ECLI:NL:TADRAMS:2025:30 Raad van Discipline Amsterdam 24-965/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:30
Datum uitspraak: 03-02-2025
Datum publicatie: 13-02-2025
Zaaknummer(s): 24-965/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de voormalig advocaat. De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder een usb-stick van klager achterhoudt en daarmee onbetamelijk handelt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 3 februari 2025 in de zaak 24-965/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 december 2024 met kenmerk 2366836/JS/MvV, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is een voormalig cliënt van verweerder. Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak. Verweerder is voor zijn werkzaamheden voor klager een fixed fee met klager overeengekomen.
1.2 Op 4 maart 2024 heeft verweerder in het dossier van klager een factuur voor de eerste helft van een fixed fee van € 10.000,- gestuurd aan mevrouw V, de moeder van klager. De factuur bedroeg in totaal € 6.050 bestaande uit een bedrag van € 5.000,- als eerste deel van de fixed fee en een bedrag van € 1.050,- aan BTW. Op de factuur staat het volgende vermeld:
“Met [klager] besprak ik dat ik de factuur die ik hierbij voeg aan u kon zenden en dat u voor prompte betaling van een deel van deze factuur zorg zou dragen. Naar ik begreep zal de BTW (€ 1.050,-) in de tweede termijn meegenomen worden die door de heer Van der P(…) [Rvd: een vriend van de familie] zal worden voldaan.”
1.3 Op 5 maart 2024 heeft verweerder in het dossier van klager een factuur voor de tweede helft van de fixed fee een factuur gestuurd aan de heer Van der P, een vriend van de familie. Deze factuur bedroeg in totaal € 7.100,- bestaande uit een bedrag van € 5.000,- als tweede deel van de fixed fee, een bedrag van € 1.050,- aan BTW over het tweede deel van de fixed fee en een bedrag van € 1.050,- aan nog verschuldigde BTW van de eerste factuur. Op deze tweede factuur is het volgende vermeld:
“Bijgaand treft u de factuur aan voor de tweede betalingstermijn in de zaak van [klager]. Verder kwam [klager] met u overeen dat u de nog openstaande BTW van de factuur met nummer M04032024 zou voldoen (€ 1.050). Het in totaal openstaande bedrag is daarmee € 7.100,-”
1.4 Bij e-mail van 8 april 2024 om 21:59 uur heeft mevrouw V, de moeder van klager, het volgende bericht aan verweerder gestuurd:
“U gaf mijn zoon op 28/3/2024 de opdracht om onderzoekswensen voor u op papier te zetten, echter wordt hij diezelfde dag voor 2 weken, inde ISO geplaatst waardoor het dus onmogelijk is om dit te doen.
U heeft bij aanvang van de zaak telefonisch en bij het kennismakingsgesprek toegezegd links of recht om maatregelen te zullen en kunnen treffen om [voornaam klager] zijn stick uit te lezen.
Onze [voornaam klager] heeft deze wensen incl. Onderbouwing immers al met een specifieke Kleur voor U gemarkeerd, zodat U dit enkel nog maar koud hoeft over te nemen Mijnheer [voornaam verweerder].
Alle overige informatie (het merendeel) kunt U gebruiken T.B.V. De inhoudelijke behandeling en ter kennisneming.
Als ik U betaal, verwacht ik minimaal wel een beetje Samenwerking tussen jullie. Tot nu toe hoor ik enkel nog maar andere geluiden en zelfs het tegenovergestelde. Zoals U heeft begrepen zijn dit mijn laatste centen.
En zie ik graag dat degene welke verantwoordelijk zijn voor Dennis, zijn uiteindelijke opsluiting ter verantwoording worden geroepen (wat me ook logisch lijkt)
Ik hoop U hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
1.5 Bij e-mail van 8 april 2024 om 22:31 uur heeft verweerder daarop als volgt gereageerd:
“Ik bezoek [klager] woensdagochtend. Dan kan hij zijn onderzoekswensen kenbaar maken. Ik vraag daar al weken om. Het hof ook.
Iedere keer als ik [klager] spreek weigert hij concreet te worden en begint hij over van alles dat niet ter zake doet. Dat kost ontzettend veel tijd maar ondertussen heb ik nog steeds niet de onderzoekswensen die me zijn toegezegd. De termijn die het hof heeft gesteld is al verstreken. Ik neem daar geen verantwoordelijkheid voor.
Ik neem bovendien niet zomaar iets over van een 'USB-stick', die ik ook niet heb. Zo werkt dat niet. Ik ben er niet van gediend dat er steeds weer bewust geprobeerd wordt de wensen zo lang mogelijk te vertragen vanuit een 'strategie' die [klager] zelf bedacht heeft.
Wat betreft de betaling: ik mis nog steeds de BTW en de tweede termijn. Qua uren ben ik reeds lang door de eerste betaling heen als daar nog BTW af zou moeten.
Als ik woensdag niet een correcte en normale opgave van onderzoekswensen ontvang houdt het wat mij betreft op. Ik ga niet weer een uur allerlei bijzaken bespreken terwijl we een concreet doel hebben.”
1.6 Op 10 april 2024 heeft verweerder klager in de P.I. bezocht. Klager heeft verweerder bij deze gelegenheid een usb-stick overhandigd met informatie over zijn zaak.
1.7 Op 16 april 2024 heeft verweerder namens klager een e-mail aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gestuurd over het kenbaar maken van de onderzoekswensen in zijn zaak.
1.8 Op 17 april 2024 heeft verweerder besloten klager niet langer als advocaat bij te staan. Klager heeft verweerder toen gevraagd om de usb-stick mee te nemen naar de regiezitting die op 22 april 2024 gepland stond en deze aan klager terug te geven.
1.9 Op 22 april 2024 was verweerder wel bij de regiezitting aanwezig maar was er nauwelijks contact met klager omdat verweerder zijn advocaat niet meer was.
1.10 Op of omstreeks 6 mei 2024 heeft klager mr. K gevraagd om hem verder als advocaat bij te staan.
1.11 Op 21 mei 2024 heeft verweerder klager de processen-verbaal van de op 22 april 2024 en 6 mei 2024 gehouden regiezittingen gestuurd en hem meegedeeld dat hij op 8 juli 2024 om 11:00 uur werd verwacht voor een zitting van 30 minuten. Daarnaast heeft verweerder gevraagd wanneer hij de betaling van de BTW van zijn eerste betalingstermijn tegemoet kon zien. Dit is de laatste brief van verweerder aan klager geweest.
1.12 Op 28 mei 2024 is mr. K bij verweerder op kantoor geweest om het dossier op te halen en de stand van zaken te bespreken.
1.13 Op 26 augustus 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij na beëindiging van zijn bijstand aan klager met een beroep op het retentierecht een usb-stick, die klager dringend nodig heeft voor zijn zaak, in zijn bezit houdt tot het nog openstaande bedrag aan BTW (€ 1.050,-) door klager is betaald. Door het achterhouden van de usb-stick wordt de rechtsgang voor klager belemmerd.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft de dienstverlening van de voormalig eigen advocaat. De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Die normen houden - onder andere - in dat advocaten voldoende zorg jegens hun cliënt in acht moeten nemen en zich verder dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen zo nodig wel van betekenis zijn bij invulling van bedoelde toets.
4.2 In gedragsregel 28 lid 1 is (kort gezegd) bepaald dat wanneer de behandeling van een zaak wordt overgedragen, de advocaten onderling overleg voeren met het doel de opvolgende advocaat behoorlijk in te lichten over de stand van de zaak. In het tweede lid is bepaald dat als de declaratie van de eerste advocaat niet is betaald en deze zich op zijn retentierecht beroept, hij niettemin verplicht is het dossier op verzoek van zijn cliënt aan de opvolgende advocaat af te geven onder door de deken te stellen voorwaarden.
4.3 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Toen verweerder klager ging bijstaan heeft klager een eerste factuur van € 5.000,- exclusief BTW van verweerder ontvangen. Afgesproken werd dat klager de BTW (een bedrag van € 1.050,-) later mocht betalen. Dit bedrag staat op het moment van indiening van de onderhavige klacht nog open. Klager heeft momenteel niet het geld om de BTW te voldoen. Toen verweerder klager op 10 april 2024 in de penitentiaire inrichting bezocht, heeft klager verweerder ten behoeve van de regiezitting van 22 april 2024 een usb-stick overhandigd met informatie over zijn zaak. Op 17 april 2024 heeft verweerder besloten klager niet meer bij te staan. Klager heeft verweerder toen gevraagd om de usb-stick mee te nemen naar de regiezitting van 22 april 2024 en deze aan klager terug te geven. Volgens klager had verweerder geantwoord dat dit via de gebruikelijke route zou gaan, te weten via een nieuwe advocaat. Klager stelt dat hij vervolgens op 18 april 2024 hierover telefonisch contact heeft gehad met verweerder en verweerder toen het betalen van de BTW heeft genoemd en het gijzelen van het dossier (de usb-stick). Op 22 april 2024 was verweerder bij de regiezitting aanwezig maar was er nauwelijks contact tussen klager en verweerder omdat verweerder zijn advocaat niet meer was. Rond 6 mei 2024 heeft klager mr. K in de arm genomen, die verweerder heeft verzocht het dossier van klager aan hem over te dragen. De usb-stick zat evenwel niet bij het overgedragen dossier. Volgens klager heeft hij daarna geprobeerd telefonisch contact te krijgen met verweerder maar was geen communicatie mogelijk en reageerde verweerder nergens op. Mr. K heeft, aldus klager, daarna gebeld met verweerder. Verweerder heeft toen gezegd dat de usb-stick in het “bakje van het OM” lag. Op het moment van indiening van de onderhavige klacht is de usb-stick nog steeds niet in het bezit van mr. K. De informatie op de usb-stick is essentieel voor de zaak van klager.
4.4 Verweerder erkent dat hij van klager een usb-stick heeft ontvangen, maar hij heeft daar niets mee gedaan. Verweerder betwist dat hij een beroep doet op zijn retentierecht. Hoewel het juist is dat klager verweerder nog een betaling verschuldigd is, heeft verweerder ondanks zijn retentierecht het dossier van klager overgedragen aan de opvolgend advocaat, mr. K. Op 28 mei 2024 is mr. K bij verweerder op kantoor geweest om het dossier op te halen en toen heeft verweerder mr. K alles wat hij had meegegeven. Verweerder houdt dan ook - anders dan klager stelt - geen usb-stick achter. Verweerder gaat ervan uit dat hij toen ook de usb-stick heeft gegeven. Verweerder heeft naar aanleiding van de klacht alles nogmaals nagezocht, maar geen usb-stick gevonden. Dit bevestigt zijn vermoeden dat hij de usb-stick heeft overgedragen aan mr. K.
4.5 De voorzitter stelt op grond van het klachtdossier vast dat verweerder - ondanks het feit dat klager verweerders declaraties nog niet volledig heeft voldaan - geen beroep doet op zijn retentierecht. Verweerder heeft onderbouwd aangevoerd dat hij het volledige dossier dat hij van klager in zijn bezit had aan de opvolgend advocaat, mr. K, heeft overhandigd en dat hij ervan uitgaat dat dit inclusief de usb-stick is geweest. De voorzitter kan niet vaststellen of dit inderdaad zo is, maar van bewuste achterhouding van de usb-stick door verweerder is in ieder geval niet gebleken. Voor zover klager stelt dat verweerder hem telefonisch op 18 april 2024 zou hebben gezegd dat hij het dossier (de usb-stick) gijzelde totdat de openstaande betaling zou zijn voldaan, wordt dit door verweerder betwist en biedt het klachtdossier ook niet op andere wijze enige feitelijke grondslag hiervoor, bijvoorbeeld met een telefoonnotitie. Voor klagers stelling dat verweerder tegen mr. K zou hebben gezegd dat de usb-stick in het bakje van het OM zou liggen, kan evenmin bevestiging in het klachtdossier worden gevonden. De voorzitter kan al met al op geen enkele wijze vaststellen dat verweerder de usb-stick van klager bewust achterhoudt en daarmee onbetamelijk jegens klager handelt.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 3 februari 2025