ECLI:NL:TADRAMS:2025:26 Raad van Discipline Amsterdam 24-495/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:26
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 03-02-2025
Zaaknummer(s): 24-495/A/NH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 januari 2025 in de zaak 24-495/A/NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 16 september 2024 op de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 maart 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 27 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ds/24-141/2331706 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 16 september 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 20 september 2024 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 16 december 2024. Klaagster en verweerster zijn – zoals zij dat voorafgaand aan de raad kenbaar hebben gemaakt – niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) Verweerster heeft verzonnen dat haar cliënte klaagsters gedragingen als smaad en laster heeft opgevat. Klaagster wijst erop dat de cliënte van verweerster in een gesprek van 24 februari 2024 heeft ontkend dit te hebben gezegd;
b) Verweerster had nooit namens haar cliënte een verweerschrift mogen indienen. Klaagster heeft zich tot de Huurcommissie gewend, maar diende zich eerst tot de Bovenregionale Geschillencommissie Woningcorporaties te wenden. Verweerster had dat ook moeten weten voordat zij haar verweerschrift indiende;
c) Verweerster had klaagsters recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer moeten respecteren. De diagnose die verweerster noemde is een misdiagnose gebleken, zodat verweerder onwaarheden heeft verkondigd met als doel om klaagster in een negatief daglicht te schetsen. Ook was het niet aan verweerster om die informatie te verspreiden, nu klaagster daar geen toestemming voor heeft gegeven.
d) Verweerster meent dat klaagster zich ten prooi had moeten laten vallen aan ongewenste intimiteiten of erger. Klaagster wijst erop dat de werknemer nooit vanuit het huis de dakschade had kunnen beoordelen en heeft herhaald geen antwoord willen geven op klaagsters vraag wat hij in haar huis kwam doen. Ook wijst klaagster erop dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer nadien niet is voortgezet.
2.2 Klaagster heeft daarnaast toegelicht dat de voorzittersbeslissing met de Franse slag is opgesteld.
2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
Aanhoudingsverzoek door klaagster
4.1 Op 12 december 2024 heeft de raad van klaagster een bericht ontvangen dat zij op zijn vroegst 3 februari 2025 weer terug is uit het buitenland. Dit bericht is opgevat als een verzoek om aanhouding van de zitting van 16 december 2024. De raad ziet geen aanleiding om dat verzoek in te willigen, dan wel het verzet op een nieuwe zitting te behandelen. Redengevend daarvoor is dat verweerster langdurig niet en vervolgens zeer beperkt beschikbaar is geweest voor zittingen, op dagen waarop de raad geen zitting houdt. De raad heeft daarom niet in volle omvang rekening kunnen houden met deze verhinderingen, omdat het daardoor niet mogelijk zou zijn een zitting te agenderen. Pas op 12 december 2024 heeft klaagster vervolgens kenbaar gemaakt in het buitenland te zijn, terwijl zij al op 3 oktober 2024 bekend was met de zittingsdatum. Gelet op de goede procesorde wijst de raad het aanhoudingsverzoek daarom af. De raad zal het verzet daarom hierna behandelen.
Beoordeling verzet
4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.3 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle in het klachtdossier naar voren gebrachte relevante feiten en omstandigheden van het geval. De omstandigheden die klaagster in haar verzet naar voren heeft gebracht, maken het oordeel van de voorzitter – dat verweerster heeft gehandeld binnen de aan haar toekomende vrijheid en ter behartiging van de belangen van haar cliënte – niet anders. In aanvulling daarop overweegt de raad het volgende.
4.4 Verweerster heeft namens haar cliënte verweer mogen voeren op de klachten die verweerster naar voren heeft gebracht. Dat mocht zij doen, ook al had klaagster de klacht bij de verkeerde instantie naar voren gebracht. Dat klaagster het niet eens is met dat standpunt, is iets wat zij in de geschillenprocedure naar voren heeft kunnen brengen. Klaagster dient er daarbij echter rekening mee te houden dat dit het standpunt van de cliënte is en niet van verweerster persoonlijk.
4.5 De raad begrijpt uit het verzetschrift dat de cliënte, aldus klaagster, tijdens een gesprek van 24 februari 2024 zou hebben ontkend ooit te hebben gezegd dat klaagster zich schuldig zou hebben gemaakt aan smaad en laster. Daargelaten dat klaagster dit niet heeft onderbouwd, kan er in beginsel van worden uitgegaan dat een advocaat slechts processtukken indient na een akkoord van de cliënt. Er bevinden zich geen aanknopingspunten in het dossier dat de cliënte dat akkoord niet heeft gegeven, onder meer omdat uitvoerig wordt geciteerd uit e-mails die door de cliënte aan verweerster zijn verstrekt. Bovendien zou het dan niet aan klaagster, die de wederpartij was in de procedure, maar aan de cliënte zelf zijn om daarover te klagen.
4.6 Ook wat betreft de gestelde stoornis in het autistisch spectrum, doet de omstandigheid dat klaagster in september 2023 al wist dat het een misdiagnose was er niet aan af dat de cliënte van verweerster die kennis op dat moment nog niet had. Verweerster heeft dan ook geen informatie naar voren gebracht waarvan zij had behoren te weten dat deze onjuist was en mocht daarvan uitgaan.
4.7 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 27 januari 2025