gestuurd. (…) Met
dit schrijven vraag ik weer uw hulp [mr. J] wilt u alstublieft uw collega [verweerder]
nogmaals activeren zodat hij gehoor geeft op mijn verzoek om Allianz aan te schrijven
(…)”
2.91 Op 29 oktober 2023 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend
bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder dat hij:
a) heeft gezorgd voor vertraging in de afhandeling van de letselschadezaak van
klaagster en niet voor haar belangen is opgekomen in een zaak die inmiddels 13 jaar
loopt;
b) pas in februari 2023 meerdere, belangrijke, vijf jaar oude brieven van de
WA-verzekeraar heeft doorgestuurd waaronder een brief van 20 augustus 2018 waaruit
bleek dat de WA-verzekeraar bereid was de letselschadezaak af te handelen;
c) zonder haar toestemming haar adresgegevens en telefoonnummer aan een verzekeringsarts
van de WA-verzekeraar heeft verstrekt, met welke verstrekking klaagster in februari
2023 bekend raakte;
d) zonder haar overleg en toestemming van klaagster een medische expertise, in
haar woning, door een verzekeringsarts van de WA-verzekeraar heeft gearrangeerd;
e) ondanks meerdere verzoeken van klaagster niet eerder dan in 2022 een schadestaat
heeft opgesteld en aan klaagster heeft toegestuurd;
f) zonder toestemming van klaagster en buiten haar om, met de WA-verzekeraar
is overeengekomen dat de schadestaat een tijdsduur zal hebben van 10 jaar;
g) heeft nagelaten om de daadwerkelijke feiten van het blijvend letsel richting
de WA-verzekeraar aan de orde te stellen, waaronder het niet doorsturen van medische
informatie van een orthopeed aan de WA-verzekeraar ondanks het verzoek van klaagster
in april 2021;
h) geen gehoor heeft gegeven aan diverse verzoeken om in kort geding een passend
voorschot te vorderen en niet op tijd heeft kunnen voorkomen dat de WA-verzekeraar
klaagster financieel in de kou zet;
i) het heeft laten gebeuren dat de WA-verzekeraar een totaal ander beeld schetst
en dat verweerder, ondanks verzoeken van klaagster, heeft nagelaten inhoudelijk te
reageren op het schrijven van de WA-verzekeraar van 16 juni 2022, in welke reactie
de daadwerkelijke feiten van blijvend letsel aan de orde worden gesteld;
j) klaagster onder druk heeft gezet door haar te laten weten dat zijn bemoeienis
met de zaak ophoudt wanneer zij niet akkoord gaat met zijn plan van aanpak.
3.2 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen
advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat
heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij
de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet
onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn
werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die
professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een
redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag
worden verwacht.
5.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de
tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in
artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet
gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van
de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde
gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke
omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar in de steek heeft gelaten, jarenlang
geen gehoor heeft gegeven aan haar diverse verzoeken om actie te ondernemen tegen
Allianz, en dat hij daarmee niet voldoende voor haar belangen is opgekomen. Door het
handelen van verweerder is onnodig veel vertraging in haar zaak ontstaan. Als verweerder
de belangen van klaagster voortvarend en op de juiste wijze had behartigd, dan had
klaagster inmiddels een passend voorschot van Allianz ontvangen en dan had de zaak
al jaren geleden afgerond kunnen zijn.
5.4 De raad stelt vast dat verweerder klaagster al sinds 2015 bijstaat en dat
de zaak van klaagster tot op heden nog altijd niet is afgehandeld. Uit de inhoud van
de veelvuldige correspondentie die klaagster en verweerder (en de voormalig partner
van klaagster) in die periode over en weer met elkaar hebben gevoerd, blijkt duidelijk
dat er tussen hen een verschil van mening bestaat over de vraag of een verzekeringsgeneeskundig
onderzoek noodzakelijk is. Verweerder heeft klaagster meermaals geadviseerd om haar
medewerking daaraan te verlenen, maar klaagster ging daar niet mee akkoord. Alhoewel
klaagster ook zelf op meerdere momenten voor vertraging in de zaak heeft gezorgd,
lag het bovenal op de weg van verweerder om, als bewaker van het proces, klaagster
gedurende zijn bijstand steeds voor duidelijke keuzes te stellen en haar daarbij aan
te geven wat de gevolgen zouden (kunnen) zijn als zij niet akkoord zou gaan met de
door hem geadviseerde keuzes. Blijkens de inhoud van de correspondentie heeft verweerder
er wel enkele malen op aangedrongen dat klaagster zijn adviezen zou opvolgen (zoals
het meewerken aan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek), maar heeft hij toen klaagster
dat niet deed toch steeds zijn bijstand voortgezet en werden er geen knopen doorgehakt.
Als gevolg van deze niet voortvarende handelwijze van verweerder is de zaak van klaagster
in een impasse geraakt, die heeft voortgeduurd tot het moment van indiening van de
klacht. Hierdoor is er, veertien jaar na het ongeval van klaagster, nog altijd geen
zicht op een afhandeling van de zaak, bijvoorbeeld door een voor klaagster bevredigende
regeling met de wederpartij. Verweerder heeft met zijn aanpak van de zaak naar het
oordeel van de raad niet gehandeld met de zorgvuldigheid en de voortvarendheid die
van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De raad slaat acht op
de in artikel 46g van de Advocatenwet (zoals hieronder bij 5.6 nader genoemd) genoemde
vervaltermijn van drie jaar, maar acht deze termijn op klachtonderdeel a) niet van
toepassing, omdat het gebrek aan voortvarendheid in de behandeling van de zaak heeft
voortgeduurd tot aan de indiening van de klacht. De raad acht de hiervoor genoemde
handelwijze van verweerder kwalijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.5 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klachtonderdeel a) gegrond
is.
Klachtonderdelen b), c), d), e) en f)
5.6 Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet wordt een klacht
niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren
na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen
nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
De ratio van deze bepaling is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet
tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in
het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor
het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend
zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een
jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De ratio
van deze bepaling is dat het niet rechtvaardig is een klager zijn klachtrecht te ontzeggen
als hij eerst later op de hoogte raakt van de gevolgen van het handelen of nalaten
van de advocaat. Het gaat hier om een vervaltermijn die ambtshalve door de tuchtrechter
wordt toegepast.
5.7 Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van
deze termijn verschoonbaar zijn.
5.8 De raad ziet aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling van de klachtonderdelen
b), c), d), e) en f), nu de raad van oordeel is dat deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk
zijn, gelet op overschrijding van de in 5.6 genoemde termijn van drie jaar. Van een
situatie als bedoeld in artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet is daarbij in geen van
de gevallen sprake en ook is de raad niet gebleken van bijzondere omstandigheden op
grond waarvan de termijnoverschrijdingen in deze klachtonderdelen verschoonbaar kunnen
worden geacht.
5.9 De raad zal de niet-ontvankelijkheid van de voornoemde klachtonderdelen hierna
per klachtonderdeel van een toelichting voorzien.
5.10 Klachtonderdeel b) heeft betrekking op brieven waarmee klaagster pas bekend
zou zijn geraakt toen deze op 3 februari 2023 door de secretaresse van verweerder
aan haar werden toegezonden, waaronder ook een e-mailbericht van Allianz aan verweerder
over een mogelijke afwikkeling van de zaak en diverse rappelbrieven van Allianz aan
verweerder waarvan klaagster niet op de hoogte was. Klaagster stelt dat zij daarom
niet kon weten dat Allianz al in 2018 bereid was om de letselschadezaak van klaagster
af te handelen.
5.11 De raad stelt vast dat klaagster op 3 februari 2023 alle correspondentie
heeft ontvangen die in de periode van januari 2014 tot en met 12 juni 2020 tussen
haar, de heer G en verweerder is gevoerd. Het schrijven van Allianz van 20 augustus
2018 waar klaagster in klachtonderdeel b) naar verwijst, ziet op een geplande telefonische
afspraak met Allianz op 28 augustus 2018 over een mogelijke afwikkeling van de zaak.
Hierover heeft verweerder in ieder geval in een e-mailbericht van 27 augustus 2018
contact gehad met klaagster. Daarnaast stelt de raad vast dat klaagster mr. J in haar
e-mailbericht van 30 september 2020 heeft geïnformeerd over het volgens haar door
verweerder niet reageren op de rappelberichten van Allianz.
5.12 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klaagster in ieder geval
op 27 augustus 2018 op de hoogte was van de kans op een mogelijke afwikkeling van
haar zaak. Daarnaast droeg zij, blijkens de inhoud van haar e-mailbericht van 30 september
2020 aan mr. J, reeds op die datum kennis van de rappelbrieven van Allianz aan verweerder.
Klaagster was met andere woorden in ieder geval op 30 september 2020 al bekend met
het door haar gestelde verwijtbare handelen van verweerder. Door hierover pas op 29
oktober 2023 een klacht in te dienen, heeft klaagster de hiervoor in 5.6 genoemde
wettelijke termijn van drie jaar overschreden.
5.13 In de klachtonderdelen c) en d) verwijt klaagster verweerder dat zij met
het doorsturen van alle correspondentie ook pas op 3 februari 2023 ontdekte dat haar
persoonsgegevens zonder haar toestemming door verweerder aan mevrouw T waren verstrekt.
Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat zij zonder haar toestemming een medische
expertise in haar woning door de verzekeringsarts heeft gearrangeerd.
5.14 De raad stelt vast dat klaagster op 12 oktober 2016 en op 10 november 2016
aan verweerder heeft gemaild over hetgeen zij verweerder in de klachtonderdelen c)
en d) verwijt. Klaagster was dan ook reeds op 12 oktober 2016 bekend met het inplannen
van een huisbezoek door de verzekeringsarts en op 10 november 2016 met het feit dat
haar persoonsgegevens (in ieder geval haar telefoonnummer) ook bij deze arts bekend
waren. Door over deze handelingen pas op 29 oktober 2023 een klacht in te dienen,
is eveneens sprake van een overschrijding van de in 5.6 genoemde termijn.
5.15 In klachtonderdeel e) verwijt klaagster verweerder dat hij haar pas in 2022
een schadestaat heeft verstuurd, terwijl klaagster verweerder daar reeds meermaals
om had verzocht.
5.16 De raad stelt vast dat klaagster mr. J in haar e-mailbericht van 23 september
2020 reeds had bericht dat zij geen schadestaat van verweerder had ontvangen. Daarmee
droeg zij dan ook reeds vanaf 23 september 2020 kennis van het door haar in dit klachtonderdeel
genoemde verwijtbare handelen van verweerder. Door hierover pas op 29 oktober 2023
een klacht in te dienen, heeft klaagster de in 5.6 genoemde termijn overschreden.
5.17 In klachtonderdeel f) verwijt klaagster verweerder dat hij bepaalde toezeggingen
richting Allianz heeft gedaan zonder toestemming en medeweten van klaagster, zoals
het opmaken van een schadestaat met een tijdsduur van tien jaar.
5.18 De raad stelt vast dat klaagster mr. J op 18 oktober 2020 heeft geschreven
over haar ontdekking dat verweerder een schadestaat had opgemaakt met een tijdsduur
van tien jaar. In dit e-mailbericht beschrijft klaagster dus reeds het door haar in
dit klachtonderdeel gestelde verwijtbaar handelen door verweerder. Klaagster was hiermee
dan ook in ieder geval reeds op 18 oktober 2020 bekend en zij heeft hierover pas op
29 oktober 2023 een klacht ingediend, waarmee eveneens sprake is van een overschrijding
van de in 5.6 genoemde termijn.
Klachtonderdeel g)
5.19 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster aan verweerder dat hij heeft nagelaten
om Allianz te informeren over de feiten betreffende het blijvend letsel van klaagster.
Zo heeft verweerder in april 2021 geen gehoor gegeven aan het verzoek van klaagster
om de medische informatie van de orthopeed naar Allianz te sturen.
5.20 De raad stelt op grond van de inhoud van de overgelegde correspondentie
vast dat klaagster op 20 april 2021 een brief van de orthopeed aan verweerder heeft
toegestuurd, met het verzoek om deze informatie ook naar Allianz door te sturen. Verweerder
heeft in zijn reactie van 4 mei 2021 aan klaagster voorgesteld om die brief aan de
medisch adviseur van de wederpartij door te sturen en heeft haar daarvoor om een akkoord
verzocht. Op 19 mei 2022 heeft verweerder een e-mail aan Allianz gestuurd, waarin
hij verwijst naar de brief van de orthopeed en waarin hij de bevindingen van de orthopeed
uiteenzet. Ook heeft verweerder in deze e-mail aan Allianz verzocht om de contactgegevens
van de medisch adviseur van Allianz om de brief van de orthopeed aan de medisch adviseur
van Allianz door te sturen. Uiteindelijk heeft verweerder de brief van de orthopeed
op 19 mei 2023 aan Allianz toegestuurd.
5.21 Nu de brief (uiteindelijk) dus wel door verweerder aan Allianz is doorgestuurd,
is dit klachtonderdeel reeds om die reden, bij gebrek aan feitelijke grondslag, ongegrond.
Voor zover klaagster verweerder daarnaast verwijt dat het doorsturen van de brief
lang heeft geduurd, acht de raad dit gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken
begrijpelijk. Verweerder heeft gedurende de tussenliggende periode immers handelingen
verricht die er nu juist op waren gericht om de brief uiteindelijk door te kunnen
sturen.
5.22 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel g) ongegrond is.
Klachtonderdeel h)
5.23 Klaagster verwijt verweerder in klachtonderdeel h) dat hij geen gehoor heeft
gegeven aan de verzoeken van klager om een kort geding aan te vragen, zodat klaagster
alvast een passend voorschot kon ontvangen. Allianz heeft klaagster financieel in
de kou laten staan en verweerder had dit, als advocaat van klaagster, moeten voorkomen.
5.24 Verweerder heeft aangevoerd dat er tussen klaagster en hem verschil van
mening bestond over de noodzaak tot het verrichten van een verzekeringsgeneeskundig
onderzoek door een verzekeringsarts. Verweerder heeft in verschillende berichten aan
klaagster (19 juli 2022, 23 december 2022, 23 februari 2023, 21 april 2023 en 14 juli
2023) uitgelegd waarom hij, gelet op deze nog lopende discussie, een gang naar de
rechter niet opportuun achtte. Daarbij heeft verweerder ook verschillende keren overleg
gevoerd met Allianz over een mogelijke regeling van de zaak en het verstrekken van
voorschotten, waarna er in juni 2016 een bedrag van € 5.000,- en in juni 2023 een
bedrag van € 1.000,- aan klaagster is verstrekt.
5.25 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met het voorgaande voldoende
aannemelijk gemaakt dat hij heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk
bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Dat verweerder niet heeft voldaan aan de wens van klaagster om een kort geding te
starten, betekent niet dat verweerders bijstand op dat punt ondermaats is geweest.
Verweerder heeft als advocaat volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van
een zaak. Weliswaar dient een advocaat de belangen van zijn cliënt, maar hij is daarbij
wel ‘dominus litis’. Dat houdt in dat de advocaat de vrijheid heeft een zaak te behandelen
op een wijze die hem goeddunkt en hij niet verplicht is gevolg te geven aan verzoeken
van zijn cliënt die hij kansloos acht of waarvan de advocaat meent dat deze de zaak
niet ten goede komen. Verweerder heeft blijkens de inhoud van voornoemde berichten
aan klaagster toegelicht waarom hij niet overging tot het starten van een kort geding
procedure en uit niets blijkt dat verweerder daarmee op enige wijze tuchtrechtelijk
verwijtbaar zou hebben gehandeld.
5.26 Klachtonderdeel h) is gelet op het voorgaande eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel i)
5.27 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij voorbij is gegaan
aan het e-mailbericht van Allianz van 16 juni 2022, waarin volgens haar een verkeerd
beeld wordt geschetst. Verweerder heeft dit laten gebeuren en hij heeft geen gehoor
gegeven aan de diverse verzoeken van klaagster om inhoudelijk op dit bericht te reageren.
5.28 De raad stelt vast dat verweerder klaagster op 6 juli 2022 heeft geschreven
naar aanleiding van het bericht van Allianz van 16 juni 2022. In dit bericht heeft
verweerder onder meer opgemerkt dat hij zich sterk wilde maken voor het verhogen van
het door Allianz in het bericht van 16 juni 2022 voorgestelde schadebedrag. Vervolgens
heeft verweerder Allianz op 14 juli 2022 bericht dat hij in overleg is met klaagster
over het regelingsvoorstel. Hierna heeft verweerder verder overleg gevoerd met klaagster
over het verhogen van het schadebedrag, waarna hij klaagster in zijn e-mail van 27
juni 2023 heeft bericht dat Allianz bereid is de om de schadevergoeding te verhogen.
5.29 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder, ook na het
bericht van Allianz van 16 juni 2022, steeds in nauw overleg met klaagster is gebleven
over het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding. Verweerder heeft zich
daarbij richting Allianz duidelijk ingespannen om de schadevergoeding te verhogen
en hiermee heeft hij kennelijk uiteindelijk ook een resultaat voor klaagster geboekt.
Dat verweerder in zijn correspondentie met klaagster en Allianz voorbij zou zijn gegaan
aan het door Allianz geschetste beeld en geen gehoor zou hebben gegeven aan de verzoeken
van klaagster, is de raad daarbij niet gebleken.
5.30 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel i) ongegrond is.
Klachtonderdeel j)
5.31 In klachtonderdeel i) verwijt klaagster verweerder dat hij haar onder druk
heeft gezet door haar in zijn bericht van 6 juli 2022 te schrijven dat zijn bemoeienis
met de zaak zou ophouden, wanneer klaagster niet akkoord zou gaan met zijn plan van
aanpak.
5.32 De raad overweegt als volgt. Uit de inhoud van de overgelegde correspondentie
blijkt dat er tussen klaagster en verweerder veel discussie bestond over de aanpak
van de zaak en de vraag of een verzekeringsgeneeskundig onderzoek noodzakelijk was.
Verweerder heeft in zijn e-mailbericht van 6 juli 2022, als ook in andere berichten,
aan klaagster laten weten dat zij, indien zij het niet eens was met de zienswijze
en plan van aanpak van verweerder, een andere belangenbehartiger om een second opinion
kon vragen. Naar het oordeel van de raad is dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
De raad overweegt daarbij dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen.
Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Gelet op het
bestaande verschil van inzicht en de langdurige periode waarin klager en verweerder
hierover met elkaar hebben gecorrespondeerd, is het naar het oordeel van de raad niet
meer dan begrijpelijk en voorstelbaar dat verweerder klaagster enkele malen heeft
bericht dat zij ook om een second opinion kon vragen. Dat verweerder klaagster hiermee
onder druk zou hebben gezet, is de raad niet gebleken.
5.33 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel j) ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend behandeld
waardoor de zaak onnodig lang heeft geduurd en in een impasse is geraakt. Mede gelet
op de erkenning van verweerder ter zitting dat hij op sommige punten doortastender
had moeten optreden en hij de raad daarbij ook voldoende aannemelijk heeft gemaakt
dat hij met de beste bedoelingen heeft gehandeld, acht de raad de oplegging van een
waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b), c), d), e) en f) niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen g), h), i) en j) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. L.C. Dufour en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 januari 2025