ECLI:NL:TADRAMS:2025:33 Raad van Discipline Amsterdam 25-081/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:33
Datum uitspraak: 17-02-2025
Datum publicatie: 21-02-2025
Zaaknummer(s): 25-081/A/NH
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verzoek tot opheffing schorsing artikel 60b Advocatenwet toegewezen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 februari 2025 in de zaak 25-081/A/NH
naar aanleiding van het verzoek van:


verzoeker

strekkende tot opheffing van de op verzoek van:

deken

door de raad bij beslissing van 31 december 2024 aan verzoeker opgelegde schorsing ex artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd (bij de raad bekend onder referentienummer 24-934/A/NH en gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:222)

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 5 februari 2025 heeft verzoeker de raad verzocht de bij beslissing van 31 december 2024 opgelegde schorsing op grond van artikel 60b, zevende lid, van de Advocatenwet op te heffen op zo kortst mogelijke termijn en zonder mondelinge behandeling.
1.2 Op 6 februari 2025 heeft de deken per e-mail gereageerd en onder meer aangegeven dat aan zijn zijde geen bezwaar bestaat om op het verzoek te beslissen zonder mondelinge behandeling.
1.3 Nu zowel verzoeker als de deken via e-mail zijn gehoord en beiden geen behoefte hebben aan een nadere (mondelinge) toelichting, heeft de raad direct een datum bepaald waarop uitspraak zal worden gedaan.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het verzoek gaat de raad uit van de volgende feiten.
2.2 Op 31 december 2024 heeft de raad het verzoek van de deken op grond van artikel 60b van de Advocatenwet toegewezen en heeft verzoeker met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van de praktijk als advocaat. Ook heeft de raad voorlopige voorzieningen getroffen waarbij waarnemers zijn aangewezen. Verzoeker heeft in die uitspraak berust.
2.3 Verzoeker heeft gedurende de schorsing rust genomen en heeft zich onder medische behandeling laten stellen.

3 HET VERZOEK
3.1 Verzoeker verzoekt om opheffing van de door de raad aan hem voor onbepaalde tijd opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat zijn gezondheidssituatie zodanig is hersteld dat hij zijn praktijk weer kan voeren. Verzoeker heeft toegelicht dat hij dit najaar zelf zijn medicatie had afgebouwd, waardoor hij in een problematische psychische situatie terecht was gekomen en zich heeft gedragen zoals hij heeft gedaan, wat uiteindelijk tot de schorsing heeft geleid. Zijn psychische gesteldheid is nu door medicamenteus ingrijpen hersteld. Verzoeker doet er op medisch en sociaal gebied alles aan om herhaling te voorkomen. Verzoeker is bereid zich voor een passende periode, bijvoorbeeld drie of zes maanden, te laten observeren door zijn waarnemers mr. [M] en mr. [B].

4 HET STANDPUNT VAN DE DEKEN
4.1 De deken heeft van de behandelend arts van verzoeker bevestiging ontvangen dat verzoeker in remissie is. De deken heeft met verzoeker afgesproken dat hij in een voorkomend geval in een vroeger stadium wordt geïnformeerd. Verder heeft de deken met verzoeker afgesproken dat zijn waarnemers gedurende een periode van zes maanden zullen fungeren als observatoren en in die hoedanigheid betrokken zullen zijn bij iedere zaak, aanwezig zullen zijn bij iedere zitting en de deken zullen informeren indien er bijzonderheden zijn ten aanzien van het functioneren van verzoeker. Onder deze omstandigheden is opheffing van de schorsingsmaatregel volgens de deken verantwoord.

5 BEOORDELING
5.1 Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60b lid 1 Advocatenwet moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing niet meer aanwezig zijn.
5.2 De raad heeft aan de schorsing van 31 december 2024 ten grondslag gelegd dat verzoeker door zijn medische situatie niet in staat was om praktijk te voeren. Daarbij heeft de raad overwogen dat tussen de deken en verzoeker op korte termijn een evaluatiemoment zal plaatsvinden, waarbij zou kunnen worden beoordeeld of de gezondheid en privésituatie van verzoeker het weer toelaten om behoorlijk praktijk uit te oefenen, waarna verzoeker (dan wel de deken) de raad kunnen verzoeken om de schorsing op te heffen.
5.3 Toegelicht is dat dit evaluatiemoment heeft plaatsgevonden op 4 februari 2025. Daarbij hebben verzoeker en de deken afspraken gemaakt, inhoudende dat verzoeker belangrijke personen in zijn omgeving toestemming geeft de Orde te benaderen als er zorgen zijn over de gezondheidssituatie van verzoeker. Andersom geeft verzoeker de Orde toestemming deze personen te benaderen, waartoe contactgegevens zullen worden verstrekt. Ook is afgesproken dat de waarnemers van verzoeker gedurende een periode van zes maanden zullen fungeren als observatoren en in die hoedanigheid betrokken zullen zijn bij iedere zaak, aanwezig zullen zijn bij iedere zitting en de deken zullen informeren indien er bijzonderheden zijn ten aanzien van het functioneren van verzoeker.
5.4 De raad heeft kennis genomen van de afspraken die verzoeker en de deken hebben gemaakt en van de visie van de deken op het verzoek tot opheffing. De raad ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om de bij beslissing van 31 december 2024 door de raad aan verzoeker opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk te laten voortduren en zal daarom de schorsing opheffen.
5.5 De Advocatenwet biedt geen mogelijkheid om de op grond van het bepaalde in artikel 60b Advocatenwet naast de opheffing van de schorsing voorzieningen te treffen of aan de opheffing voorwaarden te verbinden. De raad stelt echter vast dat er geen discussie is over de inhoud van de afspraken die verzoeker en de deken hebben gemaakt en die hiervoor onder 5.3 verkort zijn weergegeven. Bovendien is het in het eigen belang van verzoeker dat hij deze afspraken naleeft. In dat kader geeft de raad nog aan verzoeker mee dat hij er goed aan doet zich ook in de toekomst onder geregelde medische controle te laten stellen.

BESLISSING
De raad van discipline:
- heft de schorsing van verzoeker voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk op grond van artikel 60b Advocatenwet op.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. D. Horeman en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 17 februari 2025