ECLI:NL:TADRAMS:2025:63 Raad van Discipline Amsterdam 25-115/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:63 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-04-2025 |
Datum publicatie: | 14-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-115/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft in zijn procedure namens de ex-echtgenote van klager de belangen van klager niet op ontoelaatbare wijze geschaad. Het zonder toestemming van de advocaat van klager opvragen van de zittingsaantekeningen is niet klachtwaardig. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
7 april 2025 in de zaak 25-115/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 februari 2025 met kenmerk 2357351/JS/KV, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van het op 11 maart 2025 door verweerder nagezonden stuk. Bij e-mail van 17 maart 2025 heeft klager hierop gereageerd.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote) zijn in gemeenschap
van goederen getrouwd geweest. Bij beschikking van 1 september 2023 is de echtscheiding
uitgesproken en is de goederengemeenschap verdeeld met als peildatum 9 mei 2022.
1.2 Op enig moment heeft de ex-echtgenote zich tot verweerder gewend voor rechtsbijstand,
omdat volgens haar uit een vertrouwelijk onderzoek van een door haar ingeschakeld
detectivebureau was gebleken dat klager een aantal buitenlandse bankrekeningen niet
had opgegeven bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
1.3 Bij e-mail van 8 april 2024 heeft verweerder aan de advocaat van klager het
volgende bericht gestuurd:
“Geachte collega,
Tot mij wendde zich mijn cliënte, [de ex-echtgenote], met het verzoek om nadere
informatie te verkrijgen over diverse bankrekeningen en vorderingen van [klager],
van wie cliënte gescheiden is. U trad destijds op als de advocaat van [klager]. De
bijgaande beschikking ter zake is u uiteraard bekend.
Ik wend mij nu tot u met bijgaand verzoekschrift ex artikel 843a Rv dat ik voornemens
ben aan de rechtbank Amsterdam te zenden. Dit verzoek is opgesteld naar aanleiding
van vertrouwelijk verkregen informatie over buitenlandse bankrekeningen van [klager]
en een vordering die hij heeft op de in het verzoekschrift genoemde vennootschap,
welke vordering volgens cliënte niet betrokken is bij de vermogensverdeling tussen
partijen. Graag ontvang ik uw verhinderdata voor de komende drie maanden voor de mondelinge
behandeling van dit verzoekschrift uiterlijk morgen vóór 13.00 uur.
Uiteraard kunnen partijen behandeling van dit verzoekschrift voorkomen indien [klager]
vrijwillig alle informatie geeft over de in het verzoekschrift genoemde bankrekeningen
en vordering(en), alsmede alle informatie over buitenlandse bankrekeningen en vorderingen
die hij had op 9 mei 2022 en die niet aan de orde zijn gekomen ten tijde van de vermogensverdeling.
Met vriendelijke groet/kind regards,
[Verweerder]”
1.4 Bij e-mail van 9 april 2024 heeft de advocaat van klager als volgt geantwoord:
“Uw email van gisteren zond ik door aan client. Na overleg met hem zal ik u berichten.
Ik ga ervan uit dat uw cliënte nog even geduld heeft.”
1.5 Hierop heeft verweerder, voor zover relevant, geantwoord dat hij uit het
antwoord begrijpt dat klager nog steeds door haar wordt bijgestaan.
1.6 Bij e-mail van 11 april 2024 heeft klager verweerder het volgende bericht
gestuurd:
“Hierbij reageer ik op uw schrijven van 8 en 9 april jl.
Ik kan hier kort over zijn, ik heb geen overzeese rekeningen op Aruba en Bonaire
(of daar elders) ook geen vorderingen en ook nooit gehad. Indien nodig, wil ik dat
ook (onder ede) verklaren in de rechtbank. De vermogensverdeling is derhalve juist
en eerlijk uitgevoerd (behoudens de verdeling van belastingheffingen ten gevolge van
box 3 die [de ex-echtgenote] nog steeds moet terugbetalen, dat terzijde).
In uw processtuk meldt u dat u in het buitenland rekeningen heeft gevonden die op
mijn naam zouden staan. U heeft hiervan geen kopieën meegestuurd. Als er rekeningen
op mijn naam staan in Aruba of Bonaire (of elders) kan er sprake zijn van identiteitsfraude.
Derhalve verzoek ik u vriendelijk mij de door u ontvangen informatie en details van
deze rekeningen, exacte naam, bankrekeningnummers, saldi en verdere relevante informatie
binnen 24 uur na ontvangst van dit schrijven toe te sturen.
Van mijn kant heb ik bij betreffende banken sinds eergisteren een mail uitstaan
met de vraag of er rekeningen op mijn naam bestaan. Tot op heden heb ik geen informatie
ontvangen. Zodra ik iets van hun ontvang dan laat ik u dat weten. Ik ga er verder
vanuit dat u totdat één en ander behoorlijk is uitgezocht, geen procedure aanvangt,
ter voorkoming van kosten.
Mocht u echter toch het verzoekschrift bij de rechtbank indienen of weigeren om
de gevraagde stukken te sturen, dan zal ik u danwel uw cliënte aansprakelijk stellen
voor alle schade die ik hierdoor lijd.”
1.7 Hierop heeft verweerder namens de ex-echtgenote een verzoek ex artikel 843a
Rv bij de rechtbank ingediend.
1.8 Bij e-mail van 15 april 2024 heeft klager verweerder vervolgens het volgende
meegedeeld:
“Volgend op mijn schrijven van 11 april jl moet ik helaas constateren dat u de door
mij opgevraagde informatie met betrekking tot de in uw verzoekschrift genoemde bankrekeningen
en overige zaken niet heeft toegestuurd. Als blijkt dat mijn naam/identiteit daadwerkelijk
verbonden blijkt te zijn aan deze bankrekeningen/ vorderingen dan hou ik u en uw cliënte
volledig aansprakelijk voor het achterhouden van informatie, omdat er dan mogelijk
identiteitsfraude is gepleegd.
Zoals aangegeven in mijn schrijven van 11 april jl, heb ik geen rekeningen/vorderingen
zoals u stelt in uw verzoekschrift. De gehele zaak lijkt louter berust te zijn op
de fantasie van Mw. [H], vage aannames of anders tenminste een misverstand.
Ik geef u tot vanmiddag 16.00 uur de tijd om het verzoekschrift te seponeren en
mij verder met rust te laten. Mocht ik deze niet op bovenstaand e-mail adres bevestigd
zien, dan ben ik genoodzaakt aangifte te doen op het politiebureau in mijn woonplaats
Amstelveen.
U kunt mij vandaag ook telefonisch bereiken tussen 15.30 en 16.00 uur.”
1.9 Bij e-mail van 15 april 2024 heeft verweerder klager als volgt geantwoord:
“In antwoord op uw bericht, wijs ik erop dat het hier gaat om een civiele procedure.
Er valt dus niets te seponeren.”
1.10 Op 17 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.
Eén dag voor de zitting heeft verweerder namens de ex-echtgenote aanvullende informatie
bij de rechtbank ingediend.
1.11 Bij brief van 19 juni 2024 heeft verweerder zich tot de rechtbank gewend
en een kopie van zijn brief aan de advocaat van klager gestuurd. Verweerder schrijft
in zijn brief het volgende:
“Edelachtbare heer, mevrouw,
Tijdens de zitting van 17 juni om 13:30 uur in de zaak [de ex-echtgenote] / [klager]
(…) zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Tijdens de zitting is onder meer
door [klager] aangegeven dat een van de bestuurders van F.L.A.P., [een persoon met
dezelfde achternaam als klager, maar andere voorletters] hem niet bekend was. Ik neem
aan dit in de aantekeningen van de griffier ook zo is opgetekend.
Ik ontvang graag zo spoedig mogelijk de aantekeningen van de griffier van de genoemde
zitting.
Met dank voor de te nemen moeite.”
1.12 Op 10 juli 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.13 Bij beschikking van 1 augustus 2024 heeft de rechtbank het 843a-verzoek
afgewezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder wordt
het volgende verweten:
a) niet te antwoorden op e-mailberichten van klager van april 2024 waarin hij
duidelijk verzoekt om informatie en bewijzen over te leggen;
b) een 843a-verzoek in te dienen waarin zonder enig bewijs valse beschuldigingen
worden gedaan (waaronder dat klager geld bij overzeese banken zou achterhouden en
contact met een bedrijf zou hebben);
c) één dag voor de zitting vals en suggestief bewijs in te dienen zonder enig
kenmerk, logo, adres of handtekening;
d) de rechtbank (tegen de regels in en zonder toestemming) te benaderen na de
zitting van 17 juni 2024.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over verweerder als advocaat van de wederpartij. Het algemene
uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van
hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde
voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten
mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen
zij niet bewust onjuiste informatie geven. In het algemeen hoeven advocaten niet af
te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan
zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun
cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft.
In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder het niet beantwoorden van zijn e-mails van april
2024. Verweerder heeft bij e-mail van 8 april 2024 aan de advocaat van klager bericht
dat uit vertrouwelijk verkregen informatie zou blijken dat klager beschikt over buitenlandse
bankrekeningen en een vordering op een vennootschap die niet betrokken zijn bij de
vermogensverdeling. Klager heeft bij e-mails van 11 april 2024 en 15 april 2024 verzocht
om informatie en bewijs hiervoor. Op 15 april 2024 heeft klager in reactie hierop
slechts één bericht van verweerder ontvangen zonder enige verdere informatie of toelichting.
4.3 De voorzitter overweegt het volgende. Voorop staat dat aan verweerder een
grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een
wijze die hem passend voorkomt (toetsingskader rov. 4.1). Deze vrijheid mag niet ten
gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die
wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Die situatie doet
zich hier niet voor. Verweerder heeft aangevoerd dat de e-mails van klager dateren
van na zijn e-mail van 8 april 2024 aan de advocaat van klager en dat hij zich gelet
hierop niet meer rechtstreeks tot klager mocht wenden. Hoewel het juist is dat verweerder
zich niet rechtstreeks tot de wederpartij behoort te wenden als die zich laat bijstaan
door een advocaat, zou het verweerder hebben gesierd als hij naar aanleiding van klagers
e-mails nog wel contact met klagers advocaat had opgenomen. Wat hiervan verder zij,
verweerder was als advocaat van de wederpartij niet gehouden te reageren op deze e-mails
van klager en het stond hem vrij om bij gebreke van een genoegzaam antwoord op zijn
vragen over de bankrekeningen namens zijn cliënte het 843a-verzoek in te dienen. Daarmee
heeft verweerder niet klachtwaardig gehandeld en klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdelen b) en c)
4.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en behelzen
het verwijt dat verweerder het 843a-verzoek heeft ingediend en daarin zonder enig
bewijs valse beschuldigingen heeft geuit, waaronder de beschuldigingen dat hij geld
bij overzeese banken zou achterhouden en contact met een bedrijf zou hebben (klachtonderdeel
b). Verder heeft verweerder volgens klager één dag voor de zitting vals en suggestief
bewijs zonder enig kenmerk, logo, adres of handtekening bij de rechtbank ingediend.
Hierop staan bankrekeningnummers inclusief bedragen die zogenaamd op naam van klager
zouden staan. Volgens verweerder is dit bewijs afkomstig van een detectivebureau.
Volgens verschillende media is dit bureau echter niet betrouwbaar.
4.5 De voorzitter overweegt het volgende. Uit de gedingstukken komt naar voren
dat de informatie over de buitenlandse bankrekeningen die op naam van klager zouden
staan afkomstig zijn van een door de ex-echtgenote ingeschakeld detectivebureau. Verweerder
heeft toegelicht dat deze informatie aanleiding gaf te veronderstellen dat klager
inderdaad over deze bankrekeningen beschikte. Omdat klager daarover geen informatie
heeft verstrekt, was het volgens verweerder de geëigende route om hiervoor een 843a-verzoek
in te dienen. De voorzitter stelt vast dat verweerder voor het opstellen van het verzoek
mocht uitgaan van de door zijn cliënte verstrekte informatie afkomstig van een detectivebureau,
waarbij aan de voorzitter geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan
verweerder nader onderzoek naar die informatie had moeten doen. Voor zover klager
stelt dat het betreffende detectivebureau niet betrouwbaar zou zijn, geldt dat de
inhoudelijke beoordeling van het bewijs is voorbehouden aan de civiele rechter en
dat de tuchtrechter hierover geen oordeel kan geven. Van verwijtbaar handelen in tuchtrechtelijke
zin is in ieder geval niet gebleken en daarmee zijn de klachtonderdelen b) en c) kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager aan verweerder dat hij, tegen de regels
in en zonder toestemming van de advocaat van klager, na de zitting van 17 juni 2024
de rechtbank heeft benaderd. De voorzitter overweegt dat het nalaten hiervan in dit
geval geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Verweerder heeft enkel de aantekeningen
van de griffier opgevraagd met het oog op een ter zitting gedane mededeling en hij
heeft een afschrift van dat verzoek aan de advocaat van klager gestuurd. Van onbetamelijk
handelen is daarmee geen sprake en gelet hierop is klachtonderdeel d) eveneens kennelijk
ongegrond.
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 april 2025