ECLI:NL:TADRAMS:2025:7 Raad van Discipline Amsterdam 24-697/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:7
Datum uitspraak: 13-01-2025
Datum publicatie: 17-01-2025
Zaaknummer(s): 24-697/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in alle klachtonderdelen ongegrond. Hoewel klager de pleitnota pas heel kort voor de zitting van verweerder heeft gekregen, heeft verweerder naar het oordeel van de raad in dit geval voldoende voortvarend gehandeld en voldoende moeite gedaan om, binnen de korte termijn die er nog was, de pleitnota in ieder geval voorafgaand aan de zitting met zijn cliënt te kunnen bespreken. Het is de raad daarbij niet gebleken dat verweerder in zijn pleitnota een onjuistheid heeft vermeld of dat de inhoud van de pleitnota afweek van hetgeen daarover tussen klager en verweerder van tevoren was besproken. Evenmin is het de raad gebleken dat klager als gevolg van het handelen door verweerder op enige wijze in zijn belangen is geschaad. De door verweerder, in samenspraak met klager, ingediende wijziging van de eis was niet te laat en dit kan dan ook niet de reden zijn geweest dat de rechtbank aan deze eiswijziging voorbij is gegaan. Verder is niet gebleken dat verweerder de vorderingen van klager ter zitting zou hebben prijsgegeven, noch dat hij zich op enige wijze zou hebben laten leiden door het belang van de wederpartij.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 januari 2025 in de zaak 24-697/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder
gemachtigde: mr. R Hartman

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 mei 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 27 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2342693/JS/MvV/AP van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2024. Daarbij waren klager, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 9 en 10 oktober 2024.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.
2.3 Op 18 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift met producties, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken, in de procedure ingediend. Onder punt 45 van het verweerschrift staat, voor zover relevant:
“De man kan instemmen met het verzoek van de vrouw om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen, echter de man acht een termijn van drie maanden na (tussen)beschikking redelijk. (…) Mocht blijken dat de vrouw de woning niet kan overnemen, dan wenst de man te onderzoeken of hij de woning kan overnemen. De man acht daarvoor een termijn van drie maanden ook redelijk.”
2.4 In een e-mailbericht van 15 november 2021 om 10:54 uur heeft verweerder aan klager gevraagd of het klopt dat hij de aanvullende stukken die klager nog zou aanleveren, nog niet heeft ontvangen.
2.5 Klager heeft hierop dezelfde dag per e-mailbericht van 13:57 uur aan verweerder gestuurd, voor zover relevant:
“Het klopt dat je de stukken nog niet hebt ontvangen. Mijn excuses daarvoor. (…) Ik doe mijn best het zo snel als mogelijk af te ronden. (…)”
2.6 In een e-mailbericht van 17 november 2021 heeft klager de aanvullende stukken aan verweerder gestuurd.
2.7 In een e-mailbericht van 2 februari 2022 heeft verweerder klager nogmaals om enkele aanvullende stukken verzocht.
2.8 Op 25 februari 2022 heeft er een bespreking op kantoor van verweerder plaatsgevonden ter voorbereiding op de mondelinge behandeling van de zaak.
2.9 In een e-mailbericht van 28 februari 2022 om 14:31 uur heeft verweerder nog enkele aanvullende vragen aan klager gesteld. Daarnaast heeft verweerder in dit bericht aan klager gevraagd wat voor hem een acceptabele schikking zou zijn en of klager bereid is te schikken. Verweerder stelt aan klager voor om de volgende dag één uur voor de zitting met elkaar af te spreken om met de wederpartij te beproeven of er een minnelijke schikking mogelijk is.
2.10 Eveneens op 28 februari 2022 heeft klager (per Whatsapp) aan verweerder gevraagd of hij de pleitnota mag ontvangen.
2.11 Op 1 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden bij de Rechtbank Noord-Holland, Familie en Jeugd, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), in aanwezigheid van partijen.
2.12 Verweerder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd. In punt 13 staat de volgende wijziging van het verzoek opgenomen:
“(…). De man is dan ook van mening dat zijn verzoek onder punt I dient te worden gewijzigd in die zin dat de man uit hoofde van de toedeling geen bedrag aan de vrouw verschuldigd is. Het verzoek onder punt 7 dient dan verminderd te worden.”
2.13 Onder 3.18 van de pleitnota staat, voor zover relevant:
“(…) de man realiseert zich dat hij niet alle bewijsstukken in het geding heeft kunnen brengen (….). In zoverre refereert de man dan ook naar het oordeel van de rechtbank. (…)”
2.14 De pleitnota wordt afgesloten met:
“WIJZIGING ONDER I van het zelfstandig verzoek: I. primair te bepalen dat de woning in Curaçao geheel aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van EUR 450.000,00 zonder nadere verrekening met vrouw, subsidiair te bepalen dat de woning in Curaçao aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van EUR 450.000.00 waarbij de man uit hoofde hiervan een bedrag van EUR 25.466,00 aan de vrouw verschuldigd is, althans een bedrag die uw rechtbank juist en rechtvaardig acht.”.
2.15 In paragraaf 24 van de pleitnota staat:
“Gebruiksvergoeding 24. De man realiseert zich dat hij deze vordering niet nader in de processtukken heeft onderbouwd. De man hoeft geen gebruiksvergoeding van de vrouw te ontvangen, mits de vrouw vanaf nu zelf zorgdraagt voor het betalen van alle lasten en de woning op kortst mogelijke termijn aan de vrouw/derde zal worden geleverd.”
2.16 Op 4 mei 2022 heeft de rechtbank beschikking in de zaak gewezen. Onder 2.5.11. overweegt de rechtbank, voor zover relevant:
“(…) Ter zitting is overeenstemming bereikt dat de vrouw een termijn van vier maanden na heden zal worden gegund om te bezien of zij is staat is om de woning toegedeeld te krijgen. Indien de vrouw hiertoe niet in staat is, zal de woning worden verkocht en komt ieder van de partijen de helft van de overwaarde toe.”
2.17 De rechtbank heeft daarnaast de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft klager daarbij gelast om een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw te betalen. Verder is in de beschikking een verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen en (beperkte) gemeenschap van inboedel door de rechtbank gelast. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
2.18 Op 15 november 2023 heeft klager zijn klacht tegen verweerder voorgelegd aan de externe klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder.
2.19 In een e-mailbericht van 13 december 2023 heeft verweerder gereageerd op de klachten van klager.
2.20 Op 18 maart 2024 heeft de klachtenfunctionaris zijn oordeel over de klacht aan partijen gestuurd.
2.21 Op 13 mei 2024 heeft klager zijn klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:
a) zonder overleg of toestemming van klager de pleitnota van 1 maart 2022 heeft ingediend en ten onrechte onder punt 24 ‘Gebruiksvergoeding’ daarin heeft vermeld dat de woning aan een derde kan worden verkocht;
b) in de pleitnota van 1 maart 2022 onder punt 13 te laat een eiswijziging heeft ingediend als gevolg waarvan de rechter daaraan voorbij is gegaan;
c) zich ook heeft laten leiden door het belang van de wederpartij.

3.2 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a) en b)
5.3 De klachtonderdelen a) en b) zien beide op de pleitnota van 1 maart 2024. De raad ziet daarin aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling van deze klachtonderdelen. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij zonder zijn toestemming en zonder overleg zijn pleitnota heeft ingediend. Klager ontving de pleitnota van verweerder pas enkele minuten voor de zitting. Klager was het niet eens met de inhoud, waaronder punt 24 dat gaat over de gebruiksvergoeding voor de woning. Klager betwist dat hij tegen verweerder zou hebben gezegd dat de woning aan een derde kon worden verkocht als zijn ex-vrouw de woning niet kon overnemen. In klachtonderdeel b) verwijt klager aan verweerder dat hij te laat een eiswijziging heeft ingediend, waardoor de rechtbank volgens hem aan deze eiswijziging voorbij is gegaan.
5.4 De raad stelt vast dat in rechtsoverweging 2.5.11. van de beschikking van 4 mei 2022 staat dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over verkoop van de woning, indien de vrouw niet in staat zou zijn om de woning binnen een termijn van vier maanden toegedeeld te krijgen. Nu klager de inhoud van de beschikking niet heeft betwist, gaat de raad uit van de juistheid van deze rechtsoverweging. Gelet daarop valt niet in te zien op welk punt klager het niet eens kan zijn geweest met hetgeen verweerder in punt 24 van zijn pleitnota heeft geschreven. Punt 24 van de pleitnota is immers in lijn met hetgeen kennelijk ter zitting over de toedeling c.q. verkoop van de woning tussen partijen is overeengekomen. Dit betekent dat klachtonderdeel a) reeds op grond daarvan geen doel treft en daarmee dan ook ongegrond is.
5.5 Voor zover klager verweerder -in het algemeen- verwijt dat hij de pleitnota te laat aan klager heeft verstrekt en dat hierover tussen hen geen overleg is gevoerd, overweegt de raad als volgt. Vooropgesteld zij dat het de voorkeur verdient dat een advocaat een pleitnota, in ieder geval in concept, tijdig aan zijn cliënt laat lezen, zodat hierover geen onduidelijkheden tussen hen kunnen ontstaan. Uit de inhoud van de overgelegde correspondentie, waaronder de e-mailberichten van verweerder aan klager van 25 en 28 februari 2022, blijkt dat verweerder in aanloop naar de zitting duidelijk met klager heeft gecommuniceerd over de nog te bespreken punten. Daartoe hadden zij op vrijdagmiddag 25 februari 2022 en op dinsdag 1 maart 2022 (direct voorafgaand aan de zitting) nog een bespreking met elkaar ingepland. Hoewel klager de pleitnota pas heel kort voor de zitting van verweerder heeft gekregen, heeft verweerder naar het oordeel van de raad in dit geval voldoende voortvarend gehandeld en voldoende moeite gedaan om, binnen de korte termijn die er nog was, de pleitnota in ieder geval voorafgaand aan de zitting met zijn cliënt te kunnen bespreken. Het is de raad daarbij niet gebleken dat verweerder in zijn pleitnota een onjuistheid heeft vermeld of dat de inhoud van de pleitnota afweek van hetgeen daarover tussen klager en verweerder van tevoren was besproken. Evenmin is het de raad gebleken dat klager als gevolg van het handelen door verweerder op enige wijze in zijn belangen is geschaad.
5.6 De raad is gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) ongegrond is.
5.7 Ten aanzien van het in klachtonderdeel b) gemaakte verwijt overweegt de raad dat een eiswijziging, mits schriftelijk, nog tot op de dag van de zitting mag worden ingediend. De door verweerder, in samenspraak met klager, ingediende wijziging van de eis was dan ook niet te laat en dit kan derhalve dan ook niet de reden zijn geweest dat de rechtbank aan deze eiswijziging voorbij is gegaan. Gelet daarop is klachtonderdeel b) ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.8 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niet partijdig is en dat hij zich heeft laten leiden door het belang van de wederpartij. Zo heeft verweerder onder punt 3.18 van zijn pleitnota geschreven dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. Met deze opmerking heeft verweerder de vorderingen van klager weggegeven, aldus klager.
5.9 De raad ziet in de inhoud van het klachtdossier geen aanknopingspunten voor het door klager in dit klachtonderdeel gemaakte verwijt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder genoegzaam aangevoerd dat hij met de onder 3.18 van zijn pleitnota genoemde opmerking de vordering van klager heeft verwoord. Verweerder heeft opgemerkt dat hij niet over stukken ter onderbouwing van de vordering beschikte. Gelet daarop heeft verweerder zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verweerder heeft met deze opmerking aangegeven dat de rechtbank zonder onderbouwing over de vordering diende te oordelen. Naar het oordeel van de raad blijkt hieruit echter niet dat verweerder de vorderingen van klager zou hebben prijsgegeven, noch dat hij zich op enige wijze heeft laten leiden door het belang van de wederpartij.
5.10 Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. L.C. Dufour en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 13 januari 2025