ECLI:NL:TADRAMS:2025:71 Raad van Discipline Amsterdam 24-868/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:71 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-04-2025 |
Datum publicatie: | 18-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-868/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Gedeeltelijk gegronde klacht over het handelen van de advocaat wederpartij in een conflict tussen buren. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich in haar processtukken onnodig grievend over klagers uit te laten (gedragsregel 7) en door zonder toestemming een schikkingsvoorstel van de advocaat van klager in het geding te brengen (gedragsregel 27). Rekening houdend met enerzijds de aard en ernst van de verwijten en anderzijds het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster is de maatregel van een waarschuwing met kostenveroordeling passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 april 2025
in de zaak 24-868/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
gemachtigde: mr. M.P.M. van de Ven
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 mei 2024 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
Op 30 juni 2024 hebben klagers hun klacht herschreven.
1.2 Op 25 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/24-212/2341122
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 februari 2025. Daarbij
waren klagers met hun gemachtigde en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van klagers van 8 december 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Sinds 2019 zijn klagers verwikkeld in een juridische procedure met hun buren
over de erfgrens en de daarmee samenhangende eigendomsvraag over een grindstrook tussen
hun beider woningen. Klagers zijn van mening dat deze strook hun eigendom betreft.
De buren stellen echter dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van deze grindstrook
bij de erfgrens (tussen de kadastrale grens en een laag muurtje). Daarnaast zijn zij
in geschil over ramen in de zijgevel van de woning van de buren. Klagers vinden dat
de buren de ramen die uitzicht bieden op het erf van klagers moeten verwijderen of
ondoorzichtig moeten maken. De buren stellen echter dat de ramen al meer dan 20 jaar
uitzicht bieden op het erf en dat deze vordering daarom verjaard is. Verweerster heeft
in dit geschil de buren als advocaat bijgestaan. Klagers werden bijgestaan door hun
eigen advocaat, mr. G.
2.3 De rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) heeft de situatie ter plaatse
in ogenschouw genomen en getuigen gehoord. De rechtbank heeft bij vonnis van 29 december
2021 de vorderingen van de buren afgewezen, omdat de strook grond niet vrij toegankelijk
was voor de buren en het lage muurtje geen erfscheiding was of is. De rechtbank heeft
de vorderingen van klagers afgewezen, omdat de ramen al meer dan 20 jaar uitzicht
bieden op het erf van klagers.
2.4 Tegen dit vonnis hebben klagers hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof
Amsterdam (hierna: het hof). In deze procedure zijn voor zover relevant verschillende
processtukken door verweerster opgesteld en ingebracht, waaronder een memorie van
antwoord tevens incidenteel appel van 18 oktober 2022. Bij dit processtuk heeft verweerster
een e-mail van de advocaat van klagers van 28 januari 2022 overgelegd en een kopie
van een aangifte van vernieling door haar cliënten op 14 februari 2022 tegen klagers
gedaan.
2.5 Op 16 november 2023 heeft een zitting bij het hof plaatsgevonden. Op die
zitting heeft verweerster de belangen van haar cliënten behartigd en zich daarbij
bediend van een pleitnota. Op deze zitting is tussen partijen een schikking getroffen.
Daarna heeft verweerster het dossier van haar cliënten gesloten.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster het volgende:
a) verweerster heeft stelselmatig en opzettelijk feitelijke informatie verstrekt
waarvan zij de onwaarheid kent of behoort te kennen (gedragsregel 8);
b) verweerster heeft zich onnodig grievend uitgelaten (gedragsregel 7);
c) verweerster heeft geen minnelijke oplossing nagestreefd (gedragsregel 5);
d) verweerster heeft geen doelmatige behandeling van de zaak nagestreefd (gedragsregel
6);
e) verweerster heeft de inhoud van schikkingsonderhandelingen met de rechter
gedeeld (gedragsregel 27).
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid – tijdigheid
5.1 De raad dient eerst ambtshalve te beoordelen of de klacht (volledig) ontvankelijk
is. Hiervoor geldt het volgende.
5.2 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen
van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat
de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan
om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve
wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager.
5.3 Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop
van de vervaltermijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien
de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien (dus na die drie
jaar) bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van
een klacht één jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden
zijn aan te merken.
5.4 De ratio van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is dat de rechtszekerheid
meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten
over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van dit artikel een uitzondering
voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later -
na afloop van de vervaltermijn van drie jaar - bekend zijn geworden. Alleen onder
(zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar
zijn (vgl. Hof van Discipline van 7 december 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:256).
5.5 De klacht is ingediend op 2 mei 2024. De raad stelt vast dat de klacht betrekking
heeft op gedragingen van verweerster vanaf (ongeveer) oktober 2019 tot en met (ongeveer)
november 2023. Voor zover geklaagd wordt over verweersters bijstand voor 2 mei 2021
geldt dat die bijstand langer dan drie jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.
Daarmee is de klacht over verweersters bijstand in die periode gelet op artikel 46g
lid 1 onder a Advocatenwet te laat ingediend. Redenen voor toepassing van de uitzonderings-
ofwel verlengingsgrond van artikel 46g lid 2 Advocatenwet zijn niet gesteld of gebleken.
5.6 Klagers stellen dat ook de verwijten die zien op gedragingen van langer dan
drie jaar geleden bij de beoordeling betrokken moeten worden. De klacht gaat namelijk
over een patroon van verweerster en stelselmatig handelen. Ook als over de handelingen
zelf niet meer geklaagd zou kunnen worden, dan dienen zij als onderbouwing van stelselmatigheid
meegewogen worden, aldus klagers. Daarnaast geldt volgens klagers dat zij op advies
van hun advocaat niet reeds voor de zitting van 16 november 2023 een klacht hebben
ingediend over verweerster om het verwijt van ongeoorloofde druk te vermijden.
5.7 Deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van de raad niet aangemerkt worden
als (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar
(verschoonbaar) zou kunnen worden geacht. Daarmee kunnen de gedragingen ook niet betrokken
worden ter illustratie van de verwijten. Tegen deze achtergrond geldt dat de klacht,
voor zover die betrekking heeft op verweersters bijstand voor 2 mei 2021, op grond
van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk is.
Inhoudelijke beoordeling klacht vanaf 2 mei 2021
5.8 Verweerster was de advocaat van de wederpartij van klagers. Het algemene
uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van
hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde
voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten
mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen
zij niet bewust onjuiste informatie geven. Advocaten hoeven in het algemeen niet af
te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan
zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun
cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft.
In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
5.9 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a), b), c) en d)
5.10 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en zien
op de houding van verweerster in de onderliggende civiele procedure. Klagers zijn
van mening dat verweerster zich in haar bijstand aan haar cliënten onbetamelijk jegens
hen heeft gedragen doordat zij zich te veel heeft vereenzelvigd met haar cliënten
en geen professionele distantie tot haar cliënten in acht heeft genomen. Haar werkwijze
heeft concreet geleid tot de volgende vier klachtonderdelen. Verweerster heeft volgens
klagers in strijd met gedragsregel 8 gehandeld door klakkeloos informatie van haar
cliënten over te nemen en bewust een verdraaide of verzonnen versie van de waarheid
naar voren brengen die haar cliënten beter uitkwam (klachtonderdeel a). Daarnaast
heeft verweerster zich volgens klagers in strijd met gedragsregel 7 onnodig grievend
over hen uitgelaten door hen met sneren en ongefundeerde aantijgingen onnodig zwart
te maken in haar processtukken (klachtonderdeel b). Tot slot heeft verweerster gedragsregel
5 veronachtzaamd door onvoldoende te proberen het geschil in onderling overleg op
te lossen (klachtonderdeel c) en heeft zij nagelaten om in lijn met gedragsgel 6 een
doelmatige behandeling na te streven (klachtonderdeel d).
5.11 Klagers hebben ter onderbouwing van hun verwijten een groot aantal voorbeelden
gegeven van citaten uit verweersters procestukken. Voor zover deze voorbeelden binnen
de driejaarstermijn vallen en relevant zijn, zal de raad deze bij zijn beoordeling
betrekken.
5.12 Voor wat betreft klachtonderdeel a) volgt de raad klagers niet in hun standpunt
dat verweerster bewust feitelijk onjuiste informatie heeft verstrekt in de onderliggende
procedure. De raad stelt vast dat het in de citaten die ter onderbouwing hiervan dienen
met name gaat om zaken als kadastrale gegevens die verkeerd zouden zijn weergegeven,
verklaringen die verkeerd zouden zijn aangehaald, wetgeving die verkeerd zou zijn
geïnterpreteerd of standpunten die verkeerd zouden zijn beschreven. Dat deze stellingen
bewust onjuiste feiten bevatten heeft de raad niet kunnen vaststellen. Het staat verweerster
vrij in haar processtukken de feiten en omstandigheden alsmede de standpunten van
haar cliënten op een partijdige wijze in het voordeel van haar cliënten weer te geven
en te verdedigen. Verweerster heeft in dat verband terecht aangevoerd dat zij daarbij
mocht afgaan op de informatie van haar cliënten als zij die aannemelijk achtte. En
hoewel de raad niet is gebleken van een bijzondere omstandigheid waarin verweerster
nader onderzoek naar die feiten en omstandigheden had moeten doen, heeft verweerster
ter zitting verklaard dat zij onverplicht (beperkt) onderzoek heeft gedaan naar de
feiten, bijvoorbeeld door de situatie ter plaatse te controleren via de website Googlemaps.
Het feit dat klagers het oneens zijn met de manier waarop verweerster haar stellingen
namens haar cliënten heeft verwoord is inherent aan het civiele geschil dat klagers
en de cliënten van verweerster verdeeld hield en nog steeds houdt. Het behoort niet
tot de taak van de tuchtrechter om in het onderliggende civielrechtelijke geschil
een oordeel te geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Van onbetamelijk
handelen van verweerster is niet gebleken. Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel
a) ongegrond.
5.13 Voor wat betreft klachtonderdeel b) geldt dat klagers naar het oordeel van
de raad terecht hebben gesteld dat verweerster zich in haar processtukken onnodig
grievend over klagers heeft uitgelaten. Zo worden klagers beschuldigd van een ‘ronduit
schandalige houding’ (memorie van antwoord tevens incidenteel appel van 18 oktober
2022) en schrijft verweerster dat klager ‘zelfs zo ver [gaat] dat hij derden voorliegt’
(pleitnota 16 november 2023). Weliswaar staat het verweerster vrij om - zoals zij
ter zitting heeft aangevoerd - de emoties van haar cliënten tot uitdrukking te brengen,
maar die emoties dient zij wel in zakelijke bewoordingen te uiten en met enige distantie
tot het geschil tussen haar cliënten en klagers. De door verweerster gekozen bewoordingen
voldoen daar niet aan en zijn onnodig kwetsend voor klagers zonder dat de bewoordingen
in redelijkheid een bijdrage leveren aan het debat waarin deze gebruikt zijn. Ook
het in hoger beroep zonder context overleggen van een aangifte tegen klagers van vernieling,
waar de politie (nog) niets mee had gedaan, acht de raad onnodig grievend. Niet gebleken
is dat deze aangifte relevant was om het standpunt van haar cliënten bij het hof beter
over het voetlicht te brengen. Voor zover verweerster ter zitting bij de raad heeft
aangevoerd dat zij het nodig vond de aangifte over te leggen om het hof te vragen
duidelijkheid te creëren voor haar cliënten, overtuigt dat de raad niet. Naar het
oordeel van de raad heeft verweerster de belangen van klagers met het overleggen van
de aangifte onevenredig geschaad door hen tegenover het hof onnodig als vernielers
af te schilderen. De raad komt dan ook tot de slotsom dat verweerster met haar bewoordingen
gedragsregel 7 heeft overtreden en daarmee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden.
Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.
5.14 Voor wat betreft het verwijt in klachtonderdeel c) dat verweerster nooit
serieus is ingegaan op pogingen het geschil in onderling overleg op te lossen, geldt
het volgende. Hoewel een advocaat het belang van zijn cliënt om een geschil door middel
van een schikking op te lossen in het oog moet houden, behelst gedragsregel 5 geen
absolute en voortdurende verplichting daartoe. Een wederpartij kan niet verlangen
dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit
is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Als zij menen dat een regeling
in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door
de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. Naar
het oordeel van de raad heeft verweerster toereikend aangevoerd dat er geen mogelijkheden
leken te zijn om tot overeenstemming te komen. Verweerster had gehoopt dat door de
bemoeienis van advocaten er ruimte voor een oplossing zou komen, maar dat bleek niet
het geval te zijn, hetgeen haar heeft bevestigd in haar stelling dat er voor een schikking
geen mogelijkheden waren. Dit valt verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten.
Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.
5.15 Klagers stellen in klachtonderdeel d) dat verweerster de zaak ondoelmatig
heeft behandeld. Volgens klagers zijn de processtukken van verweerster onnodig lang
vanwege herhalingen en niet ter zake doende uitweidingen. Verweerster heeft hiertegen
onderbouwd aangevoerd dat zij in de bodemzaak uitgebreider dan gewoonlijk was vanwege
de vele stellingen en betwistingen van klagers. In hoger beroep heeft verweerster
gemeend een schets te moeten geven van het verloop van de procedure in eerste aanleg,
om de standpunten in hoger beroep goed te kunnen begrijpen. Het staat verweerster
vrij om in overleg met haar cliënten voor een dergelijke aanpak te kiezen. Verder
is het de raad niet gebleken dat de processtukken van verweerster in vergelijking
met die van klagers ondoelmatig lang waren. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
is geen sprake en klachtonderdeel d) is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.16 Klagers verwijten verweerster dat zij in strijd met gedragsregel 27 bij
haar memorie van antwoord een e-mail van hun advocaat van 28 januari 2022 heeft overgelegd,
waarin een schikkingsvoorstel staat. Verweerster erkent dat zij deze e-mail met daarin
ook een schikkingsvoorstel heeft overgelegd zonder hiervoor vooraf toestemming van
de advocaat van klagers te vragen. Verweerster meent echter dat zij hiervoor een goede
reden had, omdat de e-mail niet uitsluitend een voorstel tot een minnelijke regeling
bevat, maar ook een interpretatie van het vonnis en daarmee een rechtvaardiging voor
de wijze waarop klagers zich toegang hadden verschaft tot de strook grond. Haar cliënten
wilden duidelijkheid over het gebruik van die strook grond en om die reden heeft verweerster
het noodzakelijk geacht die e-mail over te leggen. Zij zag geen gevaar in het overleggen
van de e-mail, omdat zij er niemand mee in de problemen bracht. De schikkingsonderhandelingen
waren namelijk ook al besproken bij de rechtbank. Achteraf gezien had zij het voorstel
echter beter weg kunnen lakken. Een volgende keer zal zij dit niet meer op deze manier
doen.
5.17 De raad overweegt het volgende. Ingevolge gedragsregel 27 mag zonder toestemming
van de wederpartij niets over de inhoud van schikkingsonderhandelingen worden gedeeld
met de rechter. Doel van deze gedragsregel is dat partijen buiten de rechter om vrijelijk
moeten kunnen praten zonder dat de inhoud van dat overleg de rechter kan of mag beïnvloeden.
Door de e-mail met een schikkingsvoorstel van de advocaat van klagers te delen met
het hof, zonder dat zij daarvoor toestemming had gevraagd aan de advocaat van klagers,
heeft verweerster niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Het feit
dat de schikkingsonderhandelingen volgens verweerster al eerder bij de rechtbank waren
besproken en zij meende een gerechtvaardigde reden te hebben om de e-mail over te
leggen, verontschuldigen verweerster niet in haar handelen. Klachtonderdeel e) is
derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Vastgesteld is dat
verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft door zich in haar processtukken
onnodig grievend over klagers uit te laten (gedragsregel 7) en door zonder toestemming
een schikkingsvoorstel van de advocaat van klager in het geding te brengen (gedragsregel
27). Rekening houdend met enerzijds de aard en ernst van de verwijten en anderzijds
het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster acht de raad de maatregel van
een waarschuwing met kostenveroordeling passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster
op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht
van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen
twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen, voor zover deze ziet op gedragingen
van langer dan drie jaar geleden, niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen b) en e) overigens gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), c) en d) overigens ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan
de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór
bepaald in 7.4;
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en W. van Eekhout, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 april 2025