ECLI:NL:TADRAMS:2025:25 Raad van Discipline Amsterdam 24-757/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-01-2025 |
Datum publicatie: | 03-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-757/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Verweerder heeft nagelaten het hoger beroep in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Dat moest hij volgens artikel 3:28 en 3:29 BW wel doen. Verweerder heeft erkend dat hij onvoldoende oog had voor die artikelen. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 januari 2025
in de zaak 24-757/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 juni 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 22 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2350547/JS/MvV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 december 2024. Klaagster
en verweerder zijn – zoals zij dat voorafgaand aan de raad kenbaar hebben gemaakt
– niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 00 tot en met 03.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De vader van klaagster is door de strafrechter onherroepelijk veroordeeld
tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.428.177,- ter ontneming van wederrechtelijk
voordeel. Vervolgens heeft de vader van klaagster een woning verkocht en geleverd
aan klaagster en haar zus. In de leveringsakte van 27 november 2014 is vermeld dat
de afgesproken koopsom wordt omgezet in een geldlening en dat deze geldlening wordt
kwijtgescholden. Daarnaast is een recht van gebruik en bewoning gevestigd ten gunste
van de vader en diens partner. De Staat der Nederlanden heeft zich op het standpunt
gesteld dat daarmee het verhaal van het bedrag van de ontnemingsmaatregel is gefrustreerd
en heeft klaagster, haar ouders en haar zus gedagvaard. Klaagster is hierin bijgestaan
door verweerder.
2.3 Op 24 juni 2021 heeft verweerder hoger beroep ingesteld.
2.4 Op 29 april 2022 heeft de advocaat van de Staat verweerder erop gewezen dat
het hoger beroep op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen
daarvan had moeten worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De advocaat
van de Staat heeft dan ook geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid en verweerder verzocht
om zijn standpunt daarover.
2.5 Verweerder heeft daarop een melding gemaakt bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
2.6 Op 13 juni 2022 heeft de advocaat van de Staat het gerechtshof gewezen op
het niet-inschrijven van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister en verzocht
om niet-ontvankelijkheid.
2.7 Bij arrest van 19 juli 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld:
“2.3. De Staat betoogt dat [appellanten] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard
in hun hoger beroep, omdat zij hun hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen
daarvan hebben ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:29 lid 3 BW).
[appellanten] voeren daartegen verweer.
2.4. Het hof overweegt dat degene die te boek staat als rechthebbende van een waardeloze
inschrijving verplicht is een schriftelijke verklaring af te geven die vervolgens
in de openbare registers kan worden ingeschreven (artikel 3:28 BW). Waardeloosheid
betekent in dit verband “zonder enig belang rechtens”. Dit kan bijvoorbeeld worden
gezegd bij absolute nietigheid van een ingeschreven rechtshandeling. Indien de in
artikel 3:28 BW bedoelde verklaring van waardeloosheid niet wordt afgegeven kan de
rechter op vordering van een onmiddellijk belanghebbende de inschrijving waardeloos
verklaren (artikel 3:29 lid 1 BW). Verzet, hoger beroep en cassatie tegen een dergelijke
uitspraak moeten op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen
van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:29
lid 3 BW). Dit voorschrift strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers
van een uitspraak waarin (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld
in artikel 3:89 BW waardeloos wordt verklaard, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt
gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel
is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging
van registergoederen. Het hof dient ambtshalve te beoordelen of aan dit vereiste is
voldaan. De sanctie van niet-ontvankelijkheid treft alleen het rechtsmiddel voor zover
dat zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op de verklaring van waardeloosheid
en de daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
2.5. In dit geval is niet in geschil dat [appellanten] hun hoger beroep niet binnen
acht dagen na het instellen van het hoger beroep hebben ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
[appellanten] hebben verklaard dat de inschrijving in het rechtsmiddelenregister pas
op 21 juni 2022 heeft plaatsgevonden. Dit betekent in dit geval dat [appellanten]
in hun gehele hoger beroep niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. De rechtbank
heeft onder 5.3 van het dictum de inschrijving van de akte tot levering van de woning
en tot vestiging van het recht van gebruik en bewoning waardeloos verklaard. De overige
beslissingen in het dictum zijn onlosmakelijk verbonden met die verklaring van waardeloosheid.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het samenstel van rechtshandelingen waarbij onder
meer de woning is overgedragen aan de dochters van [appellant1] een onzedelijke strekking
heeft en daarom nietig is (artikel 3:40 lid 1 BW). De Staat heeft volgens de rechtbank
voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat het de bedoeling
van [appellant1] was om met het samenstel van rechtshandelingen de Staat als schuldeiser
te benadelen. Deze nietigheid van het samenstel van rechtshandelingen van [appellant1]
(zie onder 5.1 van het dictum) is de enige reden waarom de rechtbank de verklaring
van waardeloosheid (zie onder 5.3) heeft uitgesproken en [appellanten] heeft veroordeeld
tot afgifte van een notariële verklaring van waardeloosheid van de leveringsakte (zie
onder 5.2). Ook de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten (zie onder 5.4)
is onlosmakelijk verbonden met de verklaring van waardeloosheid van de rechtbank.
(…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder een beroepsfout te hebben gemaakt door het hoger beroep niet in te schrijven
in het rechtsmiddelenregister.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft erkend dat hij ten tijde van het instellen van hoger beroep
de weinig van toepassing zijnde artikelen 3:28 en 3:29 van het BW over het hoofd heeft
gezien. Hij wijst erop de kwestie al zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te
hebben gemeld.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat. Gezien het
bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling
van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de
behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Beoordeling
5.2 Niet in geschil is dat verweerder heeft nagelaten om het hoger beroep tijdig
in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Verweerder heeft erkend dat hij onvoldoende
oog had voor de artikelen 3:28 en 3:29 van het BW. Het gevolg daarvan is dat klaagster
niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep. Verweerder had wel op de hoogte
moeten zijn (van het belang) van deze artikelen om klaagsters belangen op een juiste
wijze te kunnen behartigen. Door die kennis niet te hebben, heeft verweerder niet
gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden verwacht mag worden. Verweerder heeft daarmee
in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid. Nu
een kernwaarde is geschonden, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
Hoewel verweerder de juiste stappen heeft ondernomen nadat hij geconstateerd heeft
dat hij een mogelijke beroepsfout heeft begaan, is het de raad – mede vanwege het
niet verschijnen ter zitting door verweerder – niet gebleken van omstandigheden op
basis waarvan de raad tot een andere (lichtere) maatregel zou moeten komen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.3.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 januari 2025