ECLI:NL:TADRAMS:2025:60 Raad van Discipline Amsterdam 25-101/A/A 25-114/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:60
Datum uitspraak: 07-04-2025
Datum publicatie: 14-04-2025
Zaaknummer(s):
  • 25-101/A/A
  • 25-114/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: 25-101/A/A: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Gelet op het bepaalde in gedragsregel 25 lid 1 stond het verweerster (juist) niet vrij om klager rechtstreeks aan te schrijven. Zij diende dit via de advocaat van klager te doen en dat heeft zij ook gedaan. Verweerster kan daarom geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.25-114/A/A:Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Dat verweerster privacygevoelige informatie over klaagster met een derde zou hebben gedeeld, dan wel klaagster (hiermee) onevenredig nadeel zou hebben toegebracht, heeft klaagster niet onderbouwd en dit is de voorzitter ook overigens niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 april 2025
in de zaken 25-101/A/A en 25-114/A/A

naar aanleiding van de klachten van:

klagers

over:

verweerster
gemachtigde: mr. P.J. Soede


De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 februari 2025 met kenmerknummer 2345291/JS/MV digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van een door de gemachtigde van verweerster nagezonden stuk van 5 maart 2025, van de reactie hierop van klagers van 11 maart 2025 en van de op 16 maart 2025 door klaagster nagezonden geluidsopnames.
Voorts heeft de voorzitter op 16 maart 2025 kennisgenomen van een e-mailbericht van de gemachtigde van verweerster, welk bericht is geweigerd. Daarop heeft de gemachtigde aangevoerd dat dit correspondentie met de Orde over de zaak betreft, derhalve onderdeel van het procesdossier is en daarom niet als nagekomen productie moet worden beschouwd.
De griffie van de raad heeft de gemachtigde op 3 april 2025 namens de voorzitter bericht dat het op 16 maart 2025 aangeleverde bericht geen onderdeel uitmaakt van het klachtdossier en dat het daarom als nagezonden stuk wordt beschouwd. Het stuk zal, gelet op het eerder op 5 maart 2025 door de gemachtigde nagezonden stuk en het bepaalde in artikel 2.4.1 van het Procesreglement, niet aan het procesdossier worden toegevoegd.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is een vennoot van UT VOF (hierna: UT). Klaagster is zijn echtgenote en mede vennoot van UT.
1.2 Tussen UT en VDF BV (hierna: V.BV) is een geschil ontstaan.
1.3 Verweerster staat in dit geschil UT bij.
1.4 Klagers worden bijgestaan door mr. V.
1.5 Eind 2023/begin 2024 heeft UT de samenwerking met V. BV beëindigd.
1.6 Op 12 januari 2024 is er namens een medewerker van V. BV (hierna: de heer B) een e-mailbericht aan klager gestuurd in verband met een door klager gestelde schending van privacy. De heer B schrijft in dit bericht dat er geen sprake is van schending van privacy. Klager wordt verzocht zich verder te zullen onthouden van negatieve uitlatingen over V. BV of haar medewerkers.
1.7 Op 10 februari 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van V. BV en klager.
1.8 Op 23 februari 2024 heeft klager een e-mailbericht aan een vertegenwoordiger van V. BV (hierna: de heer V) en aan derden gestuurd.
1.9 Eind maart 2024 heeft er een e-mailwisseling plaatsgevonden over een door klagers gestuurde en door V betwiste factuur.
1.10 Op 17 april 2024 is verweerster door de HR Director van V. BV verzocht om namens V. BV te reageren op de door klager verstuurde berichten. De HR Director schrijft hierover:
“Zie onderstaand. Dit zijn wel heftige app berichten en ik stel voor dat er vanuit een advocaat een brief naar [klager] gaat. Eens?”
Bijgevoegd zijn WhatsAppberichten van klager richting medewerkers van V. BV, als ook een Whatsappbericht van klager aan zijn advocaat mr. V waarin hij haar het volgende schrijft:
"Hoi [mr. V],
Gaarne verzoek ik u om de volgende personen dagvaarden voor het niet verzorgen van een veilige werkplek ([de heer V], [de heer B], [de heer D], allemaal werkzaam bij [V]) voor [klaagster]. Er is een melding gemaakt van grensoverschrijdend gedrag van een collega jegens [klaagster] en hier is niks aan gedaan door alle bovengenoemde personen. Dit duurt nu al meer dan 7 jaar! Het bewijs in onze bezit is overweldigend."
1.11 Naar aanleiding van het voorgaande heeft verweerster op 25 april 2024 een sommatiebrief aan mr. V gestuurd, waarin klager wordt gesommeerd om zich te onthouden van het benaderen van medewerkers van V. BV. Verweerster heeft in deze brief geschreven, voor zover relevant:
“Op verzoek van cliënte, [V.BV], bericht ik als volgt.
Zoals u bekend is [klager] verbonden aan [UT] voormalig leverancier van [V]. [Klager] heeft jarenlang het transport voor en namens [V.BV] verzorgd. Zoals ook bij u bekend is de samenwerking beëindigd en sedertdien is er met enige regelmaat contact tussen [klager] en diverse werknemers van [V.BV]. Ook wordt [V.BV] geconfronteerd met negatieve uitlatingen van [klager] over [V. BV].
Wat vooraf ging
[V.BV] ontving al geruimere tijd klachten van zowel medewerkers als externen over het (rij)gedrag van [klager]. Hierover hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen [V.BV] en [klager] en heeft hij ook een waarschuwingsbrief ontvangen. Omdat desondanks de klachten bleven komen, heeft [V.BV] besloten de samenwerking te beëindigen. Na de beëindiging van de samenwerking heeft [klager] diverse e-mails gestuurd over vermeende privacyschending. (…) Naar aanleiding van diverse communicatie-uitingen door [klager], heeft er een persoonlijk gesprek plaatsgevonden tussen [de heer V] en [de heer S] (HR Director) en wel op zaterdag 10 februari 2024 (…).De intentie van [V.BV] was om de jarenlange goede samenwerking tussen beide partijen op een positieve manier af te ronden en [klager] te verzoeken om te stoppen met het sturen van e-mails en het daarmee lastigvallen van allerlei medewerkers van [V.BV]. Besproken -is voorts het voorval dat 7 jaar geleden heeft plaatsgevonden tussen [klaagster] en een (voormalig) collega bij [V.BV], welke door [klager] wordt gekwalificeerd als onheus en grensoverschrijdend gedrag van betrokkene en hij van mening is dat de leidinggevende hierop niet goed heeft gehandeld. Voor [V.BV] is het niet meer mogelijk om exact te achterhalen wat er toen is voorgevallen, temeer nu alle directe betrokkenen van destijds niet meer werkzaam zijn voor [V.BV]. Geruime tijd voorafgaand aan het gesprek hierboven genoemd heeft er ook een gesprek plaatsgevonden tussen [klager, [klaagster] en de vertrouwenspersoon van [V.BV]. Ook [de heer D] (Coördinator Bedrijfsbureau) was hierbij betrokken. Na afloop van het gesprek heeft [klager] letterlijk gezegd: "Basta" en ging [V.BV] ervan uit dat dit incident was afgerond.
Hoe nu verder?
Sedert het verbreken van de samenwerking tussen [UT] en [V.BV] blijft [klager van [UT] medewerkers van [V.BV] benaderen via whatsapp en via mail met allerlei beschuldigingen omtrent ongepast en grensoverschrijdend gedrag. Als ik het goed heb begrepen bent u recent betrokken geweest bij een vermeend onbetaalde factuur afkomstig van [UT]. Recent heeft hierover nog een e-mailwisseling tussen u en [de heer D] van [V.BV] plaatsgevonden. Ik verwijs u naar de e-mail van woensdag 17 april jl. (…) [V.BV] is, nu de whatsappberichten niet stoppen, van mening dat de maat vol is en dit is dan ook de reden dat ik u middels dit bericht benader. Naar ik aanneem treedt u ook in deze kwestie op voor [UT] en wel voor klager] in persoon. [V.BV] verzoekt [klager] met onmiddellijke ingang de communicatie tussen hem en de [V.BV] medewerkers te staken en gestaakt te houden. Indien hij hier geen gehoor aan geeft zal [V.BV] niet schromen rechtsmaatregelen te nemen, waaronder het aanvragen van een voorlopige voorziening gecombineerd met een dwangsom.
Tevens wordt [klager] gesommeerd om geen negatieve (pers)publicaties over [V.BV] te posten op social media of anderszins. Graag verneem ik uw bevestiging dat [klager] zich aan bovenvermelde sommatie zal houden, bij gebreke waarvan [V.BV] zich alle rechten voorbehoud. (…)”
1.12 Op 29 april 2024 en op 9 mei 2024 heeft klager hierop gereageerd met het verzoek om niet mr. V aan te schrijven in deze kwestie, maar zich tot hem te wenden. Klager stelt daarbij dat verweerster smaad pleegt.
1.13 Op 15 mei 2024 heeft verweerster het e-mailbericht van klager van 9 mei 2024 aan mr. V doorgestuurd. Verweerster heeft in dit e-mailbericht geschreven, voor zover relevant:
“Dank voor het vertrouwelijk gesprek van vanmiddag, onderstaand de mail die ik van [klager] ontving.
Dit is kennelijk een reactie op mijn mail aan u van 25 april jl. Doel is dat [klager] stopt met [V.BV] medewerkers lastigvallen en negatieve uitlatingen over (vermeend) grensoverschrijdend gedrag van [V] medewerkers.
Fijn als u er aandacht aan kunt besteden en hopelijk stopt het vanzelf.”
1.14 Op 24 mei 2024 heeft klager klachtonderdeel a) tegen verweerster ingediend bij de deken.
1.15 Op 2 juni 2024 heeft klager namens klaagster aanvullend klachtonderdeel b) bij de deken ingediend.
1.16 Op 8 juni 2024 heeft klager op voornoemde door verweerster aan mr. V doorgestuurde e-mail gereageerd, waarbij hij heeft geschreven dat sprake is van privacy schending.
1.17 Op 14 juli 2024 hebben klagers een declaratie aan verweerster gestuurd met de vermelding “t.o.v. uw privacy schending jegens mij en mijn partner”.
1.18 In verband met de beëindiging van de samenwerking tussen partijen, is door klagers een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland.
1.19 Op 10 oktober 2024 heeft klager namens UT een dagvaarding tegen V. BV ingediend.
1.20 Op 20 november 2024 heeft V. BV een conclusie van eis, tevens houdende eis in reconventie ingediend.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 a) Klager verwijt verweerster dat zij hem per e-mail van 25 april 2024 mr. V heeft aangeschreven;
2.3 b) Klaagster verwijt verweerster dat zij per e-mail van 25 april 2024 privacygevoelige informatie afkomstig uit een gesprek van haar met een vertrouwenspersoon heeft gedeeld met een derde.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a) van klager 1 (zaaknummer 25-101/A/A)
4.2 Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden.
4.3 De voorzitter stelt vast dat verweerster op 25 april 2024 een sommatiebrief aan de advocaat van klager, mr. L, heeft gestuurd. In deze brief heeft verweerster klager gesommeerd om de communicatie met de medewerkers van V. BV met onmiddellijke ingang te stoppen en geen negatieve publicaties over V. BV meer te posten. Aanleiding voor deze sommatie vormden de diverse door klager verstuurde Whatsappberichten aan medewerkers van V. BV over het door hen schenden van de privacy. Daarbij had klager in een bericht aan twee medewerkers van V, de heren D en B, ook een bericht van hemzelf aan zijn advocaat mr. V gevoegd, waarin hij mr. L verzocht om deze medewerkers als privépersonen te dagvaarden wegens het niet zorgen voor een veilige werkplek.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter kon en moest verweerster er, op grond van de door hemzelf ingebrachte instructie richting zijn advocaat mr. L, vanuit gaan dat verweerster (ook) voor klager in privé optrad als advocaat, en dus niet alleen als advocaat van UT. Onder die omstandigheden stond het verweerster, gelet op het bepaalde in gedragsregel 25 lid 1, (juist) niet vrij om klager rechtstreeks aan te schrijven. Zij diende klager in lijn met voornoemde gedragsregel via zijn advocaat aan te schrijven. Dat zij dit ook op deze wijze heeft gedaan blijkt uit haar brief van 25 april 2024 en de hierna volgende correspondentie.
4.5 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) van klaagster (zaaknummer 25-114/A/A)
4.6 Klachtonderdeel b) ziet voor zover de voorzitter begrijpt op een passage uit de brief van 25 april 2024 van verweerster aan klager, waarin zij refereert aan een gesprek tussen klager, klaagster en een vertrouwenspersoon van V. BV. Verweerster heeft hierover in de brief geschreven dat er na afloop van dit gesprek “Basta” is gezegd door klager, waarmee V. BV er vanuit ging, zo schrijft verweerster, dat de kwestie was afgedaan. Het verwijt dat verweerster met het opschrijven van dit citaat privacygevoelige informatie over klaagster zou hebben gedeeld, volgt de voorzitter niet. De voorzitter weegt hierin mee dat verweerster slechts dit citaat in haar brief heeft opgenomen en dat door haar wordt betwist dat dat zij contact met de vertrouwenspersoon over dit gesprek zou hebben gehad of dat zij op enige andere wijze kennis droeg over de inhoud van het gesprek. Daarbij is het citaat “Basta” na afloop, en dus niet tijdens, het gesprek met de vertrouwenspersoon door klager geuit.
4.7 Van het door verweerster hiermee delen van privacygevoelige informatie is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Dat een en ander anders is verlopen, of dat verweerster op enige andere wijze privacygevoelige informatie over klaagster met een derde zou hebben gedeeld, dan wel klaagster (hiermee) onevenredig nadeel zou hebben toegebracht, heeft klaagster niet onderbouwd en dit is de voorzitter ook overigens niet gebleken.
4.8 De voorzitter concludeert op grond van het voorgaande dat klachtonderdeel b) bij gebrek aan feitelijke grondslag ook kennelijk ongegrond is.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet in beide klachtonderdelen en in beide klachtzaken 25-101/A/A en 25-114/A/A kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 7 april 2025