ECLI:NL:TADRAMS:2025:236 Raad van Discipline Amsterdam 25-415/A/A 25-417/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:236 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 22-12-2025 |
| Datum publicatie: | 30-12-2025 |
| Zaaknummer(s): |
|
| Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Rechtsmaatregelen binnen de sommatietermijn |
| Beslissingen: | Regulier |
| Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaten van de wederpartij. Verweerders hebben executoriale derdenbeslagen gelegd zonder vooraankondiging. Niet in geschil is dat verweerders in strijd hebben gehandeld met gedragsregel 6 lid 2 door executoriaal derdenbeslag te laten leggen zonder klaagster of haar advocaat hierover voorafgaand te informeren. Verweerders hebben echter betoogd dat in dit geval het belang van hun cliënten zich ertegen verzette om klaagster en/of haar advocaat van hun voornemen kennis te geven. Op grond van de toelichting van verweerders en de overgelegde gedingstukken komt de raad tot het oordeel dat in dit geval sprake is van een uitzonderlijk geval, waarbij een bijzonder belang van de cliënten van verweerders zich heeft verzet tegen voorafgaande kennisgeving van het executoriaal derdenbeslag. De raad acht het beslag zoals dat is gelegd ook niet disproportioneel. Verweerders hebben niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en de klacht is ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 22 december 2025
in de zaken 25-415/A/A en 25-417/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. T. Geerlof
over
verweerders
gemachtigde: mr. E.C. Netten
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 november 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerders.
1.2 Op 24 juni 2025 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken 2388081/JS/FS
en 2388080/JS/FS van de deken ontvangen.
1.3 De in beide klachtdossiers gelijkluidende klacht (hierna: de klacht) is behandeld
op de zitting van de raad van 10 november 2025. Daarbij waren namens klaagster de
gemachtigde met een kantoorgenoot aanwezig. Ook verweerders waren aanwezig, met hun
gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van verweerders van 24 oktober 2025.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de klachtdossiers
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is een Australische onderneming die zich bezighoudt met de internationale
handel in alcoholhoudende dranken.
2.3 Op 8 november 2022 heeft verweerder sub 1 namens zijn cliënten een inleidende
dagvaarding uitgebracht tegen een handelsnaam die (pas) vanaf 1 juli 2022 door klaagster
werd gehouden. Vóór 1 juli 2022 werd deze handelsnaam gehouden door een andere entiteit
van klaagster. Zowel klaagster als deze andere entiteit zijn gevestigd in Australië,
maar beide op een ander adres. Wegens betekening aan de verkeerde entiteit en aan
het verkeerde adres, is klaagster niet in de procedure verschenen en is op 20 september
2023 een verstekvonnis gewezen.
2.4 Het verstekvonnis is niet aan klaagster betekend. Klaagster werd bekend met
het verstekvonnis toen er op 19 december 2023 executoriaal derdenbeslag werd gelegd
op haar handelsvoorraad en tegoeden onder derden. Er werd executoriaal derdenbeslag
gelegd voor op grond van het verstekvonnis verbeurde dwangsommen van € 232.485,54.
2.5 Klaagster heeft vervolgens verzet ingesteld tegen het verstekvonnis en betwist
dat uit dien hoofde dwangsommen zijn verbeurd. In reconventie heeft klaagster onder
meer een verklaring voor recht gevorderd dat het hiervoor omschreven executoriale
beslag onrechtmatig was en gevorderd dat de cliënten van verweerder sub 1 uit dien
hoofde schadeplichtig zijn jegens klaagster.
2.6 Bij vonnis van 23 oktober 2024 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat
klaagster aansprakelijk wordt gehouden voor inbreukmakende handelingen die vóór 1
juli 2022 zijn verricht onder de handelsnaam van klaagster. De rechtbank heeft het
verstekvonnis vernietigd en de vorderingen in conventie grotendeels toegewezen. De
rechtbank oordeelt verder dat op grond van het verstekvonnis geen dwangsommen zijn
verbeurd en dat het executoriale beslag onrechtmatig is gelegd en dat de cliënten
van verweerder sub 1 aansprakelijk zijn voor eventuele schade die klaagster heeft
geleden als gevolg van het executoriale beslag. Uit hoofde van het vonnis hadden de
cliënten van verweerder sub 1 een vordering op klaagster ter hoogte van € 15.750,-
ter zake van proceskosten.
2.7 Naar aanleiding van het vonnis heeft de gemachtigde van klaagster verweerders
op 23 oktober 2024 verzocht onverwijld de beslagen op te heffen. Op 24 oktober 2024
vernam hij dat het beslag als verzocht was opgeheven, maar dat er een opnieuw executoriaal
derdenbeslag was gelegd tot verhaal van de proceskostenveroordeling.
2.8 De gemachtigde van klaagster heeft op 25 oktober 2024 aan verweerders bericht
dat de proceskosten zijn overgemaakt naar de derdengeldenrekening van het kantoor
van verweerders. Diezelfde dag is het executoriaal derdenbeslag opgeheven.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerders het volgende:
a) dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door zonder voorafgaande
kennisgeving aan (de advocaat van) klaagster en zonder klaagster de mogelijkheid te
bieden vrijwillig aan het bevel te voldoen, tot executiemaatregelen zijn overgegaan
en daarmee klaagster onnodig op kosten hebben gejaagd,
b) dat zij met het doen leggen van executoriaal derdenbeslag disproportioneel
hebben gehandeld en nodeloos de belangen van de wederpartij en een derde (de derde-beslagene)
hebben geschaad.
3.2 Klaagster legt aan klachtonderdeel a) ten grondslag dat verweerders executoriaal
derdenbeslag hebben gelegd zonder de advocaat van klaagster hierover voorafgaand te
informeren, opgave te doen en vrijwillige betaling te vragen van het bedrag dat zij
verschuldigd achten. Verweerders hebben het beslag ook gelegd direct na betekening
en zonder afwachting van een gebruikelijke beveltermijn van tenminste twee dagen.
3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt klaagster dat de vordering uit hoofde
van de proceskosten volgens verweerders € 16.336,77 bedroeg, terwijl het beslag de
waarde van deze vordering ruimschoots overschreed. Verweerders hebben klaagster onnodig
op kosten gejaagd. De cliënten van verweerders wisten dat klaagster voor een veel
hoger bedrag aan voorraad houdt dan het bedrag waarvoor zij beslag wensten te leggen
en dat met een dergelijke omvangrijke beslaglegging feitelijk de handel van het bedrijf
zou worden stilgelegd. Met name dit laatste kan verweerders worden aangerekend, omdat
dit de inzet was van de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 23 oktober 2024.
Afgezien van het feit dat verweerders klaagster in staat hadden moeten stellen vrijwillig
de proceskosten te betalen, waren er ook minder vergaande maatregelen voor handen,
zoals beslaglegging tot een bepaald bedrag c.q. op bepaalde goederen.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. Het verweer van verweerders
komt er in de kern op neer dat het in dit geval gelegitimeerd was om direct executiemaatregelen
te treffen. De overwegingen die in dat verband speelden, waren ingegeven door het
feit dat klaagster in Australië is gevestigd, hetgeen verhaal bemoeilijkt, en de wijze
waarop klaagster zich in de praktijk opstelt als het op merkinbreuken aankomt.
4.2 Zowel klaagster als haar gemachtigde hebben geen blijk gegeven van het feit
dat klaagster bereid was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen, ook niet
toen de gemachtigde van klaagster verweerders op 23 oktober 2024 verzocht onverwijld
de beslagen op te heffen. Verweerders vreesden dat als de eerder gelegde beslagen
zouden worden opgeheven (wegens de onjuiste betekening daarvan), klaagster die goederen
meteen weer zou doorzetten naar een andere vennootschap zodat er geen goederen meer
beschikbaar zouden zijn voor verhaal.
4.3 Daarnaast bleek klaagster door de jaren heen een zeer lastig te bereiken
wederpartij te zijn die zich tevens in het buitenland bevindt. Klaagster wekt een
onbetrouwbare indruk doordat zij is verweven in juridisch ingewikkelde structuren
waarmee zij aansprakelijkheid voor de inbreuken trachtte te ontlopen. Verweerders
wilden voorkomen dat er mogelijk meer verschuivingen binnen deze groep plaats zouden
vinden, met als gevolg dat verhaalsmogelijkheden teniet zouden gaan.
4.4 Verder wijzen verweerders er op dat klaagster de proceskosten “onder protest
van gehoudenheid” heeft voldaan. Hiermee wordt het vermoeden van verweerders dat klaagster
enkel tot betaling van de proceskosten zou overgaan indien zij daar middels executiemaatregelen
toe zou worden gedwongen bevestigd.
4.5 Ten slotte voeren verweerders aan dat de stelling van klaagster dat verweerders
op de hoogte zouden zijn geweest dat er op 23 oktober 2024 voor € 2,4 miljoen aan
goederenwaarde onder beslag lag, feitelijk onjuist is. De omvang van de handelsvoorraad
van klaagster bij de derdebeslagene en de omvang van de tegoeden aldaar waren onbekend
voor verweerders. Dat klaagster overigens schade zou hebben geleden door het doen
leggen van het beslag, is door klaagster niet onderbouwd.
5 BEOORDELING
5.1 Deze zaken betreffen een klacht over de advocaten van de wederpartij. Voor
alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van
hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in
het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen
de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden.
Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook
mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten
er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen
juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van
die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af
te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het
nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
5.2 De raad toetst de verweten gedragingen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet.
Bij die toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, hoewel deze
daarbij wel van belang kunnen zijn gelet op het open karakter van de wettelijke norm.
De klacht
5.3 De klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een
gezamenlijke beoordeling.
5.4 Gedragsregel 6 lid 2 bepaalt dat een advocaat gehouden is, alvorens hij overgaat
tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen,
zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van
zijn voornemen kennis te geven, tenzij een bijzonder belang van de cliënt zich daar
kennelijk tegen verzet. In beginsel dient daarbij aan de wederpartij een redelijke
termijn te worden gegund om aan het bevel te voldoen, om daarmee andere kosten te
vermijden.
5.5 De klacht van klaagster ziet in de kern op de door verweerders gekozen executiestrategie.
Verweerders hebben volgens klaagster in strijd met gedragsregel 6 lid 2, zonder voorafgaand
bericht aan klaagster of klaagsters advocaat, de deurwaarder opdracht gegeven om de
executoriale titel te laten betekenen en executoriaal derdenbeslag te laten leggen.
Verweerders hebben klaagster bovendien door de beslaglegging onnodig op kosten gejaagd,
omdat het beslag de waarde van de vordering uit hoofde van de proceskosten ruimschoots
heeft overschreden.
5.6 Verweerders erkennen dat de executoriale derdenbeslagen zijn gelegd zonder
vooraankondiging. De beslagen zijn echter na ontvangst van de proceskosten direct
opgeheven, waardoor het beslag feitelijk slechts 18 uur en 21 minuten (een avond en
een nacht) heeft geduurd. Verweerders hebben de advocaat van klaagster voorafgaand
niet gewaarschuwd. Zij hebben daarbij een belangenafweging gemaakt. Daarbij hebben
verweerders het belang van hun cliënten bij het innen van de vordering zwaarder laten
wegen dan het nadeel dat hij hiermee aan klaagster berokkende.
5.7 De raad overweegt het volgende. Niet in geschil is dat verweerders in strijd
hebben gehandeld met gedragsregel 6 lid 2 door executoriaal derdenbeslag te laten
leggen zonder klaagster of haar advocaat hierover voorafgaand te informeren. Verweerders
hebben echter betoogd dat in dit geval het belang van hun cliënten zich ertegen verzette
om klaagster en/of haar advocaat van hun voornemen kennis te geven. De rechtbank Den
Haag had geoordeeld dat klaagster zich schuldig had gemaakt aan een merkinbreuk en
op basis daarvan een proceskostenveroordeling uitgesproken. Direct na dit vonnis heeft
de advocaat van klaagster zich bij verweerders gemeld en om opheffing van de op grond
van het verstekvonnis gelegde beslagen verzocht, maar harerzijds is geen betaling
van de verschuldigde proceskosten aangeboden. Daarbij komt dat klaagster gevestigd
is in Australië, zonder vestiging in Nederland, maar waarbij de handelsvoorraad bij
een Nederlandse partij stond. In de inschatting van verweerders was er gegronde vrees
voor verhaalsfrustatie – waarbij goederen gemakkelijk konden worden onttrokken – en
zij hebben gelet daarop het belang van hun cliënten laten prevaleren boven het belang
van klaagster. Op grond van de toelichting van verweerders en de overgelegde gedingstukken
komt de raad tot het oordeel dat in dit geval sprake is van een uitzonderlijk geval,
waarbij een bijzonder belang van de cliënten van verweerders zich heeft verzet tegen
voorafgaande kennisgeving van het executoriaal derdenbeslag.
5.8 Zelfs als het voor verweerders mogelijk zou zijn geweest om executoriaal
derdenbeslag te leggen op een kleiner deel van de handelsvoorraad – voor zover verweerders
daar al van op de hoogte waren -, acht de raad het beslag zoals dat is gelegd toch
niet disproportioneel. De raad neemt daarbij in overweging dat tussen de beslaglegging,
de daarop gevolgde betaling van de proceskosten door klaagster en de opheffing van
het beslag, slechts 18 uur en enkele minuten zijn verstreken en gesteld noch gebleken
is dat door het beslag schade voor klaagster is ontstaan.
5.9 De conclusie is dat verweerders niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.
De klacht is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide zaken (25-415/A/A en 25-417/A/A) ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 22 december 2025