ECLI:NL:TADRAMS:2025:53 Raad van Discipline Amsterdam 25-089/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:53
Datum uitspraak: 24-03-2025
Datum publicatie: 28-03-2025
Zaaknummer(s): 25-089/A/NH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht is niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de in artikel 46g lid 1 Advocatenwet genoemde termijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 maart 2025
in de zaak 25-089/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 10 februari 2025 met kenmerk fm/ss/24-366/2364953, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 17 januari 2013 is de broer (hierna: de broer) van klaagster omgekomen bij een verkeersongeval. Bij het ongeval zijn ook de zoon en de partner van de broer komen te overlijden.
1.2 Klaagster is hierna verwikkeld geraakt in een erfrechtelijk geschil met betrekking tot het overlijden van de broer. Verweerster heeft klaagster in dit geschil bijgestaan.
1.3 De broer had in de eerste plaats zijn partner als executeur-testamentair aangewezen. In de tweede plaats was door hem de heer D aangewezen.
1.4 In een brief van 19 februari 2013 van DELA Natura- en Levensverzekeringen (hierna te noemen: DELA) zijn de erven van de broer geïnformeerd over een door de broer afgesloten verzekering bij DELA. In de brief deelt DELA aan de erven mede dat er niet tot uitkering zal worden overgegaan, wegens niet betaalde premie.
1.5 De advocaat van de heer D (hierna: mr. H) heeft DELA vervolgens bij brief van 18 april 2013 gesommeerd om toch tot uitkering over te gaan.
1.6 Bij brief van 12 december 2013 heeft DELA aan mr. H bericht dat er alsnog tot uitkering zal worden overgegaan.
1.7 De (toenmalig) advocaat van klager (hierna: mr. N) heeft hierop namens klager de opdracht gegeven om – onder meer - de heer D in rechte te betrekken met het verzoek aan de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 223 Rv betreffende het afleggen van rekening en verantwoording.
1.8 Op 5 juli 2018 heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hierbij is onder meer afgesproken dat de heer D overzichten zou opstellen van de nalatenschappen met onderbouwing van de uitgaven.
1.9 Op 12 juli 2018 heeft verweerster het proces verbaal van de zitting aan klager gestuurd. In het begeleidende e-mailbericht heeft verweerster aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“(…) Zoals ook tijdens en na de zitting ter sprake is gekomen, is de uitkering van DELA ten onrechte als bate van de nalatenschap gezien. Een dergelijke uitkering komt de begunstigen – u en uw zusters rechtstreeks toe. (…)”
1.10 Op 15 april 2021 heeft klaagster een laatste gesprek met verweerster gevoerd. In een e-mailbericht van dezelfde datum heeft verweerster aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“(…) Na de zitting heb ik op basis van een aantal stukken die in van [mr. H] had ontvangen, gezegd dat de uitkering aan de erven [de broer] toekomt. Op basis van alle gegevens die ik nu heb, is dat een onjuiste mededeling geweest. Dat spijt mij ten zeerste omdat ik u daarmee een verkeerd beeld heb geschetst. Daarvoor bied ik nogmaals op deze plaats mijn excuses aan. (…)”
1.11 In een e-mailbericht van 12 juli 2021 heeft klaagster aan verweerster geschreven:
“Hierbij zeg ik de samenwerking met u op als advocaat in de nalatenschap (van mijn broer) (…) Bij de Orde van Advocaten dien ik een klacht in tegen u inzake de Dela verzekering. (…)”
1.12 Op 22 mei 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
a) De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster het gevoel heeft gegeven niet haar belangen te behartigen, maar die van de executeur-testamentair.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van lid 2 blijft ten aanzien van een na afloop van de in het eerste lid onder a bedoelde termijn ingediende klacht niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na afloop van die drie jaren bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de dag waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat hier om een vervaltermijn die ambtshalve door de tuchtrechter wordt toegepast.
4.2 De voorzitter stelt vast dat klaagster haar klacht over verweerster op 22 mei 2024 bij de deken heeft ingediend. Gelet op de hierover onder 4.1 genoemde driejaarstermijn betekent dit dat klaagster uitsluitend nog kan klagen over de handelwijze van verweerster in de periode vanaf 22 mei 2021.De voorzitter stelt daarbij vast dat, zoals uit het feitenrelaas blijkt, klaagster op 12 juli 2021 de samenwerking met verweerster heeft beëindigd. Gesteld noch gebleken is dat verweerster zich in de (korte) periode tussen 22 mei 2021 en 12 juli 2021 op enige wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gedragen. Van een situatie als bedoeld in lid 2 van artikel 46g Advocatenwet is j geen sprake en evenmin is de voorzitter gebleken van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht.
4.3 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de klacht.
4.4 Het bij e-mail van 5 maart 2025 door klager ingediende verzoek om te worden gehoord, wordt door de voorzitter afgewezen. Nu de klacht bij voorzittersbeslissing wordt afgedaan, is voor het horen van klaagster geen ruimte noch aanleiding.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 24 maart 2025