ECLI:NL:TADRAMS:2025:24 Raad van Discipline Amsterdam 24-504/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-01-2025 |
Datum publicatie: | 03-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-504/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke procedure. Verweerster heeft binnen de aan haar toekomende vrijheid gehandeld door een kortgedingprocedure te starten over de vakantieregeling. Het was op dat moment nog onzeker of het gerechtshof tijdig uitspraak zou doen. Nadat het gerechtshof bij vervroeging toch arrest heeft gewezen, is het kort geding ingetrokken. Niet gebleken dat verweerster ondoelmatig handelde. Daarnaast heeft verweerster voldoende actief en voortvarend gehandeld nadat zij verzoeken van klagers advocaat ontving over de verblijfplaats van haar cliënt en de zoon. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 november 2024
in de zaak 24-504/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 9 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2274382/JS/FS
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 december 2024. Daarbij
is klager vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerster is in persoon verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een familierechtelijk geschil met zijn ex-vrouw (hierna: de
vrouw) over hun gezamenlijk kind (hierna: de zoon). Verweerster staat hierin de vrouw
bij.
2.3 Klager en de vrouw hebben bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof)
een procedure gevoerd over onder meer een vakantieregeling voor de laatste twee weken
van de zomervakantie van 2023. Het Hof heeft aangekondigd op 18 juli 2023 uitspraak
te zullen doen.
2.4 Uit een kopie van het roljournaal van 26 juli 2023 volgt dat de uitspraak
is aangehouden tot 15 augustus 2023.
2.5 Op 26 juli 2023 heeft verweerster namens de vrouw een kortgedingprocedure
aanhangig gemaakt over de vakantieregeling. De behandeling van het kort geding stond
gepland op 8 augustus 2023.
2.6 De uitspraakdatum is vervolgens door het Hof vervroegd tot 1 augustus 2023,
zoals dat ook volgt uit een kopie van het roljournaal van 25 augustus 2023.
2.7 Op 1 augustus 2023 heeft het Hof – onder andere – een vakantieregeling bepaald,
inhoudende dat de zoon in de vijfde week (20-27 augustus) van de zomervakantie bij
klager verblijft en in de zesde week (27 augustus-6 september) bij de vrouw.
2.8 In een brief van 1 augustus 2023 heeft de advocaat van klager (hierna: mr.
A) aan verweerster geschreven, voor zover relevant:
“Vooruitlopend op de mondelinge behandeling van het kort geding met bovenstaand
procedurenummer bericht ik u namens [klager] als volgt. De griffie van [het Hof) heeft
mij zowel gisteren als hedenmiddag laten weten dat er maar één uitstel van de afgifte
van de beschikking heeft plaatsgevonden en wel een uitstel van 18 juli jl. naar 1
augustus 2023. Er is nimmer sprake van geweest dat er pas op 15 augustus 2023 een
beschikking zou worden afgegeven. Het starten van een kort geding is niet noodzakelijk
geweest en het doorzetten van het kort geding is niet meer noodzakelijk, gelet op
het feit dat er per heden een beschikking is afgegeven. (…) [Klager] hoopt dat vanwege
het voormelde dictum het kort geding ingetrokken zal gaan worden.
2.9 Op 2 augustus 2023 heeft de waarneemster van verweerster de kortgedingprocedure
ingetrokken.
2.10 Op 20 augustus 2023 heeft klager zich bij de woning van de vrouw gemeld
om zijn zoon daar op te halen, maar er werd niet opengedaan. Hierover heeft mr. A
vanaf 21 augustus 2023 meerdere e-mailberichten aan verweerster gestuurd. In e-mailberichten
van 22, 25 en 29 augustus 2023 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij de
betreffende berichten heeft doorgezonden aan de vrouw, maar dat zij nog niet inhoudelijk
kan reageren en dat zij van haar zal vernemen zodra zij hiertoe in staat is.
2.11 Bij vonnis in kort geding van 5 september 2023 heeft de voorzieningenrechter
de vrouw in de proceskostenkosten veroordeeld. In rechtsoverweging 2.5 van het vonnis
staat, voor zover relevant:
“De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw de onderhavige procedure nodeloos
aanhangig heeft gemaakt. De vordering in kort geding van de vrouw strekte ertoe dat
[de zoon] bij de vrouw mocht verblijven van 22-30 augustus 2023. […] Het [Hof) zou
hierover volgens de vrouw (…) (uiterlijk) op 15 augustus 2023 uitspraak doen. Naar
het oordeel van de voorzieningenrechter had het in de gegeven omstandigheden van de
vrouw gevergd kunnen worden dat zij de beschikking van [het Hof] had afgewacht.”
2.12 Op 12 september 2023 heeft mr. A aan verweerster geschreven, voor zover
relevant:
“Tot grote verbazing van cliënt is er geen enkele inhoudelijke reactie verschenen
op de kwestie zomervakantie. Het gerechtshof heeft op 1 augustus jl. een heel duidelijke
beschikking afgegeven, waarin in het dictum staat opgenomen dat [de zoon] van 20 augustus
2023 16.00 uur tot 27 augustus 2023 16.00 uur bij cliënt zou verblijven. Echter is
[de zoon] zonder enig overleg met cliënt daarover door uw cliënte niet bij cliënt
gekomen en was uw cliënte in het geheel niet bereikbaar. Op meerdere mails van mij
aan u over deze kwestie is niet inhoudelijk gereageerd en tot op heden niet inhoudelijk
op gereageerd. (…)”
2.13 Op 15 september 2023 heeft verweerster aan mr. A geschreven, voor zover
relevant:
“Cliënte heeft bij mij aangegeven dat zij zeer boos was op uw cliënt omdat hij niet
akkoord wilde gaan met alle voorstellen van cliënte, die uiteindelijk om maar twee
dagen verschil zouden gaan. (…) Dan met betrekking tot het kort geding. [De vrouw]
heeft mij de opdracht gegeven om hoger beroep tegen de kostenveroordeling in te stellen.
Zij hoopt dat [klager] in ieder geval het hoger beroep zal afwachten voordat er executiemaatregelen
worden getroffen. (…)
2.14 In een e-mailbericht van 21 september 2023 heeft verweerster aan mr. A geschreven,
voor zover relevant:
“Cliënte berichtte mij dat het vonnis in kort geding bij haar is betekend. Dit verbaast
cliënte zeer, nu er nimmer is gereageerd op het verzoek dezerzijds om het hoger beroep
af te wachten. Kan daarop nog gereageerd worden? (…)”
2.15 Hierop heeft mr. A dezelfde dag per e-mail gereageerd met:
“Het vonnis is alleen betekend bij uw cliënte op haar adres. Mag ik van u vernemen
of het appel nu wel of niet wordt doorgezet. Cliënt acht dit een nodeloze procedure
(…)”.
2.16 In een e-mailbericht van 22 september 2023 heeft verweerster aan mr. A geschreven,
voor zover relevant:
“Ik heb met cliënte overleg gehad. We zullen geen hoger beroep indienen, waarbij
dezerzijds wel benadrukt wordt dat cliënte van mening is dat het geen nodeloze procedure
was.
2.17 Op 26 september 2023 heeft mr. A aan verweerster gemaild, voor zover relevant:
“Cliënt is opgelucht dat het hoger beroep geen doorgang zal vinden en dat het bedrag
dat de Voorzieningenrechter in kort geding aan proceskostenveroordeling aan uw cliënte
heeft opgelegd aanstaande vrijdag door haar aan hem zal worden voldaan. (….) Cliënt
wil weten wat uw cliënte heeft doen besluiten de beschikking van het gerechtshof naast
zich neer te leggen en voor eigen rechter te spelen en daarmee cliënt met zijn rug
tegen de muur te zetten. (…)”
2.18 Op 14 oktober 2023 heeft klager een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster dat zij:
a) hem onnodig op kosten heeft gejaagd;
b) heeft nagelaten inhoudelijk te reageren op e-mailberichten van de advocaat
van klaagster over de nakoming van de beschikking in hoger beroep.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid
van advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke procedure. De raad overweegt
dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 In familierechtelijke kwesties, als de onderhavige, zal een advocaat er bovendien
voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen
tussen partijen niet escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere (verdergaande)
terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die
naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een
advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige
polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid
worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen
spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking
op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting
als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij
van geval tot geval afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure;
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan;
- het verloop van het geschil tot dan toe, en;
- de kans op succes van een procedure.
Klachtonderdeel a)
Standpunten partijen
5.3 Klager verwijt verweerster ten eerste dat zij in juli 2023 een kort geding
aanhangig heeft gemaakt over de verdeling van de zomervakantie 2023. Dit terwijl op
1 augustus 2023 de beschikking in hoger beroep werd verwacht, die ook over de verdeling
van de zomervakantie ging. De rechtbank heeft geoordeeld dat het kort geding nodeloos
aanhangig is gemaakt. Hierdoor heeft verweerster klager onterecht op hoge kosten gejaagd.
Het kort geding is uiteindelijk ingetrokken, maar de cliënte van verweerster is bij
vonnis van 5 september 2023 wel in de proceskosten veroordeeld. Verweerster heeft
op 15 september 2023 aangekondigd hoger beroep in te zullen stellen tegen de proceskostenveroordeling
in het vonnis van 5 september 2023. Pas op 22 september 2023 heeft verweerster laten
weten dat haar cliënte afziet van het instellen van hoger beroep. Klager had toen
al incassokosten gemaakt.
5.4 Verweerster heeft erop gewezen dat zij het kort geding in opdracht van haar
cliënte is gestart, omdat zij voorafgaand aan haar vakantie van 9 augustus 2023 zekerheid
wenste te hebben over de vakantieregeling. Doordat de uitspraak was uitgesteld tot
15 augustus 2023, zou dit midden in haar vakantie vallen. Toen op 1 augustus 2023
bij vervroeging de uitspraak kwam, heeft de waarneemster van verweerster het kort
geding ingetrokken. De kortgedingrechter heeft daarvoor een proceskostenveroordeling
uitgesproken. De cliënte van verweerster heeft vervolgens de opdracht gegeven om daartegen
hoger beroep in te stellen. In de mail aan de wederpartij heeft verweerster verzocht
om geen executiemaatregelen te nemen. Klager heeft er vervolgens zelf voor gekozen
om direct het exploot te betekenen. De cliënte van verweerster heeft overigens de
kosten – waaronder de explootkosten – voldaan. Uiteindelijk heeft de cliënte van verweerster
alsnog afgezien van hoger beroep. Daarbij is en blijft verweerster van mening dat
de procedure in kort geding niet nodeloos was.
Beoordeling raad
5.5 De raad is van oordeel dat verweerster met het starten van het kort geding
heeft gehandeld binnen de aan haar toekomende vrijheid om de belangen van haar cliënte
te behartigen. Op het moment dat verweerster namens de vrouw het kort geding aanhangig
maakte, was de uitspraakdatum door het Hof aangehouden tot 15 augustus 2023. Verweerster
heeft daarover toegelicht dat haar cliënte een vakantie geboekt had voor week 3 tot
en met 5 van de zomervakantie en dat zij voorafgaand zekerheid wenste te hebben of
die vakantie door kon gaan, aangezien er nog geen regeling was getroffen over week
5 van de zomervakantie. Gelet op die toelichting en de onzekerheid of door het Hof
tijdig zou zijn beslist over de laatste twee weken van de zomervakantie, heeft verweerster
in tuchtrechtelijke zin niet verwijtbaar gehandeld door het kort geding aanhangig
te maken. Daarmee heeft zij niet onnodig polariserend of ondoelmatig gehandeld. De
raad weegt daarin mee dat het kort geding spoedig is ingetrokken toen het Hof – nadat
het kort geding al was gestart – het arrest bij vervroeging op 1 augustus 2023 wees.
Verweerster heeft klager dan ook niet onnodig op kosten gejaagd. Daarbij betrekt de
raad ook dat klager daarin reeds (tenminste: gedeeltelijk) is gecompenseerd doordat
de voorzieningenrechter de cliënte van verweerster in de proceskosten heeft veroordeeld.
5.6 Verweerster heeft vervolgens namens haar cliënte een hoger beroep mogen aankondigen
tegen die kostenveroordeling. Daarbij heeft zij de advocaat van klager ook verzocht
om executiemaatregelen af te wachten. De omstandigheid dat klager dit niet heeft afgewacht
en vervolgens incassokosten heeft gemaakt, behoort tot zijn eigen risico. Verweerster
heeft bovendien onweersproken gesteld dat haar cliënte de kosten – waaronder de explootkosten
– heeft vergoed aan klager.
5.7 Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
Standpunten partijen
5.8 Ten tweede verwijt klager verweerster dat zij niet, althans niet inhoudelijk
heeft gereageerd op berichten van (de kantoorgenoot van) mr. A, waarin om opheldering
wordt gevraagd over de verblijfplaats van de zoon nu de moeder zich niet hield aan
de vakantieregeling zoals die door het Hof was bepaald. Als gevolg daarvan was het
voor klager al die tijd onduidelijk waar zijn zoon was, of het goed met hem ging en
wanneer hij zijn zoon weer zou zien. Ook op het e-mailbericht van 26 september 2023
van mr. A aan verweerster is geen enkele reactie ontvangen.
5.9 In reactie daarop heeft verweerster aangegeven dat zij op de eerste e-mail
direct heeft geantwoord dat zij de mail aan cliënte had doorgestuurd en zodra zij
een reactie zou hebben zij er bij mr. A op terug zou komen. Verweerster heeft alle
mails van mr. A doorgestuurd aan haar cliënte. Verweerster heeft haar cliënte ook
gebeld, maar kreeg geen gehoor en ook haar WhatsApp-berichten konden niet worden afgeleverd
en daarop werd niet gereageerd. Ook verweerster is echter afhankelijk van een reactie
van haar cliënte. Zij kan niet namens haar cliënte iets bevestigen of afspreken als
zij die terugkoppeling van haar cliënte niet krijgt. Medio september 2023 heeft verweerster
contact gekregen met haar cliënte. Niet veel later heeft zij mr. A bericht. Het is
voor advocaten niet mogelijk om op alle mails een ontvangstbevestiging te sturen.
Inmiddels heeft klager antwoorden op zijn vragen gekregen via Parlan. De stelling
van klager dat er sprake is geweest van een wanhoopspoging van verweerster zodat haar
cliënte met haar zoon op vakantie kon gaan, acht verweerster onnavolgbaar en volstrekt
niet onderbouwd.
Beoordeling raad
5.10 De raad is van oordeel dat verweerster voldoende actief en voortvarend is
geweest nadat zij de verzoeken van klagers advocaat ontving. Verweerster heeft de
ontvangst daarvan bevestigd en heeft vervolgens herhaald contact proberen te zoeken
met haar cliënte. Dat de cliënte zich onbereikbaar hield, zoals klager al bekend was,
is echter iets waar verweerster niets aan kan doen. Dat zij vervolgens niet inhoudelijk
heeft kunnen reageren, kan verweerster dan ook niet worden verweten. Verweerster heeft
gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven
omstandigheid mag worden verwacht. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Conclusie
5.11 De raad zal de klacht in zijn geheel ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 januari 2025