ECLI:NL:TADRAMS:2025:4 Raad van Discipline Amsterdam 24-670/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-01-2025 |
Datum publicatie: | 10-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-670/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; klacht gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft in een privégeschil, waarin hij naar eigen zeggen niet als advocaat optrad, gebruik gemaakt van het briefpapier van zijn kantoor. Hiermee heeft verweerder onduidelijkheid gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij acteerde en door zijn statuur als advocaat te gebruiken bewust het risico genomen dat klaagster dat als intimiderend zou ervaren. Een waarschuwing met kostenveroordeling is passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 januari 2025
in de zaak 24-670/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 februari 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2317440/JS/FS
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1.5 Klaagster heeft op 30 september 2024 een nadere reactie op verweerders dupliek
gegeven. Verweerder heeft hiertegen op (eveneens) 30 september 2024 bezwaar gemaakt
en op 3 oktober 2024 zijn zienwijze gegeven op klaagsters reactie. De raad heeft beslist
dat deze nadere reacties van klaagster en verweerder buiten beschouwing worden gelaten.
Wel worden op verzoek van verweerder en met instemming van klaagster bijlagen 5 en
6 bij verweerders reactie van 3 oktober 2024 aan het procesdossier toegevoegd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Van juli 2020 tot september 2023 woonde verweerder met zijn partner op een
adres in Amsterdam met huisnummer 28-hs. Klaagster en haar partner wonen op huisnummer
29-hs en waren dus de buren van verweerder en zijn partner. In september 2023 heeft
verweerder zijn woning verkocht. De overdracht van de woning vond plaats op 29 september
2023.
2.3 Bij brief van 14 september 2023 heeft klaagster verweerder aansprakelijk
gesteld voor (vocht)schade aan haar woning, die volgens klaagster het gevolg was van
een constructiefout bij de aanleg van de badkamer in de (voormalige) woning van verweerder.
Klaagster heeft verweerder in haar brief verzocht binnen zeven dagen te reageren en
binnen vier weken reparaties en renovaties uit te voeren.
2.4 Na een gesprek op 15 september 2023 heeft verweerder bij e-mail van 21 september
2023 gereageerd op de sommatiebrief van klaagster. Hij schrijft voor zover relevant:
“Na ontvangst van je brief ben ik bij je langsgelopen om face to face te zeggen
dat het verzenden van aansprakelijkstellingen wellicht wat prematuur is en dat een
gesprek van buur tot buur wellicht meer voor de hand zou liggen. Het was duidelijk
uit je reactie dat je geen afstand wilde doen van je brief en de aansprakelijkstelling.
Zodoende laat je ons geen keus dan om ook formeel te reageren.
Dat je in de onderstaande e-mail ineens schrijft dat je wel open staat voor een
constructief gesprek is een beetje gek. Want je houdt nog steeds vast aan je brief,
de aansprakelijkstelling en de daarin opgenomen termijnen. Daarmee zet je ons het
mes op de keel en maak je een constructief gesprek onmogelijk.
(…)
Wellicht kom je na lezing van onze brief tot inkeer en is op termijn een constructief
gesprek mogelijk. Tot die tijd behouden we ons alle rechten en weren voor.”
2.5 Met zijn e-mail heeft verweerder als bijlage op het briefpapier van zijn
kantoor een formele door verweerder ondertekende reactie op de aansprakelijkstelling
gestuurd.
2.6 Hierna volgt tussen partijen een uitgebreide e-mailwisseling waarin partijen
over en weer hun standpunten hebben uitgewisseld. Verweerder maakte daarbij (ook)
gebruik van zijn kantoorbriefpapier.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder dat hij zijn positie en ambt van advocaat op ongepaste, grensoverschrijdende
en intimiderende wijze heeft ingezet in een privéconflict. Ook verwijt klaagster verweerder
dat hij een woning met een verborgen gebrek heeft verkocht en dat tegenover de kopers
heeft verzwegen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid,
bijvoorbeeld in privé, het advocatentuchtrecht (artikel 46 en verder van de Advocatenwet)
voor hem kan blijven gelden. Als hij zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een
wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen
sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat
betaamt. De advocaat zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden.
Privégedragingen van een advocaat kunnen alleen dan tuchtrechtelijk van belang zijn,
indien er voldoende verband bestaat met de praktijkuitoefening, of als de gedraging
voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet
worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt. Hiermee is gegeven dat
klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
5.2 In het onderhavige geval gaat het om een privégeschil tussen klaagster en
verweerder, waarbij klaagster verweerder als privépersoon aansprakelijk heeft gesteld
voor (vocht)schade aan haar woning, die volgens klaagster het gevolg is van een constructiefout
bij de aanleg van de badkamer in de (voormalige) woning van verweerder. Verweerder
heeft namens zichzelf en zijn partner, die mede-eigenaar was van de woning, in privé
op zijn kantoorbriefpapier inhoudelijk gecorrespondeerd over deze aansprakelijkstelling.
Daarmee is naar het oordeel van de raad sprake van voldoende aanknopingspunten en
dusdanige verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat om de
verweten gedragingen van verweerder voor zover die hem privé betreffen te toetsen
aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven zoals genoemd in artikel
46 Advocatenwet.
5.3 De raad zal gelet op het voorgaande beoordelen of de handelwijze van verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar is in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft
desgevraagd naar eigen zeggen in dit geschil niet als advocaat opgetreden. Desondanks
heeft hij in zijn correspondentie met klaagster gebruik gemaakt van het briefpapier
van zijn kantoor. Hiermee heeft verweerder onduidelijkheid gecreëerd over de hoedanigheid
waarin hij acteerde en door zijn statuur als advocaat te gebruiken bewust het risico
genomen dat klaagster dat als intimiderend zou ervaren. Verweerder heeft hiermee niet
betamelijk gehandeld en daarvan valt verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken.
In zoverre is de klacht gegrond.
5.4 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij in zijn correspondentie bewust
onjuiste informatie heeft verstrekt over het conflict en dat hij heeft gedreigd met
rechtsmaatregelen en procedures in het vooruitzicht heeft gesteld, geldt het volgende.
De in de correspondentie opgenomen uitlatingen van verweerder moeten getoetst worden
aan de norm die geldt voor het handelen van een advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt
hiervoor is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen
van zijn cliënt (in dit geval verweerders eigen belangen) te behartigen op een wijze
die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden
beknot, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Daarvan
is de raad niet gebleken. Het is inherent aan een juridisch conflict dat de standpunten
van partijen tegengesteld zijn, dat maakt niet dat verweerders stellingen onjuist
of onwaar zijn. Ook overigens is het de raad niet gebleken dat verweerder in zijn
correspondentie uitlatingen heeft gedaan die buiten de toegestane bandbreedte van
verweerders (partijdig) optreden vallen. Evenmin is gebleken dat verweerder niet zou
openstaan voor een minnelijke oplossing. Uit de correspondentie in het klachtdossier
- bijvoorbeeld verweerders e-mail van 21 september 2023 die is weergegeven onder de
feiten - blijkt juist het tegendeel. Ook het vele andere dat klaagster heeft gesteld
leidt niet tot een ander oordeel. In zoverre is de klacht ongegrond.
5.5 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij een woning met een verborgen
gebrek zou hebben verkocht aan de kopers van zijn huis, geldt het volgende. Uitgangspunt
is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een
advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
5.6 De raad is van oordeel dat klaagster geen rechtstreeks belang heeft bij dit
verwijt. Voor zover verweerder de woning met vermeend verborgen gebrek heeft verkocht,
betreft dat een kwestie die uitsluitend speelt tussen verweerder als de verkoper en
de kopers. De klacht is in zoverre niet-ontvankelijk.
6 MAATREGEL
6.1 De klacht is gedeeltelijk gegrond. Dat betekent dat de raad zal overgaan
tot het opleggen van een maatregel. Verweerder heeft in een privégeschil, waarin hij
naar eigen zeggen niet als advocaat optrad, gebruik gemaakt van het briefpapier van
zijn kantoor. Hiermee heeft verweerder onduidelijkheid gecreëerd over de hoedanigheid
waarin hij acteerde en door zijn statuur als advocaat te gebruiken bewust het risico
genomen dat klaagster dat als intimiderend zou ervaren. Gelet op de ernst en de aard
van het handelen is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend
en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond (rov. 5.3);
- verklaart de klacht gedeeltelijk ongegrond (rov. 5.4);
- verklaart de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk (rov. 5.6);
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. M. Bootsma en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 januari 2025