ECLI:NL:TADRAMS:2025:5 Raad van Discipline Amsterdam 24-571/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:5
Datum uitspraak: 13-01-2025
Datum publicatie: 17-01-2025
Zaaknummer(s): 24-571/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in alle klachtonderdelen gegrond. Verweerder heeft klager niet naar behoren bijgestaan als advocaat. Daarnaast heeft hij in strijd met gedragsregel 14 gehandeld door zich op zeer onzorgvuldige wijze als advocaat te onttrekken. Verder heeft verweerder in strijd met gedragsregel 18 gehandeld door (onder meer) klager er niet op te wijzen dat hij mogelijk alsnog voor een toevoeging in aanmerking kwam. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte kosten aan klager in rekening gebracht voor het versturen van betalingsherinneringen. Rekening houdende met alle omstandigheden zal de raad een berisping als maatregel opleggen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 januari 2025 in de zaak 24-571/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/24-036/2297967 van de deken ontvangen.
1.3 De mondelinge behandeling van de klacht stond aanvankelijk gepland op de zitting van de raad van 7 oktober 2024. De behandeling is toen aangehouden in verband met ziekte van de voorzitter. Hierna is de klacht behandeld ter zitting van 2 december 2024. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager was, met bericht, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een geschil met zijn zus (hierna: de zus) over de erfenis van hun vader. Verweerder heeft klager in dit erfrechtgeschil bijgestaan.
2.3 Verweerder is werkzaam bij M Advocaten.
2.4 In een e-mailbericht van 2 november 2022 is aan klager bevestigd dat een eerste afspraak met verweerder zou plaatsvinden op 4 november 2022. In het bericht staat, voor zover relevant:
“(…) De eerste 30 minuten van het intakegesprek gelden als kennismaking en worden niet bij u in rekening gebracht. (…) Indien het gesprek langer dan 30 minuten duurt zal die extra tijd in beginsel tegen uurtarief in rekening worden gebracht. Het uurtarief bedraag op dit moment € 195,- exclusief BTW (…), tenzij u in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand of wij een andere afspraak over de betaling maken.”
2.5 Op 4 november 2022 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. Klager heeft deze opdrachtbevestiging voor akkoord ondertekend. In de opdrachtbevestiging staat, voor zover relevant:
“Hierbij bevestig ik u dat ik voor u zal gaan optreden in uw zaak betreffende de verdeling van de nalatenschap van uw vader. (…) Honorarium Zoals we hebben besproken komt u gezien de mij bekende gegevens over uw inkomen en vermogen mogelijk niet in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand. Mocht uw financiële situatie wijzigen is het mogelijk om alsnog in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Ik zal mijn werkzaamheden daarom bij u in rekening brengen op basis van een uurtarief van € 220,- exclusief 21% BTW. Een opslag voor kantoorkosten zal ik u niet in rekening brengen. (…) Indien u een (voorschot)nota niet in één keer of tijdig kunt betalen kan bij uitzondering een betalingsregeling worden besproken. De afspraken daarover worden schriftelijk aan u bevestigd. Indien u een afgesproken betalingsregeling niet (tijdig of geheel) nakomt, komt de betalingsregeling met onmiddellijke ingang te vervallen, bent u van rechtswege in verzuim en wordt het openstaande bedrag ineens opeisbaar. (…).”
In artikel 4 van de bijgevoegde algemene voorwaarden staat, voor zover relevant:
“(…) Wanneer de betaling van de factuur niet binnen de betalingstermijn volledig wordt voldaan, heeft [M Advocaten] het recht om, zonder nadere aankondiging, de werkzaamheden ten behoeve van de verleende opdracht op te schorten. Tijdens de opschorting van de werkzaamheden blijft de betalingsverplichting voor de client bestaan voor de op dat moment openstaande facturen, als ook voor de nog te factureren bedrag (sic) wegens reeds verrichte werkzaamheden en gemaakte verschotten. [M Advocaten] aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele schade van client en/of derden als gevolg van de opschorting van de werkzaamheden.(…)”
In artikel 5 van de algemene voorwaarden staat, voor zover relevant:
“[M Advocaten] bespreekt met opdrachtgever of hij/zij in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. [… ]”
2.6 Op 10 november 2022 is namens de zus een dagvaarding met bijlagen tegen klager uitgebracht.
2.7 Op 30 november 2022 heeft verweerder zich bij de rechtbank als advocaat voor klager gesteld.
2.8 In een e-mailbericht van 11 januari 2023 heeft verweerder een conclusie van antwoord aan klager opgestuurd. Verweerder heeft daarbij geschreven, voor zover relevant:
“Bijgaand de conclusie van antwoord zoals deze gereed ligt om morgen verzonden te worden. Kijkt u nog even naar mijn bericht van eerder op de avond: als u die mail nog kunt produceren, kan die als productie worden meegezonden.”
2.9 In een e-mailbericht van 17 juli 2023 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over het feit dat er in de factuur met nummer 101776 tijd in rekening werd gebracht voor het versturen van betalingsherinneringen. Klager heeft verweerder in het bericht verzocht om creditering van die werkzaamheden. Verweerder heeft hier op 18 juli 2023 op gereageerd met dat herinneringen inderdaad in rekening werden gebracht, indien termijnen werden overschreden of als er niet werd gereageerd.
2.10 De mondelinge behandeling van het geschil tussen klager en zijn zus heeft op 6 september 2023 bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) plaatsgevonden.
2.11 Op 18 oktober 2023 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. In 5.5 van het tussenvonnis staat: “bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 december 2023 (…)”
2.12 Het tussenvonnis is op 23 oktober 2023 door verweerder aan klager toegezonden.
2.13 Op 30 november 2023 heeft verweerder klager verzocht om de nog de openstaande rekeningen te voldoen.
2.14 Klager heeft hier bij e-mailbericht van 15 december 2023 op gereageerd met, voor zover relevant:
“Ik heb de openstaande nota gezien. Het is nu zo dat ik geen ziektewet uitkering meer krijg maar nu voorschotten ga krijgen van de WIA. Mijn reserves zijn nu zo uitgeput dat ik geen kleine bedragen meer kan aflossen op het openstaande saldo. Ik ben ook bij diverse gemeentelijke instanties geweest maar ook die kunnen mij niet financieel verder helpen. Aflossen kan nu pas als de rechtszaak is beslist en het eventuele deel van mijn erfenis is uitbetaald.”
2.15 In een e-mailbericht van 19 december 2023 heeft verweerder op voornoemd bericht gereageerd met, voor zover relevant:
“Helaas, ik kan uw voorstel niet accepteren; een betalingsregeling wil ik wel met u overeenkomen, maar wij hebben ook onze kosten. (…) Ik verzoek u daarom elders uw financiering te betrekken. Het is helaas niet mogelijk om op betaling te wachten totdat op uw zaak is beslist. Bovendien is de positieve uitkomst daarvan op zijn minst onzeker. Het zou mij werkelijk spijten als ik u bovendien incassokosten in rekening zou moeten gaan brengen dus ik dring aan op spoedige betaling. Ik stel u bovendien hierbij officieel in gebreke. Ik hoop dat het niet zover hoeft te komen dat ik tot incassering moet overgaan.”
2.16 Op 11 januari 2024 heeft verweerder klager bericht dat hij geen akte van hem zou ontvangen, omdat verweerder zich had onttrokken.
2.17 In een e-mailbericht van 16 januari 2024 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant:
“Helaas heb ik geen antwoord meer van uw mogen ontvangen. U weet dat ik u niet langer bijsta. Ik moet u erop wijzen dat u nog een antwoord schuldig bent op de stukken van de wederpartij; die termijn verloopt morgen. Bij het ontbreken van antwoord, zal de rechter op de stukken die hij heeft, de zaak afdoen. Ik heb u reeds medegedeeld dat uw zaak er niet gunstig uitziet. Ik wijs u erop dat u nog steeds een openstaande nota heeft van mij; deze zal ik bij uitblijven van reactie, uit handen moeten geven. Het spijt mij u niet anders te kunnen berichten.
2.18 Op 17 januari 2024 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant: “U zult vandaag geen akte van mij ontvangen; ik heb mij onttrokken: zie bijlage. Verweerder heeft bij het bericht een B2-formulier gevoegd, waarin staat dat verweerder zich als advocaat van klager heeft onttrokken, dat verweerder zijn cliënt hierover heeft geïnformeerd en hem heeft gewezen op de gevolgen. Bij de toelichting staat: “cliënt geruime tijd geleden geïnformeerd”.
2.19 Op 20 januari 2024 heeft klager, in een reactie op het bericht van verweerder van 16 januari 2024 laten weten, voor zover relevant:
“U schrijft dat ik nog moet reageren op de stukken van de wederpartij. Als u die niet doorstuurt dan kan ik daar niet op reageren. Ik ga op zoek naar een nieuwe advocaat die zich wel inzet voor mijn zaak.”
2.20 Verweerder heeft op 22 januari 2024 op voornoemd bericht gereageerd met:
“dat zal helaas allemaal te laat zijn. Jammer dat u niet eerder reageerde.”
2.21 Op 23 januari 2024 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
2.22 Op 29 januari 2024 heeft verweerder klager bericht dat vonnis zou worden gewezen, als er namens klager niet gereageerd zou worden op het laatste processtuk van de wederpartij. Verweerder heeft in dit bericht herhaald dat hij zich had onttrokken aan de zaak van klager.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:
a) vlak voor het verstrijken van een termijn in een lopende procedure zijn werkzaamheden neer te hebben gelegd;
b) klager niet naar behoren te hebben bijgestaan;
c) te veel te hebben gedeclareerd en kosten in rekening te hebben gebracht voor het versturen van een betalingsherinnering;
d) klager niet te hebben geïnformeerd dat hij wel degelijk voor een toevoeging in aanmerking kwam, die weliswaar achteraf ingetrokken had kunnen worden afhankelijk van het resultaat van de procedure.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 Klachtonderdeel a) ziet op het verwijt van klager dat verweerder zich vlak voor het verstrijken van een fatale termijn heeft onttrokken als advocaat en in klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij hem niet naar behoren heeft bijgestaan. Gelet op de samenhang tussen deze twee klachtonderdelen, ziet de raad aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling en overweegt hiertoe als volgt. Waar beoordeeld moet worden of een advocaat tuchtrechtelijk heeft gehandeld door zijn opdracht neer te leggen en zich terug te trekken uit de zaak, zal mede acht worden geslagen op gedragsregel 14 lid 3. In deze gedragsregel is bepaald dat, als een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor zorg dient te dragen dat zijn cliënte daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
5.3 De raad stelt vast dat verweerder klager op 11 januari 2023 heeft bericht dat hij zich had onttrokken als zijn advocaat. Uit niets blijkt dat verweerder vóór dat moment op enig moment al aan klager had laten weten dat er een mogelijkheid bestond dat hij zich zou kunnen gaan onttrekken. Verweerder heeft klager op 19 december 2023 slechts bericht dat hij, bij uitblijven van betaling door klager, mogelijk de incasso hiervan uit handen zou geven. Verweerder schrijft in dit bericht niet over een mogelijke onttrekking. Daarbij liep de termijn voor het door klager indienen van stukken op 17 januari 2023 af. Verweerder heeft zich aldus slechts zes dagen voor deze fatale termijn onttrokken, waardoor hij klager in de kou heeft laten staan en hem de mogelijkheid heeft ontnomen om nog een goed onderbouwd verweer te kunnen voeren. Klager is hierdoor in zijn belangen geschaad. Daarbij heeft verweerder klager er in zijn bericht van 11 januari 2023 ook niet op gewezen dat klager op zoek moest gaan naar een andere advocaat. Toen klager uiteindelijk op 20 januari 2024 zelf aan verweerder berichtte dat hij op zoek zou gaan naar een nieuwe advocaat, heeft verweerder hierop ook nog eens onbehoorlijk gereageerd door te schrijven “dat zal helaas allemaal te laat zijn. Jammer dat u niet eerder reageerde.”.
5.4 Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Verweerder heeft klager niet naar behoren bijgestaan en hij heeft zich op een onzorgvuldige wijze onttrokken. De raad concludeert daarom dat de klachtonderdelen a) en b) gegrond zijn.
Klachtonderdeel c)
5.5 Voor zover klachtonderdeel c) ziet op het aan verweerder gemaakte verwijt dat hij te veel uren heeft gedeclareerd, overweegt de raad dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeeld, maar wel waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Voor het verwijt dat verweerder in deze zaak een te hoog uurtarief heeft gerekend, ziet de raad geen aanknopingspunten. Ten aanzien van het verwijt dat verweerder ten onrechte onkosten in rekening heeft gebracht voor het versturen van een betalingsherinnering, is de raad van oordeel dat dit wel doel treft. De raad overweegt hiertoe dat betalingsherinneringen in de regel onderdeel uitmaken van een (naderende) incassoprocedure. Een dergelijk schrijven ziet niet op de procedure zelf en kan daarom dan ook niet door een advocaat in rekening worden gebracht. Klachtonderdeel c) is daarom in zoverre eveneens gegrond.
Klachtonderdeel d)
5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d) overweegt de raad als volgt. Op grond van gedragsregel 18 lid 1 dient een advocaat tijdens het intakegesprek de cliënt voor te houden dat hij mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Het verdient daarbij in veel gevallen aanbeveling dat de advocaat, ook als hij meent goede gronden te hebben dat de cliënt niet voor een toevoeging in aanmerking komt, de cliënt in ieder geval op het bestaan van het systeem van gefinancierde rechtsbijstand opmerkzaam maakt. Het staat elke advocaat vrij om geen zaken te behandelen waarin sprake is van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Hij dient dit dan tijdens het intakegesprek duidelijk aan zijn cliënt mee te delen, onder vermelding van het in de desbetreffende zaak te hanteren uurtarief en de in te schatten kosten. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid geldt dat de advocaat een cliënt die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er uitdrukkelijk en duidelijk op wijst dat hij afziet van gefinancierde rechtshulp. Bovendien zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij daarmee prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afziet van gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen. Het voorgaande dient na het intakegesprek schriftelijk te worden vastgelegd (gedragsregel 18 lid 3). De advocaat dient ervoor te zorgen dat hetgeen hij vastlegt geheel overeenkomt met hetgeen in het intakegesprek met de cliënt is besproken. De advocaat dient zich vervolgens ervan te vergewissen dat de cliënt zich akkoord verklaart met de gehele inhoud van de bevestigde afspraken. Indien de advocaat verzuimt om hetgeen is besproken schriftelijk vast te leggen, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te liggen.
5.7 Verweerder heeft op 4 november 2022 slechts aan klager bevestigd dat hij mogelijk niet in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand, zodat hij klager daarom op betalende basis zou bijstaan. Hij is daarbij naar zijn zeggen afgegaan op de mededelingen van klager dat hij een hoge opbrengst uit de erfenis verwachtte en over waardevolle spullen zou beschikken. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de raad te makkelijk aangenomen dat klager waarschijnlijk niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen. Daarnaast is verweerder ernstig tekort geschoten in de schriftelijke vastlegging van de stelling dat klager afstand deed van zijn recht op een toevoeging en dat klager zich daarbij realiseerde van welk recht hij afstand deed. Tenslotte heeft verweerder nagelaten om alsnog een toevoeging voor klager aan te vragen toen klager aangaf dat zijn uitkering was geëindigd.
5.8 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel d) gegrond is.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft klager niet naar behoren bijgestaan als advocaat. Daarnaast heeft hij in strijd met gedragsregel 14 gehandeld door zich op zeer onzorgvuldige wijze als advocaat te onttrekken. Verder heeft verweerder in strijd met gedragsregel 18 gehandeld door (onder meer) klager er niet op te wijzen dat hij mogelijk alsnog voor een toevoeging in aanmerking kwam. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte kosten aan klager in rekening gebracht voor het versturen van betalingsherinneringen. De raad is van oordeel dat gelet op de ernst van deze vier gegrond verklaarde klachtonderdelen in beginsel de maatregel van een voorwaardelijke schorsing aan de orde is. Aan de andere kant weegt de raad echter ten gunste van verweerder mee dat hij ter zitting ruiterlijk spijt heeft betuigd, inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen, de gemaakte kosten aan klager (naar eigen zeggen) heeft terugbetaald en een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft. Rekening houdende met alle omstandigheden zal de raad een berisping als maatregel opleggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,-kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c) en d) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. L.C. Dufour en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 13 januari 2025