ECLI:NL:TADRAMS:2025:43 Raad van Discipline Amsterdam 25-048/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:43 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-03-2025 |
Datum publicatie: | 11-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-048/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang en deels kennelijk ongegrond; verweerder mocht afgaan op de informatie die hij van zijn cliënt had ontvangen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder nader onderzoek had moeten doen is de voorzitter niet gebleken. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
3 maart 2025 in de zaak 25-048/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 21 januari 2025 met kenmerk 2347790/JS/KV, door de
raad ontvangen op 21 januari 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen
1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verhuurder van een woning in Den Haag. Hij verhuurde de woning
aan de heer O (hierna: de huurder).
1.2 Het klachtdossier bevat een huurovereenkomst, waarbij de woning door de huurder
is verhuurd aan de heer M (hierna: de onderhuurder). De huurovereenkomst is op 1 mei
2021 door zowel de huurder als de onderhuurder ondertekend.
1.3 Klager (als verhuurder) is in geschil met de huurder. In dat kader is klager
bij dagvaarding van 26 oktober 2022 bij de kantonrechter een procedure tot ontbinding
van de huurovereenkomst gestart tegen onder meer de huurder en de onderhuurder. Verweerder
staat in de procedure de onderhuurder als advocaat bij.
1.4 Op 31 mei 2023 heeft verweerder namens de onderhuurder een conclusie van
antwoord ingediend. Hierin heeft hij onder meer betoogd dat de woning met toestemming
van klager door de huurder aan hem is onderverhuurd.
1.5 Op onder meer 5 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Ter zitting is afgesproken de zaak aan te houden in verband met een inspectie van
het gehuurde. Deze inspectie heeft plaatsgevonden op 9 februari 2024.
1.6 Op 13 maart 2024 heeft de kantonrechter een vonnis gewezen, waarbij de huurovereenkomst
betreffende de woning is ontbonden en ook de overige vorderingen van klager grotendeels
zijn toegewezen. In rov. 4.3.7 van het vonnis is onder meer overwogen dat uit de inspectie
die heeft plaatsgevonden niet is gebleken dat de woning wordt bewoond door de onderhuurder
en zijn gezin.
1.7 Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
1.8 Op 5 juni 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
a) verweerder heeft een partij bijgestaan in een procedure, zonder dat die partij
hier weet van heeft;
b) verweerder heeft ten onrechte betoogd dat de onderhuurder de woning onderhuurt
en bewoont, terwijl de onderhuurder al geruime tijd buiten Nederland woonachtig is.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Zij hoeven in
het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken
met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee
aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf
beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van
hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen
verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan
en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager stelt zich in dit klachtonderdeel op het standpunt dat bij hem het
sterke vermoeden leeft dat de onderhuurder geen weet heeft van de procedure die verweerder
namens hem voert. Dit vermoeden wordt ondersteund door het ontbreken van de aanwezigheid
van de onderhuurder en zijn gezin in de woning. Ook is de onderhuurder niet verschenen
op de zitting. Op de vraag aan verweerder of hij de onderhuurder heeft gezien of gesproken
heeft verweerder ontwijkend geantwoord, aldus klager.
4.3 De voorzitter overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht
om een klacht in te dienen over een advocaat komt alleen toe aan diegene die door
het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of
kan worden getroffen.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat klager niet rechtstreeks in zijn belang
wordt geraakt door de vraag of de onderhuurder al dan niet bekend is met het door
verweerder namens hem voeren van een procedure. Deze kwestie speelt uitsluitend een
rol in de verhouding tussen verweerder en zijn cliënt, de onderhuurder. Klager als
wederpartij staat daar buiten. Klachtonderdeel a) is gelet hierop kennelijk-niet ontvankelijk.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klager stelt zich in dit klachtonderdeel op het standpunt dat verweerder
in de kantonprocedure ten onrechte heeft betoogd dat de onderhuurder in de woning
woonachtig is, terwijl hij al geruime tijd buiten Nederland verblijft. Klager wijst
er voorts op dat tijdens de inspectie is gebleken dat de onderhuurder de woning niet
bewoont. Bij deze de inspectie werden ook geen goederen aangetroffen die zouden kunnen
wijzen op bewoning door een gezin. Volgens de leden van de VVE zouden er verschillende
personen in de woning hebben gewoond en hebben zij de onderhuurder en zijn gezin nooit
gezien. Door deze valse voorstelling van zaken is klager geconfronteerd met juridische
kosten en tijdsverlies.
4.6 De voorzitter overweegt het volgende. Zoals volgt uit het toetsingskader
in rov. 4.1, dient de advocaat de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand
van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, mag hij in het algemeen afgaan
op de juistheid daarvan en is hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de verstrekte
informatie te verifiëren. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de onderhuurder op zijn
verzoek heeft bijgestaan als advocaat in het huurgeschil tegen klager. De onderhuurder
heeft verweerder telefonisch benaderd en hem meegedeeld dat hij de woning onderhuurde
van de huurder (O). Het eerste gesprek met de onderhuurder dateert van mei 2023. Verweerder
heeft van de onderhuurder onder meer een huurovereenkomst ontvangen, waarin hij als
onderhuurder en O als onderverhuurder vermeld staan. Uit overige stukken bleek, aldus
verweerder, dat de onderverhuur met toestemming van klager plaatsvond. Verder heeft
verweerder van de onderhuurder informatie ontvangen waaruit bleek dat hij met zijn
partner en kind samenwoonde in de woning.
4.7 De voorzitter is van oordeel dat verweerder op basis van de informatie van
de onderhuurder en de door hem verstrekte stukken mocht aannemen dat hetgeen de onderhuurder
hem vertelde juist was. Niet gebleken is van een bijzondere omstandigheid op grond
waarvan verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de juistheid van deze informatie.
Verweerder heeft op basis van de verstrekte informatie zijn conclusie van antwoord
opgesteld, bij de kantonrechter ingediend en de zittingen bijgewoond. De voorzitter
overweegt dat het feit dat tijdens de procedure informatie naar voren is gekomen op
grond waarvan blijkens het vonnis van de kantonrechter niet kon worden vastgesteld
dat de onderhuurder met zijn gezin de woning bewoonde, niet maakt dat er voor verweerder
op het moment dat de onderhuurder hem benaderde en hem voorzag van de benodigde informatie
aanleiding was om nader onderzoek in te stellen naar die informatie. Dat de onderhuurder
niet ingeschreven staat op het adres, sluit niet uit dat hij in de woning woont, zodat
die informatie verweerder ook geen aanleiding had hoeven geven voor nader onderzoek.
Dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft vertrekt en daarmee een valse voorstelling
van zaken heeft gegeven is de voorzitter niet gebleken. Daarmee is klachtonderdeel
b) kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart
2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 3 maart 2025