ECLI:NL:TADRAMS:2025:29 Raad van Discipline Amsterdam 24-949/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-02-2025 |
Datum publicatie: | 13-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-949/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. De voorzitter is van oordeel dat verweerster heeft gehandeld binnen de vrijheid die zij heeft als advocaat van de wederpartij van klager. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster is geen sprake. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
3 februari 2025 in de zaak 24-949/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
(hierna: de deken) van 19 december 2024 met kenmerk 2336344/JS/MvV digitaal door de
raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen
1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is vanaf 2019 in een echtscheidingsprocedure met zijn ex-vrouw (hierna:
de vrouw) verwikkeld (geweest).
1.2 Verweerster heeft de vrouw bijgestaan als advocaat. Tot 1 september 2018
was verweerster werkzaam bij advocatenkantoor SCG (hierna: SCH) in Amsterdam. Vanaf
1 april 2019 werkt verweerster bij advocatenkantoor SG.
1.3 Klager is eerder in de procedure bijgestaan door mr. O, werkzaam bij SCG
in Eindhoven.
1.4 Hierna is klager bijgestaan door mr. Van S, werkzaam bij advocatenkantoor
Advocatuur Van S.
1.5 Op 14 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure
plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank).
1.6 Klager was niet fysiek aanwezig op de zitting. Zijn advocaat was wel aanwezig
en er is geprobeerd een digitale verbinding tot stand te brengen. Dat is maar deels
gelukt.
1.7 Op 26 januari 2023 heeft de rechtbank een beschikking gegeven.
1.8 Op 11 april 2023, 30 november 2023, 20 maart 2024, 27 maart 2024 en 28 maart
2024 heeft klager de rechtbank aangeschreven en melding gemaakt van fraude, corruptie,
juridische misbruik en uitbuiting door de rechtbank.
1.9 Op 8 april 2024 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de
deken.
1.10 Klager heeft ook klachten tegen mrs. O en S ingediend bij de Orde van Advocaten
Oost Brabant en de Orde van Advocaten Midden-Nederland.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en corruptie. Verweerster
heeft samengespannen met mr. O en mr. S om klager op te lichten, waardoor geen eerlijke
echtscheidingsbeschikking tot stand is gekomen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven
zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op
de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende
feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter
de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen.
Tegenover het verweer van verweerster heeft klager de klacht onvoldoende onderbouwd,
terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden
voor de juistheid van klagers verwijt dat verweerster zou hebben samengespannen met
zijn (voormalig) advocaten, dat zij namens haar cliënte leugens zou hebben verkondigd
of dat haar handelen op enige andere wijze invloed zou hebben gehad op een eerlijke
totstandkoming van de echtscheidingsbeschikking.
4.3 De voorzitter stelt vast dat een deel van de verwijten van klager (ook) ziet
op het verwijtbaar handelen van de voormalig advocaten van klager, mr. O en mr. Van
S, waaruit volgens klager zou volgen dat deze advocaten met verweerster tegen klager
zouden hebben samengespannen. De voorzitter stelt voorop dat het handelen van mr.
O en mr. Van S verweerster niet kan worden aangerekend. Daarbij blijkt uit niets dat
dit door klager gestelde handelen van mr. O en mr. Van S zou hebben geleid tot een
vorm van samenspanning met verweerster. Dat klager geen deel heeft kunnen nemen aan
de behandeling ter zitting omdat de digitale verbinding niet tot stand kwam, kan verweerster
niet worden verweten en dat verweerster en mr. O op grond hiervan met elkaar zouden
hebben samengespannen, volgt hieruit in ieder geval niet.
4.4 Voor zover klager stelt dat verweerster en mr. O in het verleden collega’s
zouden zijn geweest, is de voorzitter van oordeel dat verweerster deze stelling voldoende
gemotiveerd heeft weerlegd. Verweerster heeft onbetwist aangevoerd dat verweerster
niet meer bij SCG werkzaam was toen mr. O bij dit kantoor in dienst trad. Uit niets
blijkt verder dat mr. O en verweerster gelijktijdig bij SCG zouden hebben gewerkt
of dat zij op andere wijze oud-collega’s zouden zijn. Het verwijt ten aanzien van
de door klager gestelde samenspanning tussen verweerster en mr. Van S heeft klager
in zijn geheel niet onderbouwd of geconcretiseerd en hiervan is de voorzitter ook
overigens niet gebleken.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerster heeft gehandeld binnen de vrijheid
die zij heeft als advocaat van de wederpartij van klager. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen door verweerster is geen sprake. De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 3 februari 2025