ECLI:NL:TADRAMS:2025:51 Raad van Discipline Amsterdam 24-760/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-03-2025 |
Datum publicatie: | 28-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-760/A/NH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij is in alle klachtonderdelen ongegrond. Verweerster behartigde de belangen van de broer en zij heeft de procedures vanuit dat kader gevoerd. Dat deze procedures onnodig waren of dat verweerster daarbij de grenzen van de aan haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, is de raad niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat verweerster gedurende de onderhandelingen niet met de advocaat van klaagster tot een oplossing wenste te komen of dat zij deze onderhandelingen op enige wijze onnodig zou hebben gefrustreerd of vertraagd. Ook dat klachtonderdeel is daarom ongegrond. Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt de raad dat verweerster toereikend heeft onderbouwd dat het nodig was om klaagster bij deurwaardersexploot op te roepen. Dit betrof een aanzegging met rechtsgevolg, waarmee klaagster op de juiste wijze in de procedure werd opgeroepen. Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel overweegt de raad dat verweerster weliswaar slordig heeft gehandeld door het tussenvonnis aan de getuigen en aan het kantoor van de getuigen te sturen, maar dit levert in de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 maart 2025
in de zaak 24-760/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 mei 2024 en op 6 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van
Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend
over verweerster.
1.2 Op 23 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ds/24-207/2341721
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 februari 2025. Daarbij
waren klaagster met haar partner en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van verweerster van 25 november 2024 en van de nagezonden
stukken van klaagster van 10 december 2024 en van 27 januari 2025.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de ter zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is tot executeur testamentair benoemd voor de afwikkeling van de
nalatenschap van haar vader en haar moeder (hierna ook: de vader en de moeder, of
samen genoemd: de ouders).
2.3 Klaagster is enig erfgenaam van de ouders.
2.4 De broer en de zus van klaagster (hierna: de broer en de zus) hebben een
beroep gedaan op hun legitieme portie.
2.5 Klaagster heeft in haar hoedanigheid van executeur een boedelbeschrijving
gemaakt.
2.6 In 2021 is klaagster een procedure gestart (kenmerk C/16/502843) over het
verblijf van de broer in één van de woningen in de nalatenschap (hierna ook: de derde
procedure).
2.7 In de derde procedure zijn door de broer reconventionele vorderingen ingesteld.
2.8 Op 11 augustus 2021 is een tussenvonnis gewezen en zijn de reconventionele
vorderingen van de broer verwezen naar de rol van 22 september 2021. Deze kwestie
is voortgezet bij kantonrechter onder het kenmerk 9416364.
2.9 In september 2021 is door de broer een procedure gestart tot benoeming van
een vereffenaar (met kenmerk C/16/528102).
2.10 Terwijl de procedure tot benoeming van de vereffenaar liep, is klaagster
met de zus een vaststellingsovereenkomst aangegaan.
2.11 Vanaf januari 2022 is verweerster de broer bij gaan staan.
2.12 In een brief van 1 maart 2022 heeft verweerster verzocht of de zaak voor
wat betreft het nemen van een akte aangehouden kon worden, in afwachting van de uitkomst
van de procedure tot het benoemen van een vereffenaar. Dat uitstel is verleend en
de zaak is verplaatst naar de rol van 5 oktober 2022.
2.13 Op 6 oktober 2022 stond de zitting ten aanzien van het verzoek tot benoeming
van een vereffenaar gepland.
2.14 Op 25 augustus 2022 heeft verweerster om uitstel verzocht in zaak 9416364,
met instemming van de advocaat van klaagster (hierna: mr. K). Het uitstel is verleend
en de zaak is verwezen naar de rol van 2 november 2022.
2.15 Tussen 11 augustus en 18 oktober 2022 hebben mr. K en verweerster geprobeerd
om tot een oplossing te komen.
2.16 Op 20 oktober 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht
(hierna: de rechtbank) het verzoek van de broer tot benoeming van een vereffenaar
afgewezen.
2.17 Op 27 oktober 2022 is klaagster in de zaak die ziet op de afwikkeling van
de nalatenschap bij deurwaardersexploot opgeroepen om op 2 november 2022 ter zitting
van de kantonrechter te verschijnen (kenmerk 9416364).
2.18 Op 17 januari 2024 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen in zaak kenmerk
9416364 en uitspraak gedaan over de reconventionele vorderingen van de broer. De broer
is in dit tussenvonnis door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om zijn standpunten
nader te onderbouwen. De behandeling van de zaak is hierop aangehouden om getuigen
te kunnen horen.
2.19 In een e-mailbericht van 21 februari 2024 heeft verweerster mevrouw R via
haar persoonlijke werk e-mailadres opgeroepen voor een getuigenverhoor. Het onderwerp
van het e-mailbericht was: “Bericht aan [mevrouw R] | Oproep getuigenverhoor – opgave
verhinderdata”. Als bijlage bij de e-mail is het tussenvonnis van 17 januari 2024
gevoegd en een brief aan mevrouw R. De brief is ook verstuurd aan het kantoor e-mailadres
van het makelaarskantoor waar mevrouw R werkzaam is. In de brief is de bewijsopdracht
toegelicht en wordt voor meer informatie verwezen naar de specifieke rechtsoverwegingen
in het tussenvonnis van 17 januari 2024.
2.20 In een ander e-mailbericht van 21 februari 2024 is mevrouw M eveneens opgeroepen,
ook via haar persoonlijke e-mailwerkadres en het algemene adres van het makelaarskantoor
waar zij werkzaam is. In de onderwerp regel staat dat de e-mail bestemd is voor mevrouw
M.
2.21 De advocaat van klaagster heeft verweerster in een e-mailbericht van 3 maart
2024 geschreven dat klaagster van mening is dat haar privacy is geschonden met het
verzenden van de tussenvonnissen aan mevrouw R en mevrouw M.
2.22 In e-mailberichten van 5 maart 2024 heeft verweerster mevrouw R en mevrouw
M verzocht het tussenvonnis te vernietigen, dan wel deze uit het systeem te verwijderen.
2.23 Op 7 maart 2024 heeft mevrouw R bevestigd het tussenvonnis te zullen vernietigen,
maar heeft zij ook aangegeven dat het hele kantoor intussen kennis heeft kunnen nemen
van de inhoud van het tussenvonnis.
2.24 Via de advocaat van klaagster heeft verweerster op 6 maart 2024 laten weten
dat zij de gang van zaken betreurt. Zij had zich niet gerealiseerd dat klaagster bezwaar
zou hebben tegen verzending van het integrale tussenvonnis aan de getuigen.
2.25 Aan mevrouw M is op 12 maart 2024 nog een herinnering gezonden.
2.26 Op 20 november 2024 is door de rechtbank vonnis gewezen in zaak 9416364.
Klaagster is door de rechtbank veroordeeld tot betaling aan de broer van zijn erfdeel
en zijn legitieme portie in de nalatenschap van de ouders.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster het volgende:
a) onnodig te procederen op een wijze waardoor klaagster wordt benadeeld;
b) zich niet welwillend op te stellen om een schikking te treffen;
c) klaagster rechtstreeks te benaderen, terwijl verweerster wist dat klaagster
werd bijgestaan door een advocaat;
d) het tussenvonnis aan derden te hebben gestuurd, waardoor de privacy van klaagster
is geschonden.
3.2 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven
zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op
de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen a) en b) ziet de raad aanleiding
voor een gezamenlijke beoordeling.
5.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij is doorgegaan met het voeren van onnodige
procedures. Weliswaar was verweerster niet betrokken bij de eerste procedures, maar
die procedures zijn wel relevant voor de vraag of er onnodig is (door)geprocedeerd.
Verweerster had moeten inzien dat haar client de afwikkeling van het proces vertraagde
en zij had hem moeten stoppen, maar verweerster heeft haar cliënt er niet van kunnen
weerhouden de procedures voort te zetten. Daarbij zijn de vorderingen van haar cliënt
op 20 oktober 2022 ook afgewezen. Klaagster heeft hiervoor kosten moeten maken en
de afhandeling van de nalatenschap is door het voeren van deze onnodig gebleken procedure
wederom ernstig vertraagd. Dit was allemaal niet nodig geweest als de onderhandelingen
tot een schikking hadden geleid, maar daarin heeft verweerster zich niet meewerkend
opgesteld. Op alle fronten heeft klaagster onder de gang van zaken geleden.
5.4 De raad stelt vast dat verweerster de broer vanaf 1 januari 2022 is gaan
bijstaan als advocaat. Naar het oordeel van de raad kan verweerster niet verantwoordelijk
worden gehouden voor de procedures die vóór deze datum namens de broer zijn ingesteld.
Dat deze eerdere procedures van invloed zouden zijn geweest op het door klaagster
gestelde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster, is de raad niet gebleken.
De raad beoordeelt de klacht daarom met ingang van het moment waarop verweerster de
broer is gaan bijstaan. De raad stelt daarbij voorop dat de standpunten van partijen
in de onderliggende procedures sterk uiteenliepen. Nadat partijen er tijdens de onderhandelingen
niet uit kwamen, heeft verweerster het verzoek tot benoeming van een vereffenaar (zaaknummer
528102) doorgezet. Naar het oordeel van de raad valt haar daarmee niets te verwijten.
Dat het verzoek uiteindelijk door de rechtbank is afgewezen, betekent niet dat deze
procedure onnodig is geweest of dat sprake was van kansloos procederen en dit blijkt
ook niet uit de beschikking van de rechtbank. Uit rechtsoverweging 3.3 van de beschikking
valt enkel af te leiden dat de rechter een afweging heeft gemaakt tussen de diverse
belangen van partijen, met als conclusie dat er onvoldoende reden was om alsnog een
vereffenaar te benoemen.
5.5 Uit het tussenvonnis in de zaak met kenmerk 9416364 blijkt dat er ook in
die zaak nog diverse geschilpunten bestonden en dat partijen het daarover niet met
elkaar eens konden worden. De rechtbank heeft de broer daarom in de gelegenheid gesteld
om getuigen te laten horen. Uit deze bewijsopdracht blijkt naar het oordeel van de
raad dat er op dat moment nog geschil bestond over de waarde van vermogensbestanddelen,
waaronder die van de woning. Klaagster stelde zich op het standpunt dat er geen reden
was om getuigen te horen, maar verweerster meent dat niet vooruitgelopen kon worden
op de inhoud van een getuigenverklaring. Het is aan de rechter om het bewijs te waarderen.
Dat verweerster ook deze procedure heeft doorgezet valt haar naar het oordeel van
de raad evenmin tuchtrechtelijk te verwijten. Het voeren en doorzetten van procedures
kan het gevolg zijn als partijen van mening verschillen en hun standpunten niet wensen
prijs te geven. Verweerster behartigde daarbij de belangen van de broer en zij heeft
de procedures vanuit dat kader gevoerd. Dat deze procedures onnodig waren of dat verweerster
daarbij de grenzen van de aan haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid
heeft overschreden, is de raad niet gebleken. Klachtonderdeel a) is gelet op het voorgaande
ongegrond.
5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt de raad voorop dat voor het bereiken
van een minnelijke regeling de medewerking van beide partijen noodzakelijk is. Naar
het oordeel van de raad blijkt uit niets dat verweerster gedurende de onderhandelingen
niet met de advocaat van klaagster tot een oplossing wenste te komen of dat zij deze
onderhandelingen op enige wijze onnodig zou hebben gefrustreerd of vertraagd. Duidelijk
is dat partijen er onderling niet uitkwamen, waarna er alsnog procedures zijn gevoerd.
Dat verweerster zich gedurende de onderhandelingen niet constructief zou hebben opgesteld,
heeft klaagster niet feitelijk onderbouwd en is de raad ook overigens niet uit de
inhoud van het klachtdossier gebleken. Gelet hierop is ook klachtonderdeel b) ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.7 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar via een deurwaardersexploot heeft
opgeroepen voor de zitting van 2 november 2022, terwijl verweerster wist dat klaagster
werd bijgestaan door een advocaat. Klaagster is hiervan geschrokken. Verweerster heeft
hiermee zowel emotioneel, als lichamelijk en financieel een enorme aanslag op klaagster
gepleegd.
5.8 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster toereikend onderbouwd dat
het nodig was om klaagster bij deurwaardersexploot op te roepen in de procedure waarin
de broer reconventionele vorderingen had ingediend. De kantonrechter was bevoegd voor
de afwikkeling van de nalatenschap van de vader, terwijl de rechtbank bevoegd was
tot het vaststellen van de legitieme portie in de nalatenschap van de moeder. Met
instemming van beide partijen konden beide zaken door de kantonrechter worden behandeld.
Klaagster was in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van de moeder
als enige bevoegd om (proces)handelingen te verrichten, maar de eerste advocaat van
de broer had nagelaten om klaagster in haar hoedanigheid van executeur in de procedure
te betrekken. Ter voorkoming van het risico om niet-ontvankelijk te worden verklaard,
heeft verweerster dit verzuim daarom bij exploot van 27 oktober 2022 rechtgezet. Dit
betrof een aanzegging met rechtsgevolg, waarmee klaagster op de juiste wijze en in
de juiste hoedanigheid in de procedure werd opgeroepen, hetgeen verweerster alleen
op deze wijze kon bewerkstelligen.
5.9 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel c) ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.10 Klaagster stelt dat verweerster haar privacy heeft geschonden door het tussenvonnis
integraal door te sturen naar derden. In het vonnis staat privacygevoelige informatie,
waar derden zomaar kennis van hebben kunnen nemen. Klaagster heeft hierover ook een
klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
5.11 De raad stelt vast dat verweerster het tussenvonnis aan de getuigen én aan
het kantoor van de getuigen heeft toegezonden. Hierdoor hebben niet alleen de getuigen
kennis van de inhoud van het tussenvonnis kunnen nemen, maar ook derden. De raad is
van oordeel dat het handelen van verweerster daarom slordig te noemen is. Verweerster
heeft het tussenvonnis met haar handelen immers in een bredere kring verspreid dan
nodig en dit had zij niet op deze wijze mogen doen. Hier staat echter tegenover dat
het een openbaar vonnis betrof en dat verweerster, nadat zij door de advocaat van
klager was gewezen op de onjuistheid van haar handelen, meteen contact heeft opgenomen
met de deken, waarna zij de betreffende personen heeft verzocht het tussenvonnis te
vernietigen dan wel te verwijderen. Verweerster heeft hiermee naar het oordeel van
de raad op voortvarende wijze al het nodige gedaan om de gevolgen van haar handelen
te minimaliseren. Zij heeft haar vergissing erkend, haar verontschuldigingen aangeboden
en ook ter zitting nog eens benoemd dat zij niet goed heeft gehandeld en daarvoor
(nogmaals) spijt betuigd. Dat klaagster als gevolg van het handelen van verweerster
imagoschade zou hebben opgelopen, heeft klaagster niet onderbouwd en dit blijkt ook
niet uit de inhoud van het dossier.
5.12 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerster weliswaar slordig
heeft gehandeld, maar dat dit gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden geen tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert. Klachtonderdeel d) is daarom eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond;
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. D. Horeman en L.C. Dufour, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 maart 2025